INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 13 december 1902

 

 

Zonder Opschrift 26

 

Het is niet zo moeilijk - en daarom dikwijls gedaan - den lof des winters te zingen. Ik heb een vriend gehad - God hebbe zijne ziel! - die zich van den winter een meer dan idealistische opvatting maakte. Een prachtigen winterochtend wandelde ik met hem door de boschrijke streek, welke het dorp zijner inwoning omringde. Een paar dagen tevoren had een fijne sneeuwstorm veld en boom in het wit gezet en vanaf den landweg waar wij liepen boden de zwaar besneeuwde denneboomen, die dicht en innig tot heerlijke groepen waren gereid, een fantastischen aanblik. De zon stond aan helder blauwen hemel en weerkaatste in millioenen sneeuwprisma's haar zilvergouden stralen. De frissche lucht staalde de leden en doopte de zich uitzettende longen in een bad van reine wellust en stalende kracht. Het wás een mooi tafereel.

"Vindt ge den winter nu niet heerlijk?" vroeg mijn gezel. "Voelt ge niet, dat de gezondheid nu door uw leden trilt; dat uw geest helderder en fijner denkt? Kan een zwoele, drukkende zomerdag het hierbij halen?" Ik keek mijn optimist een weinig ongeloovig aan, naar het scheen, want vol vuur joeg hij verder: "Ik houd het met den winter. Niet alleen om de bijzondere genoegens die hij brengt, bijv. het ijsvermaak, maar ook omdat hij het huiselijk leven zoozeer gezellig en inniger doet zijn. Weet ge, hoe ik me het familieleven op zijn heerlijkst voorstel? Een winteravond; buiten desnoods striemend de Noordenwind de stijfbevroren aarde. Een groote, wijde huiskamer. Niet zoo'n poppenvertrek waar je elkaar in den weg zit en loopt, maar een ruime ouderwetsche, middeleeuwsche kamer, als ge wilt. De schouw heel hoog boven een rossig vlammend eiken- of beukenvuur. Een lieve om en over alles zorgende vrouw - waar vind ik ze ooit? - na den arbeid voor het geopend klavier, spelend die prachtige impromptu van Chopin: ge weet wel dat verrukkelijk meesterstuk, als ik me niet vergis in Ges-dur: re mi re do re si la sol fa mi re." En de idealist zong zoowaar den meeslependen inzet! "M'n oudste krullebol met goudblond haar kruipend over den vloer, stoeiend met de speelbeelden van z'n fantasie. Je moet vooral geen tapijt in je huiskamer leggen. Een parketvloer, en stoere eiken meubelen. Een flinke lamp verlichtend het vertrek, voldoende maar ook niet overdreven. Ik in 'n leunstoel onder den schoorsteen, mijmerend over m'n geluk of lezend m'n lievelingsauteur, bijv. Damas, vooral niet Dumas!... Wél, staat je dat beeld aan?"

Of mij dat beeld aanstond? Natuurlijk stond me dat aan. Maar ik dacht aan wat anders. "Wil ik je eens een ander tafereel schetsen? Stel je dan voor het huiske van den arme. De Noordenwind striemt ook hier het venster, maar striemt door de reten en scheuren der woning heen. Kil is 't buiten, kil is 't ook in de hut. De bloemen op de ruiten, die gij 's morgens even poëtisch vindt maar zeer snel verdrijft door uw lekker beukenvuur, toonen u hoe gebrek aan brand heerscht in dat gezin, waar de vader geen arbeid, dus geen inkomen heeft. De oudste krullebol - z'n goudblonde haren zijn niet zoo mooi in scheiding en vlecht, daarvoor is 't te koud - kruipt ook hier over den vloer, den steenen vloer, dicht tegen de rokken van moeder, die zelf bibbert van kou en rilt over de kou van haar kind, dat pruilt en schreit van honger… want er is geen brood. Geen impromptu van Chopin natuurlijk, maar ook geen neuriën van een lieve melodie, opstijgend uit een tevreden en gelukkig gemoed. Kommer en ellende waren als spookgestalten door de naakte woning. Heden geen brood; heden geen vuur; hongerig naar bed, het van peinzen en treuren afgemat hoofd op 't schamel bed - wat zal de dag van morgen brengen? Koude, honger, arbeid misschien? Of zal de liefdadigheid der menschen wat verzachten van al het leed? Wat denkt gij ervan, idealist?" Wat m'n idealist dacht, lezer? Hij zei het luide op: "Gij hebt gelijk, nuchtere practicus."

De winter is mooi, is prachtig, is stalend en sterkend, is genoeglijk en gezellig, voor wie geld heeft en goed. Maar de winter is voor dezen ook een gelegenheid om mild en ruim te geven van den overvloed. 't Is trouwens z'n plicht, z'n dure plicht… Lezer, m'n vriend ging ter ruste den laatsten slaap. Nooit zag hij z'n huiskamer; nooit vond hij z'n vrouw; nooit ruischte een grimmigen winteravond zijn lievelingsmuziek van Chopin uit 't klavier, licht en vlug bespeeld door z'n "om en over alles zorgende vrouw". Maar weet ge wat hij 's winters deed? Hij gaf weg met de rechter- en de linkerhand tegelijk; hij bracht warmte en brood, vrede en geluk waar hij kon; hij liet menige lieve zorgzame moeder van den arme haar lieken zingen, omdat door zijne hulp zij zich vrij wist van onmiddellijk gebrek, voor haar kleine kleuters vooral…

En weet ge, waarom ik u deze kleine ware gebeurtenis uit m'n leven heb verhaald? Opdat gij allen, lezers en lezeressen, waar ge iets te veel hebt, in dezen barren, guren, nijdigen wintertijd ruim en kwistig uw gaven schenken zult aan den behoeftige om u heen. Ge leent niet alleen den Heer, als ge den arme iets schenkt, ge rechtvaardigt niet slechts uw sociale positie, maar uw gezellig en innig wintergenot zal er meer bevredigend door zijn, wanneer ge weet, dat door uw toedoen een ander minder bitter gebrek lijdt.

Brr… wat 'n tijd. Hoe koud moet 't zijn in 't huiske waar licht is noch vuur, noch brood…

 

FLANEUR