INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 16 april 1902

 

 

Zonder Opschrift 35

 

Spreken over het verleden schijnt den meesten menschen aangenaam te zijn. Vandaar misschien dat reeds de Romeinen aan den ouderdom praatziekte toeschreven. Maar hooren spreken over den goeden ouden tijd wekt ook prettige gewaarwordingen. Ik heb het kunnen merken aan wat er bij de menschen omging naar aanleiding van mijn vluchtigen terugblik op Tilburg van vóór een kwart eeuw. De redactie van dit blad stelde mij eenige bij haar ingekomen brieven ter hand, blijkbaar bestemd om onder mijne oogen te komen, waarschijnlijk opdat ik er gebruik van zou kunnen maken voor een "verbeterde uitgaaf" van mijn geschiedkundig relaas.

Ja, wat zal ik er van zeggen? Herinneringen aan het verledene, door den wazigen sluier van den tijd meestal in rozenkleur gehuld, is vaak het eenige wat van het leven overbleef. "L'homme vit de souvenirs", zegt de Franschman; de mensch leeft er van, en wanneer iemand begint te vertellen over de dagen van weleer, zwijgen gewoonlijk alle aanwezigen om zich geheel te laten medeglijden in den droomenstroom opgolvend uit het voorbij-zijn… Dat schijnt Vergilius reeds geweten te hebben toen hij zeker boek van zijn Aeneas begon met het beroemde "conticuere omnes", om aan te duiden hoe plechtig allen zwegen en de ooren spitsten toen de held van het gedicht zou gaan verhalen, wat hem vroeger overkomen was. De jongens van het Gymnasium, tenminste de vierdeklassers, zullen dat beter begrijpen dan mijn andere lezers, en wanneer zij het niet doen, raad ik hun aan den Vergilius eens ter hand te nemen. Over dien Romeinschen dichter heb ik echter thans niet te spreken.

Wel over een anderen dichter - hij teekent zich "de occasioneele" - die mij langs den weg der redactioneele lieve zorgen een klein kiekje deed toekomen van den ouden tijd. De "occasioneele" schijnt een vriend geweest te zijn - of nog te zijn - van mijn zoons en mogelijk heeft hij er veel kattekwaad mede uitgehaald. Wat zouden degenen onder mijn lezers, die vader zijn, er wel van zeggen, wanneer zij iets te lezen kregen als het volgende:

"Ja, die jongens van Flaneur waren rakkers, maar wat ze zeker nooit aan 'hullië pa' hebben durven vertellen, is dat ze gingen 'vuurke stooke' in den 'Ekker aachter moeder van Lierup' waar de koeien in de 'waai' stonden (nu de Mariastraat) en dat ze dat 'vuurke' stookten met 'solfter' die ze bij de 'fabriek van Bogers' uit de sintels hadden gekrabd." Ik, vader van die rakkers, had dat eens moeten weten!

Een van die belhamels ging ter zangschool van den heer van Groenendael bij "monsieur Borsten" boven, in de tegenwoordige Telegraafstraat. Velen zullen zich meester Borsten, den waardigen paedagoog nog met dankbaarheid herinneren, en ik zelf, die nog bij hem op kostschool ben geweest - dat is nog heel wat langer geleden! - zal nooit vergeten wat ik hem te danken heb. Intusschen, ééns had de rakker - m'n oudste - "schoolgemat", en den heelen middag was hij niet thuisgekomen. En weet ge, wat de schavuit had uitgevoerd? Hij was liefst gaan "dokkelen" in het Bax-ven, en had bij Mie in den Baars een glas melk gedronken en den vos in de kooi bewonderd en de pauwen op het dak. Het was een heele tocht in dien tijd, een wandeling naar die Mie in den Baars. Overal waren minder huizen uitgebouwd en of men thans aan grooter afstanden gewend is, ik weet het niet, maar het was bepaald een onderneming van beteekenis dien langen slingerweg af te lopen, door louwende korenvelden, langs knusse weitjes, over de brug van den Buunder…

Den Buunder, welk een somberen naam droeg die eens reeds in dien tijd! 't Is wel waar, o suizend riet, men kon er ook toen luisteren naar uw eindelooze rythmen, naar dat

     Ruischen van het ranke riet,

     dat… droevig lied,

     wanneer de wind voorbij u voert,

     en buigend uwe halmen roert…

Thans zooals toen zong de wind geheimzinnige melodieën door en langs uw wuivende pluimen, lispelend of sissend alnaar hij zacht uw halmen bewoog of met geweld ze dooreen dwarrelen deed.

Maar aan dien plas, aan dien Buunder, zou zelfs Gezelle meer dan droefheid hebben gehoord uit het weeklagend rietgezang… Wanneer 's nachts de maan haar stralen schiet over de stille golfjes van dien plas, wie zegt dan, dat er niet witte gedaanten zweven over het watervlak; of als het onstuimig is in de lucht en de donkere wolken gitzwarte schaduw over de ruw-klotsende waterdeining vlekken, wie zou er willen gaan afwachten of er niet donkere schimmen langs de rietvelden jagen, en of het "droevig lied" er niet zingt van menschen, die in dien duisteren poel hun dood gingen zoeken of er jammerlijk omkwamen zonder hun schuld?...

Ik weet het niet, ik weet het niet, maar in mijn jeugd waarschuwden de oudere menschen ons reeds voor dien Buunder, als voor een verraderlijk, op menschen afgunstig water, dat onder zijn lachenden waterspiegel de valschheid verborg van de schoone sirenen, die met heerlijk gezang en lonkend oog den mensch roepen in zijn verderf. En als kind waren wij altijd blijde als wij den Buunder achter ons hadden. En niet ver van den Buunder stond de boerderij van Mie in den Baars. Het prachtig voorjaarsweer van Donderdag deed mij besluiten er nog eens heen te gaan. Maar ook daar was het anders dan toen… o ja, heel anders, ik vertel u dat later wel.

 

FLANEUR