INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - dinsdag 13 februari 1934

 

 

Uit de oude doos: Onze brandweer in vroeger dagen

 

Opgedragen aan onze brandweer

 

 

Wanneer wij in onze dagen de sirene hooren loeien, dan denken wij altijd aan het opschrift op de brandklok te Gent:

     Ik heete Roelant

     Als men mij slaat dan is het brant

     Als men mij luidt, is 't storm in Vlaanderlant.

En het huis verlatend zien wij in de verte de roode motorwagen met de gehelmde spuitgasten. Zoo hebben w'em gezien en zoo is ie weer weg, het tooneel van den strijd tusschen water en vuur tegemoet.

Tilburg kan trotsch zijn op haar goed geoutilleerde brandweer en nu moge men al verschillen van meening of 't ook zoo direct noodzakelijk is, dat de motorspuit met hetzelfde onheilspellende geloei huistoe moet gaan, dat zullen we de hooge heeren maar uit laten maken, feit is, dat, zoo de brand aanstonds wordt opgemerkt, de overwinning van de spuit slechts een kwestie van zeer korten tijd is. Er zijn echter dagen geweest, dat, en dat was ook in de groote steden, het met de brandweer minder excellent gesteld was. De uitvinding van Jan van der Heijden was vóór 250 jaren een gebeurtenis van beteekenis, wat zou hij echter simpel staan te kijken als hij de moderne outillage eens kon aanschouwen. Op de tentoonstelling van Delft in 't jaar 1849 stonden in de hoofdzaal de spuiten, die in onze jeugd nog het voorwerp van pret waren wanneer we de spuitgasten mochten helpen en wij aan de hefboomen hingen te bemmelen. De brand zelf maakte al heel weinig indruk. Die spuiten nu, waarvoor men op de genoemde tentoonstelling in verrukking stond, wekken nu onze lachlust op, men heeft ze als merkwaardigheid in de musea opgeborgen, tevens als bewijs van de vorderingen der techniek op het gebied van brandbestrijding.

Tot vóór 'n jaar of 50, toen onze stad nog niet voorzien was van de waterleiding en ook nog niet van de Nortonputten, gaf de stad een markant aanzicht door de vele brandkuilen, welke links en rechts verspreid lagen. Men had ongeveer 20 verschillende brandkuilen. Op den Heuvel had men er een ter plaatse waar nu de oude veemarkt is, van de Spoorlaan tot aan de Telegraafstraat, dit werd genoemd het "klein ven". Het "groot ven" lag op het Piusplein, waar men nu Zaterdagsche markt houdt. Verder lagen er brandkuilen einde Zomerstraat, ter plaatse het St. Annaplein, op het Heike (einde Zwijsenstraat), in Oerle, Heikant, Rugdijk, Noordhoek, Veldhoven enz. Het brandweermateriaal was opgeborgen in de brandspuithuisjes bij de Heikesche kerk, Heikant, Goirke, Hasselt, Veldhoven enz.

De gemeentebrandkuilen hadden behalve voor de levering van water ingeval van brand nog een ander voordeel, nl. zij werden gesteld in dienst van de visscherij. Het maken van die brandkuilen vorderde veel geld, zij moesten geregeld gezuiverd worden en meermalen uitgediept. Het gemeentebestuur was in vroeger eeuwen al even op de centen als in onze dagen. Om nu de kosten te bestrijden van het maken en herstellen der kuilen ging men ze verpachten om er visch op te laten zetten. Wij hebben zoo'n verpachting voor ons uit het jaar 1791. De verpachting had plaats voor den tijd van 8 jaren. De prijzen waren als volgt: voor de kuil op het ven 10 gulden, voor die van den Heuvel 7 gulden, die op 't Heike 5 gulden, van Oerle 8 gulden enz. De prijzen varieerden van 5 tot 10 gulden. De voorwaarden werden vastgesteld door Schout en Schepenen op 29 Nov. 1777. De opbrengst van deze verpachting was nog maar een betrekkelijk klein gedeelte van de onkosten, die aan het onderhoud der brandkuilen ten koste gelegd, ofschoon die kosten nog niet zoo hoog waren; grondwerk was in die tijden nog al goedkoop. De nieuwe brandkuil van 't Goirke, die 25 m lang, aan de achterzijde 24 m breed en een inrij had van 5 m en 3 m diep was, kostte slechts 58 gulden. Die van den Heikant kostte 60 gulden. De brandkuilen op de Veldhoven waren 4 m diep, dit in verband met de lagere ligging van het grondwater. De kwestie van het welwater is voor onze stad altijd een kwestie van belang geweest. Daarom werden de kuilen, die oorspronkelijk op een zekere diepte gemaakt werden, later op de meest hoog gelegen plaatsen 1 meter dieper gegraven (1).

Behalve deze brandkuilen werden op verscheidene plaatsen nog putten gemaakt. Zoo had men er twee op de Vrijdagsche Markt en een op den Heuvel. Deze putten zijn verscheidene eeuwen oud, en verliest zich het maken daarvan in de nevelen der geschiedenis. Slechts van één put is het maken bekend, nl. die van de Nieuwlandstraat, welke werd gegraven tusschen het huis van Jan van Gils en Gerard v.d. Zande. Deze laatste v.d. Zande schijnt daarin een vakman te zijn geweest, want we zien de put door hem aannemen voor de som van 430 gulden (op 13 October 1790). 10 jaren later werd op deze put een pomp geplaatst, wat gedaan werd door Jan Molenschot uit Dongen voor de som van 240 gulden.

Wij spraken hierboven over het materiaal van de brandweer; dit bestond uit de handspuit, een aantal slangen, ladders, haken, bijlen, lederen emmers, alsook karren waarop het materiaal vervoerd moest worden. De spuiten zelf kwamen van leveranciers, die daarvoor het patent hadden. In latere jaren gingen zich meerdere fabrikanten van brandspuiten vestigen, zoodat de onderlinge concurrentie ook een stimulans voor het verbeteren van het materiaal was.

 

Hoe traag alles vroeger in zijn werk moest gaan, leeren ons de oude reglementen (van 1700-1800). Zoo zegt dit over de spuitgasten:

Het werk dezer personen is eerst het halen van de brandspuit en 't brengen van dezelven in zijn geheel, in cas van brand, ter plaatse waar die benoodigd zij, en bij 't probeeren of visiteeren der spuit waar zulks geordineerd mocht worden, terwijl de spuit door 't afnemen van zijn wielen op gelijke grond vast ter neder moest worden gezet. Verder moet de manschap in goede orde worden gesteld om behoorlijk te kunnen pompen, doch alvorens een weinig water in de buizen op de beide zuigers gegoten worden, als wanneer den directeur, roepende "Ga voort" acht mannen gelijkelijk en met zachte slagen zullen moeten beginnen te pompen, om alzoo spuit en slangen gereed en aan den gang te maken, 't welk in orde zijnde, telkens 8 man elkander zullen verpoozen, om alzoo onophoudelijk en tot een ander order, in 't pompen te kunnen blijven volharden.

En verder over de lantaarndragers en spuitgasten:

Zij zijn geschikt om de noodige dienst te doen met de kopere pijp of tromp en met de leere spuitslang (men had ook linnen en zeildoeksche slangen) mitsgaders het stellen en reguleeren van brandleeren en brandhaken, om verder de spuit en leere spuitslang wel vast aan den andere geschroefd zijnde, met een touw aan de lis, met een slinger om de pomp vastgemaakt, naar boven in en op de gebouwen te halen, zoover het noodig zal zijn en als dan het overige van de leere slang rond uit te leggen zonder eenige kreuken, ten einde het water onverhinderd den loop kan hebben, wijders zal achter de hand van de geene die met de pijp het water stuurt een man moeten staan om de slang in een ronde bocht te houden, ten einde dat die, door hare zwaarte neerhangende, geen toenijpende kreuk kort achter de pijp maakt, en wanneer de spuitpijp weder verplaatst moet worden, zal de leere slang, op dat die niet sleepe, telkens opgenomen en nagedragen moet worden.

Dan waren er nog personen die zorg moesten dragen voor het in orde houden van den aanjager met de zuigbuizen, weer anderen om de waterbak te halen en brengen omtrent de spuit, daarin gedurig en zonder ophouden water te brengen, om welke te dragen of aan te voeren, zij gebruik kunnen maken van de op straat voor de huizen staande watertonnen en brandemmers, verder zullen zij brandgereedschappen moeten vervoeren en brengen daar dezelve bij de brandmeesters noodig zullen bevonden worden. Bij een brand van eenige beteekenis was dus een heel leger van personeel noodig. Het vast personeel bestond uit pl.m. 200 personen, d.w.z. het personeel dat in geval van brand opgeroepen kon worden.

Wij hebben voor ons eene inschrijving voor brandweermateriaal van de gemeente Tilburg, uit het jaar 1783, daarin worden ook 30 leeren emmers voor de spuit van de Veldhoven genoemd. Deze werden aangenomen door Peter van Groenendaal voor f 2.10 per stuk. En toch hoe waren de regeerders vóór 100 jaren al tevreden over de brandspuiten. Dit leert ons een brief uit het jaar 1837:

"Wij ondergeteekenden wethouder-opperbrandmeester en directeur van het brandwezen te Arnhem, certificeeren mits deze, dat op heden 24 April 1837 eene proefneming heeft plaats gehad met eene perspomp en spuit, uit de geoctrooieerde spuitenfabriek van den heer J.L. de Wildt te Utrecht, dat de werking van de genoemde instrumenten bevonden is geheel en al te beantwoorden aan de verwachting, die men naar de daarvan bekend gemaakte hoedanigheden kon verwachten, dat de werking der perspompen en zuigbuizen ten uiterste voldoende was, als halende binnen den tijd van ééne minuut eene aanzienlijke hoeveelheid water in de linnen slangen, welke door haar met snelheid en groote kracht naar de spuit aangevoerd, die op eene aanzienlijke hoogte en op 800 voeten afstands van dezelve geplaatst was.

Dat zoodanige proefneming dier instrumenten moet gerekend worden onder de zwaarste te behooren waaraan dezelve kunnen worden blootgesteld terwijl ook de spuit bevonden is met gemak te werken en eene zeer aanzienlijke straal water tot eene bizondere hoogte op te werpen.

Dat ondergeteekenden alzoo niet kunnen nalaten hunne tevredenheid te kennen te geven enz.

Arnhem den 24 April 1837

(w.g.) Visscher     Bouricius"

 

Men kan wel met de oude tijden dwepen, veel was er toen goed, doch niet alles, vooral niet de vermindering van brandgevaar en de eventueele bestrijding van den brand zelf, die zou men niet willen ruilen voor de vroegere toestanden. In dit opzicht is de Tilburgsche brandweer een pleit voor den nieuwen tijd en een sieraad onzer stad, die zich daardoor weet in het bezit van een bizondere stadsaantrekkelijkheid.

 

 

1. Dit was niet alleen in Tilburg het geval, want bijv. te Geertruidenberg, waar toch water genoeg zou zijn, zegt de brandmeester in zijn rapport van 9 Juli 1864, dat het bij laag water moeilijk was en dus brandputten aanbeveelt (archief G. v. L.)