INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - dinsdag 15 november 1938

 

 

Een eeuw ziekenverpleging in Tilburg

 

Hoe een initiatief van 4 edele Tilburgers wortel schoot en vrucht droeg

 

Een "berging voor zes zieken" op de Veldhoven vormde 't begin

 

 

Op 19 November a.s. zal het St. Elisabeth-Ziekenhuis te Tilburg zijn 100-jarig bestaan herdenken. Zulk een eeuwfeest biedt een goede gelegenheid om eens een en ander uit de totstandkoming en geschiedenis van deze stichting, die in den loop der jaren zoo onnoemlijk veel nut voor onze stad - en ook omgeving - heeft afgeworpen, aan de vergetelheid te ontrukken. We vinden daartoe - voor wat de eerste driekwart eeuw betreft - een goede handleiding in het ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan verschenen gedenkboek, dat werd samengesteld door den Eerw. Frater Jos. M. Reijnders en de heeren Mr. dr. A.C.B. Arts, onze hoofdredacteur, en den arts den heer G.M. Weijers z.g.

Hieruit blijkt, dat de stichters waren de heeren W.J. Mutaerts, Bern. Jac. Mutsaers, F. Suijs en J.Ch. van Dam. De beide eersten waren een resp. 62- en 32-jarige fabrikant van de Veldhoven, in niets aanverwant met elkander. Laatstgenoemde was een broer van den bekenden minister Jac. Mutsaers en de vader van wijlen Nout Mutsaers en Willem Mutsaers, waarvan de eerste wethouder en de tweede burgemeester (1901-1907) van Tilburg geweest is. Franciscus Suijs was een talentvolle, krachtige man van 29 jaar, die in de Heuvelstraat woonde en van 1849-1868 het ambt van burgemeester vervulde. De heer Van Dam was de eenige van de vier oprichters, die niet in Tilburg geboren werd. Hij kwam van Maesijck in België, alwaar hij in 1789 geboren werd. Hij woonde in de Nieuwlandstraat.

 

De grondslag

Op welken grondslag de stichting R.K. Gasthuis "St. Elisabeth" werd opgetrokken en welke de beweegredenen waren, die het viertal oprichters tot zulk een heilzame onderneming bewogen heeft, leert ons reeds het eerste archiefstuk, hun schrijven aan Deken Van de Ven, pastoor van 't Goirke, gedateerd 1 Februari 1828.

"Daar wij - zoo luidt het hierin - sedert langen tijd met afgrijzen ontwaar zijn geworden, dat zeer velen der noodlijdenden binnen deze uitgestrekte gemeente zich bij ziekte in een jammerlijken en deerniswaardigen toestand bevonden, ja, bij een nauwkeurig onderzoek deswegens zijn ontwaar geworden, dat niet weinige van die ongelukkigen, zoowel uit gebrek aan geregelde oppassing, geschikte huisvesting en het noodig onderhoud, als door het gemis van onmisbare hulpmiddelen zijn omgekomen, ja, hetgeen nog meer is, de geestelijke hulp uit hoofde van den verren afstand en de ongeschiktheid der woningen van kommer en ellende niet als op een gebrekkige wijze kon worden toegediend, moest eindelijk de stem der menschheid tot ons doordringen en wij wierden aangedreven door den invloed en de kracht van den waren Godsdienst om die ongelukkigen de behulpzame hand toe te reiken en dien verregaande jammer te doen ophouden.

Het was te dezer oorzake, dat wij, voorzien van eenige liefdegiften, over de mogelijkheid om binnen deze uitgestrekte gemeente, evenals in zoovele andere gemeentes bestaat, een algemeene bergplaats voor die ongelukkigen of een Burger-Zieken-Gasthuis op te richten.

Menigvuldige bezwaren kwamen ons zeker bij die gelegenheid voor den geest; dan, bij een ernstige overweging, is het volgende bij ons in aanmerking gekomen, 't welk de mogelijkheid van zulk een inrichting kon daarstellen. Vooreerst, dat het eene waarheid is, welke niemand kan in twijfel trekken, dat het hulp toebrengen aan noodlijdende zieken als een der eerste christelijke plichten moet worden aangemerkt, en die plicht daarenboven door de stem der natuur of die weldadige neiging, welke de natuur zelve tot instandhouding der maatschappelijke betrekkingen ons inplantte, is opgelegd en aangewezen. Dat hieruit noodwendig moet voortvloeien dat wanneer men de uiterste kommer en ellende onzer kwijnende natuurgenooten voor het gezicht der verbeelding weet te brengen, zulks alsdan over het algemeen in staat is liefdadige neigingen op te wekken en het medelijden gaande te maken. Uit dezen onwankelbaren stelregel, gegrond op de dagelijksche ondervinding, meenen wij al dadelijk te kunnen afleiden, dat om met vrucht van de ingezetenen een jaarlijksche bijdrage tot onderhoud van een ziekenhuis voor de noodlijdenden te verzoeken, er vooraf een dergelijke inrichting moet aanwezig zijn, terwijl daardoor alsmede wordt voorkomen, dat de weldadige invloed van het medelijden niet worde verhinderd door den twijfel aan de mogelijkheid van het bestaan van een zoodanig gesticht.

Het is deze inrichting, welke door ons, ondersteund door eenige liefdegiften, thans werkelijk is daargesteld, als zijnde provisioneel een huis door ons tot berging van zes zieken zoodanig ingericht, dat de behoeftige kranken in hetzelve de noodige oppas en verzorging bekomen, terwijl wij eerstdaags hopen in staat te zijn voornoemde huizinge op een meer geschikte wijze tot dat einde te kunnen inrichten en tevens den oppas en verzorging der zieken ook meer en meer te zullen kunnen verbeteren."

Blijkt hieruit niet lezers, hoe de stichters gedreven werden door een echt christelijke, belangelooze naastenliefde!

 

Om aan het geld te komen gaven zij de volgende vier fondsen aan:

1e. Een jaarlijksche collecte aan de huizen der ingezetenen;

2e. Een wekelijksche collecte in de openbare gezelschappen;

3e. De bedeeling van het algemeen armbestuur;

4e. "De vrijwillige giften of legaten, welke door personen van eene meer dan gewone godsvrucht en menschlievendheid tot onderhoud van het gesticht jaarlijks worden bijgedragen of gelegateerd."

 

De onderneming boden zij geheel vrijwillig aan het toezicht der geestelijke overheid aan. "Wij achten het noodig - zoo schrijven zij - ons de navolgende verplichtingen op te leggen:

1e. Onze administratie te stellen onder 't oppertoezicht van UEw., gezamentlijk met den Eerw. heer Pastoor der parochie van 't Heike, geassisteerd, desgoedvindende door de Kerkeraden;

2e. Jaarlijks aan UEw. behoorlijk rekening te doen van onze administratie;

3e. Binnen den tijd van zes weken na dato dezes een reglement, houdende de wijze, waarop deze administratie wordt verricht en wij in onze hoedanigheid werkzaam zijn, aan UEw. ter approbatie in te zenden."

 

Aan het slot van hun schrijven richten de stichters zich tot de beide pastoors met het verzoek op Zondag 3 Februari 1823 in de kerk van de totstandkoming der inrichting mededeeling te doen en de geloovigen tot steun op te wekken.

 

Een huisje op de Veldhoven

Tilburg zag er in die dagen, waaruit bovenstaand schrijven dateert, in elk opzicht anders uit dan thans. Op de Veldhoven bijv. had men in plaats van het Wilhelminapark een laagliggende wei, met slooten omringd en doorsneden, waarlangs boomenrijen stonden. In het midden was een groote "spoel", waar de wol in gespoeld werd. Rond den driehoek zag men hier en daar enkele huizen. Een van deze, vlak bij den tip gelegen, was in 1827 door W.J. Mutsaerts op eigen naam aangekocht en ingericht voor de "berging van zes zieken". Dit voorlopige gasthuis lag naast den ingang van de sigarenfabriek van de firma Majoie en is eerst eenige maanden geleden afgebroken. Daar die tijd nog geen liefdezusters kende, geschiedde de verpleging door 'n braaf, kinderloos echtpaar met een paar meiden als helpsters.

Uit het journaal van dit bescheiden ziekenhuisje blijkt, dat de eerste patiënte is geweest de 60-jarige Margo of Margrite Donders van de Hasselt, die 28 December 1827 werd opgenomen en na drie maanden stierf. Interessant is wel de verpleegprijs, die ook dit journaal leert. Hij bedroeg, lach niet lezer, 15 en 20 cent per dag!... Men vergete echter niet, dat in dien tijd het geld verbazend duur was.

Het spreekt vanzelf, dat een voor slechts zes zieken bestemde behuizing spoedig te klein was. Er waren heel wat bedenkingen en moeilijkheden voor een nieuw gebouw, vooral geldelijke, want men had berekend, "dat het wel eenige duizenden guldens zou kosten", doch het moest er komen en kwam er ook, mede dankzij de medewerking van katholiek Tilburg en niet het minst van de beide pastoors Van de Ven en Zwijsen.

 

Een echt Gasthuis

Zooals een hardsteenen gedenkplaat naast den hoofdingang mededeelt, werd de eerste steen voor het nieuwe gasthuis, het gebouw in de Gasthuisstraat naast het Moederhuis der Fraters, dat thans echter ook al reeds verscheidene jaren weer aan zijn aanvankelijke bestemming onttrokken is, gelegd door Arnoldus Antonius Mutsaers en Louisa Maria Catharina Suijs op den 15en April 1837. Eerstgenoemde was het 10-jarig zoontje van den toenmaligen secretaris-penningmeester Bern. Jac. Mutsaers en de laatste het 11-jarig dochtertje van regent Frans Suijs. Moet de oprichting van dit gebouw als 'n gebeurtenis van belang beschouwd worden, niet minder gewichtig is het feit, dat tegelijkertijd de verpleging ook in handen kwam van de in 1832 door pastoor Zwijsen gestichte congregatie van de Zusters van Liefde, welke hiermede een voor haar nog geheel nieuwe taak op zich nam.

Deze twee feiten zijn van zooveel gewicht, dat men al het voorafgaande als slechts de voorgeschiedenis van ons gasthuis beschouwen kan en de feitelijke definitieve stichting kan dateeren van 1837, waarin de eerste steen werd gelegd, of van het jaar 1838, waarin het door de Zusters betrokken werd. Dit geschiedde op 19 November en het is deze datum, die men voor het thans te vieren eeuwfeest heeft aangehouden.

Het nieuwe gasthuis op "de Locht", dat een straat naar zich zou genoemd krijgen, zag er in den beginnen niet uit zooals wij het gebouw thans nog kennen. de voortuin was bijv. niets anders dan een wei, waarop men de zusters het goed kon zien bleeken, want de wasch hadden ze zelf in huis. Eerst in 1897 werd de weide een tuin en pas in 1900 kreeg het gasthuis 'n nieuwe klinkerstraat van de gemeente ten geschenke. In den loop der jaren zijn aan het gebouw veel veranderingen en verbeteringen aangebracht. Er was altijd iets te doen om te bewijzen, dat het gasthuis in den liefdadigheidszin der Tilburgers moest worden herdacht.

Uit den aard der zaak vermeerderde het aantal verpleegden door den aanwas der Tilburgsche bevolking gestaag en verder ook door de omstandigheid, dat niet meer alleen de liefdadigheid gebruik maakte van de voortreffelijke zorgen van het gasthuis. Het gasthuis werd tot een kliniek, waar de doktoren hun patiënten, die een operatie moesten ondergaan, hetzij arm of rijk, heenzonden.

 

Cholera- en pokkenepidemie

Een zware tijd voor de edelmoedige werkers en werksters van het gasthuis waren de jaren 1866 en '67, waarin de cholera woedde, en de jaren 1871 en '72 toen de pokken in bijzondere hevigheid onder de Tilburgsche bevolking rondwaarden. Volgens het reglement mochten in het gasthuis geen besmettelijke zieken worden verpleegd. Toen een kermisbezoeker van buiten de cholera in onze stad bracht, liet het gemeentebestuur een huisje in de nabijheid van het spoor inrichten om dien eersten en eventueel volgende patiënten er in op te nemen. De zusters gingen vanuit het gasthuis de lijders daar verplegen. Maar toen na veertien dagen hun aantal grooter werd - er stierven er vijf in één nacht - liet men een deel van het gasthuis toch maar voor deze zieken inrichten omdat het heen en weer geloop der zusters voor dezen niet was vol te houden en 't getal der verpleegden steeds grooter werd. Van de zusters zelve werd er geen door de vreeselijke ziekte aangetast.

Anders stond het tijdens de pokkenepidemie, verscheidene zusters leden hieraan en één is er zelfs aan gestorven. In 1871 waren er van de 259 zieken, waarvan er 73 overleden, 100 pokkenlijders. Hieronder bevonden zich 6 protestanten en 4 Israëlieten; één protestantsche vrouw overleed. In 1872 waren er van de 286 zieken met 80 dooden 171 pokkenlijders. Sommige zieken waren geheel zwart en zóó met wonden overdekt, dat men geen mesje er tusschen zou hebben kunnen steken. "Wij hebben er één verpleegd - aldus verhaalt in haar tijd Moeder Nizaria van Nunen - die zóó afschuwelijk leed, dat hem, terwijl hij nog leefde, de maden uit de oogen vielen. Dikwijls werden zij waanzinnig. Zoo sprong er een des nachts in nachtgewaad door een ruit en liep naar Oosterhout. Daags daarna bracht de politie hem terug, en, wat merkwaardig is… hij genas. Er was een brouwersknecht, een ijzersterke groote man, die geheel met zwarte pokken overdekt was; in hevige koorts liggende, hoorde hij een zware brouwerskar voorbijkomen en klom toen op den hemel van het ledikant, waar hij meende weer op zijn kar te zitten. De arme man is ook overleden. Er was tijdens die hevige epidemie voor de zusters zóóveel werk, dat ze het bijna niet vol konden houden en meer dan eene door de afmatting ziek werd."

 

Nadat van den beginne van het gasthuis tot 1854 de geestelijke zorg voor de zieken in handen was geweest van den Hoogeerw. Heer Deken Smits, werd deze zorg door Mgr. Zwijsen, met onderling goedvinden der resp. pastoors en den Eerw. Pater Superior M.F. de Beer dier andere stichting van den roemrijken kerkvorst, overgedragen aan de op 15 Sept. 1845 opgerichte congregatie van de Fraters van Onze L. Vrouw, Moeder van Barmhartigheid, die zich hiermede groote verdiensten verworven hebben. Tijdens de cholera-epidemie echter stond Pater Superior de Beer aan geen andere priesters van zijn huis toe de choleralijders te bezoeken. Hij deed het zelf en alleen.

Den 19en November 1863 werd het 25-jarig feest der vestiging van de Zusters van Liefde in het St. Elisabeth-Gasthuis gevierd, bij welke gelegenheid door den Weleerw. heer Van de Laar, in bijzijn der geestelijken, eenige heeren en dames, waaronder de Regenten, een feestrede gehouden werd.

 

Drie groote stichtingen

Drie groote stichtingen zijn uit het gasthuis voortgekomen: het St. Jozefgesticht, 't St. Rochus-Gasthuis en de R.K. Spaarbank. Het eerste, waarvan de eerste steen gelegd werd door Superior de Beer op 18 Maart 1887, was bestemd voor de verpleging van Ouden van Dagen, die ook in het gasthuis verpleegd werden en waardoor er te weinig ruimte beschikbaar was voor de eigenlijke zieken. Als zoodanig wordt het St. Jozefgesticht, dat aan de Lange Nieuwstraat staat, op den huidigen dag nog gebruikt. Op Dinsdag 29 Mei 1888 werd het St. Jozefgesticht op plechtige wijze ingezegend. De bediening werd weer toevertrouwd aan de Zusters van Liefde.

De tweede stichting, het St. Rochus-Gasthuis, ook gelegen aan de Lange Nieuwstraat, was bestemd voor de verpleging van lijders aan besmettelijke ziekten aan welke bestemming het met de totstandkoming van het groote nieuwe ziekenhuis echter inmiddels weer onttrokken is. De oprichting van het St. Rochus-Gesticht had wederom de bedoeling méér ruimte in het gasthuis vrij te krijgen. Dat het St. Rochus-Gasthuis zoo wijdsch werd uitgebouwd vond zijn oorzaak in den drang van het gemeentebestuur, dat met 'n flinke subsidie uit den hoek kwam en iets grootsch wenschte tot stand gebracht. Nu, iets grootsch werd het. "Wanneer dat gebouw - aldus de kroniekschrijver bij de viering van het 75-jarig bestaan van het gasthuis in 1912 - in Amsterdam of Parijs, waar geregeld tal van infectielijders gevonden worden, gezet was, dan had het in den tijd der oprichting in zulk een stad zelfs nog een goed figuur gemaakt, daargelaten, dat de ligging een betere had kunnen zijn. Maar hier in Tilburg, waar besmettelijke ziekten nu gelukkig in zoo'n hevige mate niet woeden, had het minder en beter gekund."

De derde stichting is die van de R.K. Spaarbank. Men kwam op het idee daarvan door een bezoek van den pastoor-deken van Groningen, welke verhaalde over de wijze, waarop een zijner voorgangers zulk een instelling had in het leven geroepen en over de gunstige werking daarvan. In de regentenvergadering van 27 Sept. 1900 werd tot de oprichting der R.K. Spaarbank besloten.

 

Naar een nieuw, modern ziekenhuis

Welke uitbreidingen en verbeteringen aan het gasthuis ook tot stand kwamen, reeds betrekkelijk spoedig voldeed het toch al niet meer aan de behoeften. Dat er inderdaad nog wel een en ander mankeerde, blijkt uit de in de regentenvergadering van 2 April 1902 door den heer Jac. Mutsaers geuite klacht over het ontbreken van een lift, waardoor bij het inkomen en ook naar en terug van de operatiekamer de patiënten door de zusters op en van den trap moesten gedragen worden. "Het is dan ook voorgekomen - aldus de heer Mutsaers - dat zusters soms een ongemak, ja zelfs een breuk met het op- en afdragen gekregen hebben."

In de notulen der regentenvergadering, welke notulen eerst van 1873 af, het jaar der invoering van het Bisschoppelijk Reglement, zijn opgemaakt, wordt voortdurend gesproken over de oprichting van een geheel nieuw gasthuis, volkomen beantwoordend aan onze zich steeds uitbreidende stad en aan de toenmalige eischen der genees- en verpleegkunde. Bovendien wilde men dit ook op een ander terrein bouwen, daar dat aan de Gasthuisstraat én te ongunstig van ligging én te klein geacht werd.

In de vergadering van 15 October 1896 wordt door het Bestuur mededeeling gedaan, dat 11 Augustus 1896 van N.N., door tusschenkomst van notaris Maas, onder couvert bij den secretaris f 1000,-- is ingekomen, met beding genoemd bedrag te boeken als eerste bijdrage voor een te vormen fonds tot stichting van een eventueel te bouwen nieuw gasthuis. Dat was een begin! Het zou echter nog duren tot de vergadering van 8 Februari 1917 alvorens een commissie werd benoemd, die tot taak kreeg onderzoek te doen hoe het best tot de oprichting van een nieuw ziekenhuis te komen.

Er vonden verschillende vergaderingen plaats, o.a. met heeren medici, Gezondheidscommissie, welke vooral liepen over het terrein. Hierover kon geen eenstemmigheid verkregen worden. Besloten werd ten slotte dr. J.L.C. Wortman uit Amsterdam een onderzoek naar een geschikt terrein op te dragen. Dit had tot resultaat, dat door dezen deskundige, nadat verschillende terreinen bezocht waren, dat nabij den Nieuwen Bosscheweg als het meest geschikte werd aanbevolen. In de vergadering van 24 November 1921 werd door het Bestuur, in overleg met een voor dat doel gevormde commissie van advies, besloten dr. Wortman eveneens advies voor het te bouwen ziekenhuis te laten uitbrengen. Dit rapport, dat de eischen waaraan een modern ziekenhuis moest voldoen aangaf, werd door genoemden deskundige uitgebracht en in de vergadering van 13 Juli 1922 behandeld.

Er werden verschillende besprekingen o.a. met de gemeente gehouden met als resultaat, dat in de vergadering van 13 Maart 1924 een contract met de gemeente werd goedgekeurd terwijl daarbij tevens het besluit tot den bouw van een nieuw ziekenhuis viel. Bij afzonderlijk besluit in de vergadering van 20 Maart 1924 werden de terreinen bij den Nieuwen Bosscheweg als de meest geschikte aangewezen. Nadat op 28 Mei 1925 de heer Ed. Cuypers uit Amsterdam tot architect en op 27 Aug. 1925 dr. F.S.P. van Buchem tot geneesheer-directeur was benoemd, werd op 27 Januari 1926 de grond aan de Jan van Beverwijckstraat aan het Bestuur van de Stichting overgedragen en de overeenkomst notarieel verleden.

Inmiddels was op 2 December 1926 de bouw aanbesteed, 19 November 1929 kon de inzegening door Mgr. Diepen geschieden en 28 November werd het hoogst moderne ziekenhuis, een stad als Tilburg van dezen tijd waardig, in gebruik genomen met 31 patiënten. Het oude gasthuis aan de Gasthuisstraat werd 7 Maart 1930 aan de fraters verkocht.

Dat men verstandig gedaan had door het nieuw ziekenhuis op een ruim terrein te zetten en zoodanig in te richten, dat uitbreidingen gemakkelijk konden plaats vinden, werd al ras bewezen. Reeds op 18 September 1930 zag het Bestuur zich genoodzaakt tot aanzienlijke uitbreiding te besluiten. Deze kon 11 April 1932 betrokken worden. Maar ook nadien zou de ruimte nog te klein blijken en zoo besloot men op 5 April 1937 tot den tweeden nieuwbouw, die nu op 1 October ll. door de patiënten is in gebruik genomen en waarvan bij de viering van dit eeuwfeest de plechtige inzegening zal geschieden.

 

De feestviering

De herdenking van het Eeuwfeest zal plaats vinden op Maandag 21 November a.s. Alsdan zal des morgens om half tien Z.H. Exc. Mgr. A.F. Diepen in de kapel een gelezen H. Mis opdragen, die wordt opgeluisterd met godsdienstige gezangen door het Zusterskoor. Na afloop hiervan zal Z.H. Exc. den onlangs in gebruik genomen nieuwbouw inzegenen.

Des middags om drie uur vindt een groote feestvergadering plaats voor genoodigden, waarbij het feestgeschenk, dat - zooals bekend - bestaat uit een Radiumfonds zal worden aangeboden.