INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - donderdag 29 augustus 1935

 

 

De Kermis

 

De Kermisdagen zijn er weer!

 

 

De kermisdagen zijn er weer! En nu kunnen we ons weer gelijk "oude Geertrui" in Bredero's "Moortje" ons met welgevallen herinneren: "hoe men als het Kermis was, witte broods op at en er betouwen wijn soo lustigh als water dronk; met pints roemers en fluiten bataeljens streed". En ook roepen we weer in ons geheugen, dat aardige tafereel in Lucas Rotgans' "Boerenkermis", waarin hij moer Teunis haar kermisgasten laat toeroepen:

     "Kom binnen met jouw volck,

     de Kermisharst is gaar…"

     "Hier veilt een beste moêr, gekapt met zwarte doeken,

     Met een tremblant geluid, 't banket van oliekoeken."

 

Deze 17e-eeuwsche citaten welke nog met tal van andere aan te vullen zouden zijn, bewijzen dus hoe vele eeuwen geleden reeds de kermis in eere was. De Hagenaar J. v.d. Does (1) schilderde in 1668 de kermis aldaar op dichterlijke wijze aldus:

     Hier hebt ghij nu haer mart, hier siet ghij groote hopen,

     Van joffers uyt en in de kramerswinkels lopen.

     En haer voorsien van al hetgeen dat dienen kan,

     Om hare waer te doen belagen aan een man.

 

In de 15e eeuw reeds was er hier te lande schier geen stad, dorp of gehucht of de graven en andere landheeren stichtten er jaarmarkten, die tegelijk "kermissen" waren, ter viering van eenig kerkelijk feest. In het Brabantsche bijv. kreeg Geertruidenberg reeds in 1213 van Graaf Willem I het recht om een kermis in te richten. "Alleen 's graven vijanden en schuldenaars of die wegens moord of brand uit den lande gebannen waren - zegt prof. Ragge in een historisch overzicht van het jaarmarktwezen - mochten er niet komen! Ieder, die er kwam, ontving goed conduit en geleide, varende, comende en wederkeerende…" "Op sommige kermissen mocht men niemand in rechten dagen of om schulden aanspreken!..."

Eigenaardig, wat ook thans in de 20e eeuw al luider en luider in middenstandskringen opklinkt, het verzet nl. tegen den uitgebreidelden omvang van allerlei markten en kermissen - dit gebeurde ook al in de 16e eeuw. Schotel zegt tenminste: "bij de uitbreiding van handel en scheepvaart en den overvloed van alle koopwaren, begon men de jaarmarkten voor minder noodzakelijk te houden. Hieven de kooplieden toen reeds klachten aan over de afbreuk, die hun door vreemde kooplieden geschiedde en de schade die de kermissen hun veroorzaakte…" Opgemerkt zij intusschen, dat de winkelstand thans in 't algemeen weer ingenomen is met den kermistijd. Hij brengt onder alle omstandigheden meer levendigheid in zijn zaken. Dit is jaren geleden, toen er sprake was van vervroeging der kermis - in verband met de "drooglegging" - in de "Handelsvereeniging" uitdrukkelijk aan den dag getreden.

Het was in de middeleeuwen gebruikelijk, dat de geestelijkheid op den avond vóór den grooten dag, waarop "het feest der kerk" inging, de klokken deden luiden. Bij de intrede der zg. "Hervorming" - helft 17e eeuw - was er van kerkelijke wijding geen sprake meer. De volgelingen van den zuren Calvijn noemden de kermissen "overblijfselen van 't pausdom". Vóór de kermis begon, togen enkele leden van den Kerkeraad naar den magistraat om hem "wel ernstig te onderhouden over het toelaten van comedianten, rijfelaers en rethorijckers". En klaagden zij bitter "over de exorbitentiën en dronkenschappen, vechterijen, danserijen en het houden van maaltijden…" Ten slotte verzochten zij: "dat voortaan kwakzalvers en waarzeggers mogten geweerd, de tavernen tijdelijk gesloten en vooral gezorgd mogt worden, dat de dag des Heeren niet verontreinigd werd."

Dr. Schotel haalt enkele uitspraken aan van ongenoemde schrijvers (2), maar dan moet 't in de "gouden eeuw" inderdaad 'n beestenboel geweest zijn. Men oordele:

- De kroegen en herbergen, straten en wegen getuigen van ongebondenheid en bedrijving van strafwaardige uitspattende euveldaden van h….. en overspel.

- Geen stand in de maatschappij waarop de kermistijden geen invloed hebben.

- 't Schijnt of de kermis een algemeene verandering in een ieder teweeg brengt.

- De menschen zijn voor en na dezelve niet, die zij in die tijden vertoonen te zijn.

- De nieuwsgierigheid wordt het algemeen beweegrad.

- Elk geraakt op de been. Alle huizen staan open. Elk is welkom. 't Is of de oude gastvrijheid herleeft. De dagen zijn te kort, de nachten voor vermakelijkheden.

- De hoogste rangen verlagen zich. De deftigheid ontfronst het gelaat. De zedigheid bloeit minder en de teederste ooren hooren zonder kwetsing de grootste dubbelzinnigheid.

- Des avonds zijn er speelhuizen of plaatsen voor ongebondenheid voor 't gemeenste volk.

- Somwijlen gaan daar ook lieden van eenig aanzien heen, om de ongebondenen te zien dansen.

 

Een van de vermaardste - wil men liever beruchtste - kermissen was de Haagsche.

     Een stadt, die voor geen stad van Nederland en swicht,

     En met haer naem soo ver gaet als het sonnelicht.

Cats (3) en Const. Huijgens (1596-1687) hebben ons echter schrifturen nagelaten, de laatste vooral in z'n dichtwerk "Voorhout" (1621), die de Residentie van 'n paar eeuwen geleden in 'n ander licht plaatst. Ziehier het beeld:

- "De sonne die haere straelen uitschiet over het gansche lant, het juweel van Nederlandt, een werelts lusthof, een sypres onder de laege doornen, de woonstede van 's lants hoogste opperwaerdigheyts oversten, het woonhuys van 't huyshoude van staet, de lustplaets van al wat hoog is en naer hoogheid janckt…"

En nu komt het:

- "De plaetse, waer de jeucht tot grootheid des levens wordt opgeleit en de jonghelinghschap wort bedorven; waer de kruijper en vleijer zijn weergae niet en heeft, waer list, kuiperij, slimme streken, huichelarij en flatterij en ander addergebroedsel haere holen heeft."

- "Waer een yder bedrog vint, maer gekleet in het cleet der waerheijt."

Of zooals Huijghens het kort en bondig zei:

- "De Haeg, de hoofsche Haeg en is één groote logen."

Men begrijpt, als 't daar kermis was, wat 'n uitspattingen er dan plaats vonden!...

 

Typisch is uit dien tijd het liedje over de kleeding der "Haagsche mansels à la mode" en de "Kale tafels". 't Herinnert ons aan de "houten ham".

     Wat gaet ze fier op straet,

     Net soo als een pauwe gaet,

     Wat een rommel aen haer lijf

     Van clinclanck en ongerijf,

     Van kwasten en van canten,

     En clinck aen alle kanten.

     Maer… 's middags is de tafel kael

     En watersop tot avondmael.

     Al is men nogh zoo kael en scrap

     Men draegt er toch een goude lap.

 

Onze Oisterwijksche priester-dichter Adriaen Poirters (1605-1674) wist het wel toen hij "voor de modezotten" dit waarschuwend woord liet (4):

     Fluweel, satijn en hofsche reuken,

     Blusschen 't vuur uit in de keuken.

 

 

1. Zie Dr. G.D.J. Schotel: "Maatschappelijk leven onzer vaderen in de 17e eeuw".

2. Wel is ons bekend het "Tractaat over de Bacchusfeesten" van Cornelis Udemans. Eerbied voor den lezer verbiedt ons echter daaruit te citeeren.

3. "In zijn vlot-rijmend gezeur, getooid met meer dan zoutelooze aardigheden", zegt prof. Prinsen.

4. In "Het masker van de wereld afgetrokken". "Wie van Cats (1577-1660) op Poirters komt", zei de onlangs gestorven prof. Prinsen, "wordt door het weerzinwekkende, dat het werk van den eerste vaak voor velen hebben moet, nog sterker getroffen. Ziedaar in Poirters nu een dichter, die waarachtig leeft in de volksziel…"