INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - dinsdag 22 november 1932

 

 

Het Eeuwfeest van de Zusters van Liefde

 

De stichting der Congregatie 1832-1834

 

 

De aanleiding

Daar hangt over de onmiddellijke voorgeschiedenis van de Congregatie van O.L.Vr. Moeder van Barmhartigheid, door pastoor Zwijsen gesticht, nog altijd een waas, dat ons niet toelaat in de fijnste trekken een beeld daarvan te teekenen. Toch hebben de Paters Redemptoristen Kronenburg en Bomaars nog verschillende wetenswaardigheden voor hun boek "De Zusters van Liefde" kunnen vinden. Wij ontleenen hieraan het volgende.

De geschreven kroniek der Congregatie, door Mgr. Zwijsen zelf van het begin tot 1862 bijgehouden, zegt eenvoudig: "Den 23sten November van het jaar 1832 betrokken drie Zusters een woning in de wijk Het Heike en in die woning werd de grondslag gelegd der Congregatie. De eerste Overste was Zuster Maria Michael Leijsen." In zijne "Gemeenzame gesprekken over de Bijzondere Regelen" verhaalt de Bisschop de aanleiding tot de stichting dier Zuster-Congregatie aldus: "In 1832 pastoor dezer parochie Tilburg geworden zijnde, besloot ik een gesticht van Liefdadigheid, uitsluitend in het belang der arme kinderen mijner parochie, die geene gelegenheid hadden eenig onderricht te ontvangen, op te richten. De school kwam eindelijk tot stand; drie Zusters waren daarvoor werkzaam." Nu rijst al aanstonds de vraag, wie deze drie eerste Zusters waren? In het register der Congregatie onder het oog van Mgr. Zwijsen geschreven, lezen wij als de eerste drie namen: Zuster Maria Michael (Leijsen), geboren te Herenthals, Zuster Maria Catharina (Anna Catharina Janssens), geboren te Conting, en Zuster Maria Theresia (Antonia Smits), geboren te Alphen. De laatste twee waren nichten van de eerste, die ongeveer twintig jaren ouder was. Maar hoe is nu de pastoor van Tilburg met deze Zusters in kennis gekomen?

Daar bestond in het begin van de negentiende eeuw te Hoogstraten in België een vrij groot Begijnhof, waarvan de bewoonsters zich ook op het onderwijs der jeugd toelegden. Tot deze Begijnen kwamen niet weinigen uit het aangrenzende Noord-Brabant en behoorden in 1827 ook Zuster Michael Leijsen en hare twee nichten. Tegen dat jaar besloot de pastoor van het dorpje Engelen bij 's-Hertogenbosch, de Norbertijn Jacobus van Hooff, een onderwijsinrichting in zijn parochie te openen. Hij wendde zich tot den pastoor van Hoogstraten met de bede hem eenige Zusters daarvoor af te staan. Doch wijl die wensch niet zoo spoedig verhoord werd, als hij wel gehoopt had, richtte hij zich met eenzelfde verzoek tot Pater Wolff, die in 1822 te Amersfoort de "Pédagogie Chrétienne" voor het godsdienstig onderwijs van meisjes gevestigd had. En inderdaad in October 1826 kwamen twee leden dier inrichting zich in Engelen vestigen en werden aldra door eenige andere gevolgd. Het waren Soeur Antonia Dubois en Soeur Boniface van Bemmel. Zij hadden wel kloostergeloften gedaan, maar droegen evenmin als hare medezusters te Amersfoort een religieus kleed. Dit heeft die Congregatie eerst aangenomen in 1846, op uitdrukkelijk verlangen van Mgr. Zwijsen.

 

Van Engelen naar Tilburg

Maar toen nu de school te Engelen haar beslag had gekregen, kwamen het volgend jaar, 1827, eensklaps drie Zusters uit Hoogstratens Begijnhof, en wel Zuster Michael Leijsen, die voortaan Moeder Leijsen werd genoemd, en hare beide nichten. In het kleine Engelen was geen plaats voor twee katholieke meisjesscholen; de Soeurs van Amersfoort waren reeds met het onderwijs begonnen. Pastoor van Hooff, eenigszins verlegen met de zaak, vroeg zich af wat nu te doen met de Zusters, die hij gevraagd en niet afgezegd had. Eindelijk besloot hij haar te belasten met de zorg voor een Liefdehuis. De Zusters sloten zich niet aan bij de "juffrouwen", gelijk de Soeurs zich uit voorzichtigheid lieten noemen; zij waren eene afzonderlijke gemeente, door kloosterkleed en regel van de Soeurs onderscheiden. Zoo legden zij in eenvoud en stilte het zaad van dat grootsche werk, dat zich jaren later zoo zegenrijk over geheel ons land zou verbreiden. Immers, zegt Mgr. Zwijsen, sprekende van zijne stichting: "Nadat de Congregatie te Engelen bij 's-Hertogenbosch in den jare 1827 begonnen was, heeft zij zich in het jaar 1832 verplaatst naar Tilburg."

Van die vijf jaren, welke verliepen tusschen haar komst te Engelen en hare vestiging te Tilburg, zijn ons slechts weinige bijzonderheden bekend. "De leden der Congregatie", vervolgt Monseigneur, "waren aan geen geloften onderworpen, en werden tijdelijk bestierd door eene Zuster uit de Congregatie, zonder nochtans dat de Ordinarius van het voormalig Bisdom van 's-Hertogenbosch zich in het inwendig bestuur heeft ingelaten of de Congregatie erkend heeft." Zij legden zich toe op verpleging van zieken. Zoo weten wij van Zuster Anna Catharina Janssens, dat zij tijdelijk het Liefdehuis van Engelen verliet, en sedert Augustus 1831 belast was met het toezicht over de verzorging en verpleging der gekwetste en zieke militairen, die in het bijlokaal van het gasthuis, het zoogenaamde Bisschopshuis, te 's-Hertogenbosch waren opgenomen. Uit die betrekking werd zij den 13den November 1833 door het College van Regenten over de Godshuizen "op haar verlangen" eervol ontslagen om gelijk deze als dan aan Moeder Michael in Tilburg te schrijven "naar het gesticht onder Uw beheer terug te keeren". Zij was dus in dien tijd, bij tusschenpoozen, van 's-Hertogenbosch naar Tilburg gegaan, had daar de eerste stappen tot de stichting der Congregatie medegemaakt, en was met goedvinden van Moeder Michael voor de militairen in 's-Hertogenbosch blijven zorgen tot ongeveer half November 1833.

Hoe nu was pastoor Zwijsen met de Zusters in aanraking gekomen? Dat hebben wij niet kunnen achterhalen. Heeft wellicht Engelens pastoor van Hooff, die alom door Brabant trok om aalmoezen voor zijn kerk en klooster te bedelen, op een van die reizen te Tilburg met pastoor Zwijsen gesproken, diens verlangen naar Zusters gehoord en hem op de religieuzen van het Liefdegesticht gewezen? Of heeft de pastoor zelf een zoekenden blik over Brabant geslagen en op haar gevestigd?

 

Een bescheiden woning

Wat hiervan zij, wij zien haar in 1832 te Tilburg in pastoor Zwijsens parochie. Met den scherpen blik, hem zoo eigen, had de pastoor al spoedig gezien, dat hier de uitverkorenen waren, die hij door veel gebed voor zijn arme kinderen had afgesmeekt. Hij huurde dan voor haar in de wijk Het Heike een bescheiden woning, voor de som van zes en dertig gulden per half jaar, en leidde haar den 23sten November 1832 daar binnen. Het huisken was armoedig. Het had slechts één vertrek, dat tevens dienen moest tot keuken, en somtijds tot slaapkamer van een der Zusters; dan had het nog een keldertje en eene kleine opkamer. Het dak bestond voor de benedenhelft uit roode pannen, voor de bovenhelft uit groene biezen. "Ziedaar," besloot de Zuster, die ons dit verhaalde, "zie daar het begin, het klein, armoedig begin van onze dierbare Congregatie."

Al zeer spoedig, zeker vóór Februari van het volgend jaar, kwamen drie nieuwe Zusters een plaatsje in die kleine ruimte vragen en werden er met open armen ontvangen, nl. Zuster Maria Felicitas Zohland uit Well (Limburg), Zuster Maria Joseph Versteijnen uit Oisterwijk en Zuster Maria Augustine Kliebisch uit 's-Hertogenbosch. Zij werden met de eerste drie de zes stichteressen, die het heilig werk gegrond hebben. Nu was de bekrompen huisvesting niet langer meer houdbaar; de pastoor zag rond naar iets beters en huurde een grooter huis in de Nieuwlandstraat. Dit betrokken de Zusters in de Meimaand van 1833. Eenige maanden later bekwam de kleine schaar van zes Zusters wederom versterking; 1 Augustus 1833 was Zuster M. Martha van Veghel uit Schijndel gekleed, 20 October Zuster M. Ursula van der Meijs uit Tilburg, 9 November Zuster M. Vincentia van Deursen uit 's-Gravenhage. Nu werd het dus tijd voor een behoorlijke woning der Zusters te zorgen, daar zij thans ook in de Nieuwlandstraat te bekrompen gehuisvest waren.

 

"Het huis met de dertien celletjes"

De pastoor zag het met blijdschap, sloeg aanstonds de hand aan het werk, en in 1834, al wederom in de Mariamaand, was door zijn zorg voor haar op Het Heike het klooster gereed met de "dertien celletjes", waarvan de Stichter later nog zoo gaarne ophaalde. "Ik had niets anders op het oog," zeide hij, "dan het oprichten eener school, waarin de arme kinderen zouden onderwezen worden in lezen, schrijven, naaien en breien. Met dit doel werd een huis ingericht voor dertien Zusters, en door het Kerkelijk gezag was bepaald, dat er nooit meer dan dertien Zusters zouden worden aangenomen. Er waren in dat huis dertien celletjes, een refter en een kapelletje, alles berekend op dat getal." Bij den bouw van dit nieuwe huis was Gods Voorzienigheid merkbaar met den Stichter geweest. Een voornaam ingezetene der parochie had hem de vorstelijke gift van zes duizend gulden ter hand gesteld, en dankbaar mocht de kroniekschrijfster boeken: "Het huis is gebouwd zonder eenige schuld daarop achter te laten."

Zoo werd de kleine kloostergemeente langzamerhand geschikt voor het grootsche doel, den Stichter nog onbekend, maar van alle eeuwigheid beoogd door God. En aan de hand van dien alwijzen God zou pastoor Zwijsen steeds verder en verder schrijden, vol vertrouwen en daardoor vol kracht. Middelerwijl hadden ook de Liefdezusters van haar kant reeds voor Tilburg gedaan wat zij vermochten.

 

Onderwijs der jeugd

In 1832, den 25sten November, den Feestdag van de H. Maagd en Martelares Catharina, waren zij haar eerste en voornaamste liefdewerk begonnen, het onderwijs der jeugd. Arme en minvermogende meisjes kwamen bijeen in het eerste schoollokaal der Congregatie, eene kamer van het kleine huisje, spoedig daarna in een der sacristieën der parochiekerk, en ontvingen er van de Zusters onderricht in de Christelijke leer en vrouwelijke handwerken. En zie, het getal der kinderen groeide spoedig zóó aan, dat de Zusters niet meer aan elk voldoende zorg konden verleenen; te minder nog, daar zij ook al reeds in dien eersten tijd zich het lot der zieken van Tilburg aantrokken, en meestal een harer des nachts bij een of andere zieke moesten waken. De liefderijke Stichter verzocht daarom twaalf van de voornaamste jonge dames zijner parochie de Zusters-onderwijzeressen behulpzaam te zijn bij het liefdewerk der scholen; zij verklaarden zich edelmoedig bereid en beurtelings belastten zich twee harer elken dag met het geven van onderwijs. Onder deze behoorden de dames: Josephina Catharina Bogaers (later in de Congregatie Zuster Celestina); Anna Maria Helena Bogaers (Zuster Gerarda); Josephina Verbunt; Sophia Maria Henrica Dams (Zuster Eugenia); Eleonora Verbunt (Zuster Constantia); Maria Cornelia Brouwers (Zuster Elisabeth); Johanna Gerarda Josepha Dams (Zuster Juliana); Gonda van Tulder; Anna van der Vloet en de dames Wouters en Jansen.

Zoo was het grootsche werk in armoede en bekrompenheid als in een stalletje van Betlehem begonnen. Maar de voorzichtige Stichter zag al aanstonds duidelijk in, dat zulk een toestand niet bestendigd kon worden. Grootere ruimte dan de sacristie aanbood, moest hij voor de arme kinderen openen.

 

Wie goed doet, goed ontmoet

Tegenover een tuin, welke aan de kerk toebehoorde, aan den Ouden Dijk, kocht hij een vrij groot terrein en mocht bij den koop al wederom ondervinden hoezeer Gods vaderlijke Voorzienigheid voortdurend en dikwijls reeds van verre de paden voor hem baande en effende. In het jaar 1832, tijdens de onrustvolle dagen van de Belgische revolutie, kwam een aanzienlijk Belgisch edelman te Tilburg. Hij nam zijn intrek in het logement "De Gouden Zwaan". Na gedane zaken wilde hij naar zijn vaderland wederkeeren, doch stuitte op schier onoverkomelijke moeilijkheden. Tengevolge van den Tiendaagschen Veldtocht kon namelijk niemand zonder paspoort de grenzen overschrijden, en het kostte zeer veel moeite zulk een stuk te verkrijgen. Onze edelman was radeloos. Doch de waardin uit "De Gouden Zwaan" had er spoedig iets op gevonden. Zij wendde zich tot den pastoor en verzocht hem voor haar logé aan den Prins van Oranje een paspoort te vragen. Zwijsen leende zich gewillig tot dien liefdedienst en eenige minuten later kon de edelman zonder gevaar de terugreis ondernemen. Hij vertrok op staanden voet, nam hartelijk afscheid van den gedienstigen pastoor en beloofde hem geen gelegenheid te laten ontsnappen om hem zijne erkentelijkheid door daden te bewijzen.

Eenigen tijd daarna nu bouwde pastoor Zwijsen de eerste school zijner ontluikende Congregatie, juist naast de uitgestrekte perceelen van den Belgischen edelman. Gaarne had hij dien grond aangekocht, maar vooralsnog mocht hij er niet aan denken, de geldmiddelen waren bijna uitgeput. Gelukkig herinnerde hij zich de belofte van zijn vriend en liet hem daarom weten, dat hij zijn "paspoortbezorger" thans van dienst kon zijn met hem zijn Tilburgsche eigendom te verkoopen. De edelman was zijn belofte niet vergeten en tegen een spotprijs kwam de pastoor in het bezit van een uitgestrekt terrein.

 

De eerste steen der nieuwe school gelegd

In de maand April 1833 legde hij er den eersten steen van de nieuwe school. Zijn geest van onverdroten en onvermoeide werkzucht wist hij in de arbeiders over te storten; met zichtbaren spoed rees het gebouw omhoog, en reeds den 26sten September van datzelfde jaar werd de school plechtig ingewijd. Des morgens om acht uur droeg de pastoor, terzijde gestaan door zijn drie kapelaans, de H. Mis op. Honderd drie en vijftig kinderen, de eerste leerlingen der nieuwe school, woonden haar bij en trokken daarna processiegewijze en bloemen strooiend naar het nieuwe schoollokaal. Maar hoe blij pastoor Zwijsen ook voortschreed te midden dier vroolijke kinderschaar, toch voelde hij - en reeds maanden lang - de heillooze tegenwerking van den geest dier tijden. De moeilijkheden, die velen waren, werden overwonnen en op 29 Mei 1834 werd eindelijk bij ministerieel besluit autorisatie verleend tot toelating van Josephina Verbunt tot schoolonderwijzeresse der bizondere lagere school om er aan kinderen van armen en onvermogenden onderwijs te geven in het rekenen, lezen en schrijven. Het voorspel van den grooten schoolstrijd, die de Katholieken in Nederland nog zouden te strijden krijgen, was hiermee begonnen.

Werden in de eerste dagen de Zusters beschouwd als godsvruchtige personen, die samenwoonden en liefdewerken uitoefenden, spoedig gingen de pastoor en de Zusters verder. Aan Mgr. Henricus den Dubbelden, apostolisch administrator, werd de wensch te kennen gegeven, dat de Zusters vurig verlangden te staan onder het onmiddellijk gezag van den ordinaris en door hetzelfde gezag bestuurd wenschten te worden naar de Wetten der Algemeene Consiliën, Synodale Constitutiën en volgens de Statuten, welke haar zouden worden gegeven. Het gevolg hiervan was, dat 26 Januari 1834 pastoor Zwijsen, wien alle noodige volmachten verleend waren, de Zusters de noodige voorschriften voor de gelofte-aflegging kon geven. Deze had den 5den Februari in de kerk van Het Heike met groote plechtigheid plaats. Tot Overste werd gekozen Zuster Michael Leijten. Hiermede waren de fundamenten gelegd van de Orde, welke wij thans in zoo'n groote uitgebreidheid en evenzoo grooten bloei kennen. Reeds in 1877, toen pastoor Zwijsen het moede hoofd ter ruste legde, had deze man der Voorzienigheid niet minder dan 76 kloosters van zijn Congregatie gesticht.

 

 

 

 

Wat de Congregatie thans beteekent

 

Hoewel uit onze geschiedenis van de stichting der Congregatie al zeer goed naar voren gekomen is, wat de Zusters van Liefde voor Tilburg beteekenen, meenen wij dat de hierna volgende gegevens de waarde en de stichting toch nog beter zullen belichten.

 

Het dubbele doel der Congregatie is zelfheiliging en de bevordering van het welzijn van den evennaaste door de beoefening van allerlei liefdewerken. Deze liefdewerken zijn:

1. verpleging van zieken (ook van melaatschen in de missie);

2. onderwijs in fröbel-, taal-, naai-, huis- en industriescholen, onderwijs aan blinden, doofstommen en achterlijke kinderen;

3. verzorging van hulpbehoevenden en ouden van dagen;

4. verzorging van weezen, halfweezen en verlaten kinderen;

5. het onderrichten van bekeerlingen.

 

De Congregatie, die thans juist honderd huizen telt, waarvan 83 in Nederland, 6 in België, 3 in Engeland en 4 in Amerika, heeft ook hare missiën, en wel in Oost- en West-Indië.

 

Tweemaal per jaar, nl. eind April en eind October, kunnen nieuwe Postulanten haar intrede doen. Het postulaat duurt 'n half jaar; daarna volgt een jaar noviciaat. Aan het eind daarvan kan de novice worden toegelaten tot het afleggen der Tijdelijke Geloften voor den tijd van een jaar. Nadat deze Tijdelijke Geloften nog tweemaal, telkens voor 1 jaar, zijn vernieuwd, kan de aspirante worden toegelaten tot de aflegging der Eeuwige Geloften.

 

Het getal kinderen, die bij het eind van 1931 onderwezen werden, is 56.235.

Dat der hulpbehoevenden en oude mannen en vrouwen die verzorgd werden 3.662.

Dat der patiënten, die in de verschillende ziekenhuizen verpleegd werden 22.505.

Het getal Zusters bedraagt 3.750, te weten 3.374 Geprofesten, 262 Aspiranten en 114 Novicen. Er zijn 61 Postulanten. (Toestand op 31 December 1931).

 

Moederhuis te Tilburg

115 geprofeste Zusters, 30 Aspiranten, 14 Novicen, 61 Postulanten.

 

Liefdewerken

- 3 Bewaarscholen met 250 kinderen.

- 1 Montessorischool.

- 3 Scholen voor LO met 727 kinderen.

- 2 Scholen voor ULO, elk met een afdeeling voor LO, met 678 kinderen.

- 1 School voor buitengewoon LO met 87 kinderen.

- 1 Kweekschool voor onderwijzeressen met 100 leerlingen.

- 1 Lyceum met Midd. Meisjesschool met 93 kinderen.

- 1 Cursus voor Hoofdakte met 7 leerlingen.

- 1 Cursus voor Bewaarschool-akte A en B met 37 leerlingen.

- 1 Industrieschool met 181 leerlingen.

- 1 Volkshuishoudschool met 253 leerlingen.

- 1 Patronaat met 36 meisjes.

- Woonwagenliefdewerk met 14 kinderen.

- Opvoeding van weesmeisjes met 48 kinderen.

- Onderwijs in de Christelijke leering aan jongens en meisjes en bekeerlingen.

- Spijskokerij voor arme zieken.

- Succursaalhuizen in Tilburg: 1e. Goirke; 2e. St. Elisabethgasthuis; 3e. St. Jozefgesticht; 4e. Korvel; 5e. Heikant; 6e. Leonardstraat (Besterd).

 

Liefdewerken in Tilburg (behalve Moederhuis)

- 8 Bewaarscholen.

- 1 ULO.

- 8 Scholen voor LO.

- 4 Naaischolen.

- 2 Knipcursussen.

- Verpleging van oude mannen en vrouwen, hulpbehoevenden, gehuwde paren, weesjongens.

- 1 Patronaat.

 

Behalve Moederhuis

- Aantal kinderen 3.210.

- Aantal zieken gemiddeld 210.

- Aantal oude mannen en vrouwen 61.

- Aantal hulpbehoevenden 60.

- Aantal gehuwde paren 19.

- Weesjongetjes 4.

- Aantal Zusters in de Succursaalhuizen van Tilburg 218.

 

Met groote voldoening en met rechtmatigen trots mag de Congregatie, zoo nederig begonnen, zoo wonderbaarlijk uitgegroeid, terugblikken op haar verleden, zoo rijk aan verdienstelijke werken, zoo veel belovend voor de toekomst. Gods zegen heeft zichtbaar gerust op deze stichting van pastoor Joannes Zwijsen en het is niet zonder reden dat men zijn roemrijke nagedachtenis in de feestviering wil betrekken. Tilburgs huldeblijk worde er een Mgr. Joannes Zwijsen en zijn Congregatie waardig.