INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - vrijdag 17 september 1937

 

 

Muscus in den goeden ouden tijd

 

Gestonken heeft muscus altijd. Dat was de zekerste waarborg voor het brevet, door een fabriek in Elzas-Lotharingen aangevraagd. Maar muscus vervaardigen was een klein goudmijntje. De parfumfabrieken betaalden hooge prijzen. Dus verschenen er kapers op de kust. In België zat er een, die wat wist over muscusfabricage; in Duitschland zat zijn vriend, die ook wat wist… die twee samen heulden het zeer elastische "zaken zijn zaken". Ze kochten een werkman om, die bij de muscusfabriek in den Elzas juist datgene leerde dat hun nog ontbrak. In orde!

 

Muscus in Holland

In België, Duitschland of Frankrijk was geen gelegenheid voor hun "geurende" operaties, maar Holland viel niet onder het brevet. Melik-Herkenbosch genoot het eerst het genoegen. Maar bewoners noch overheid wisten die "eer" te waardeeren en de fabrikanten kregen al heel spoedig te verstaan, dat ze beter konden verdwijnen. Toen werd het zwerven van Limburg naar Brabant (Udenhout), van daar naar Drente (Beilen), toen naar Papendrecht en ten slotte weer naar Brabant (Tilburg). Toch was het enkel het beruchte "luchtje" want hun werkwijze was heel eenvoudig en onschuldig.

Een van de heeren huurde een lokaal, dat voor laboratorium werd ingericht. Daar werd het voorproduct gemaakt. Eenige mannen werden aan het werk gezet tegen een sprookjesachtig arbeidsloon. Zij behoefden enkel het voorproduct te mengen. Dit bestond hoofdzakelijk uit grof keukenzout, dat in groote hoeveelheden vermengd werd met de overige bestanddeelen. Het mengen had plaats in glazen kookkolven, die langdurig werden rondgedraaid. Ten slotte werd het vloeibaar geworden mengsel in een groot vat gestort, waarin de vloeistof werd geneutraliseerd. Daarna gefiltreerd en de overblijvende massa werd in doeken uitgeperst en gedroogd.

De werkgever bleef tot hiertoe achter de schermen, vanwege het "luchtje" dat hem onverbiddelijk aanhing. Was het voorproduct klaar, dan begon zijn werk. Hij sloot zich op in een of ander geïmproviseerd laboratorium, liefst zoo ver mogelijk van de "ruikende" menschheid. Bij Udenhout was het een plaggenhut, bij Papendrecht een oude schuit op de Merwede, bij Tilburg was het een houten keet. In dat primitieve verblijf paste hij zijn geheimzinnige formules toe. Het mengsel werd opgelost in butylalkohol, bewerkt met verschillende chemicaliën, welke hoofdzakelijk werden verstrekt door de chemische fabriek van Dr. L.C. Marquart bij Bonn. Door al die bewerkingen ontstond langzamerhand de geur. Het gevalletje had dan een zure lucht. Blootgesteld aan de buitenlucht had er een verdamping plaats, waardoor de muscusgeur voor den dag kwam. Het kostbare beetje muscus werd uitgebreid met een aanzienlijke hoeveelheid antifebrine, dat geen merkbare verandering aanbracht. Antifebrine was veel goedkooper als muscus en… "zaken zijn zaken".

 

Het transport

In Brussel wachtte de compagnon, die voor het verdere transport naar Frankrijk zorg droeg. In Parijs zat de grootste opkooper, die op zijn beurt de muscus verkocht, zelfs naar China en Japan. De fabrikant had in Tilburg een trouwen helper gevonden en samen smokkelden ze hun kostbaar vrachtje de grens over. In kleine, platte pakjes werd het gedeponeerd in hun diverse zakken. Natuurlijk bereikten hun kleeren spoedig een ongenietbare graad van muscusgeur. Daarom kleedden ze zich in grof, goedkoop cheviot met witte blouse en pet. Een uitrusting die geen hartzeer kostte, wanneer zij weggeworpen werd en vervangen door een soortgenoote. Als de douanedienst van heden een vijftigtal jaartjes ouder was, hadden die twee zeker niet zulke goede zaken gemaakt…

Ook geschiedde de verzending vaak per brief, tot een gewicht van één kilo. Daartoe werden postzegels gebruikt van hooge waarde. Deze waren uitsluitend verkrijgbaar bij den directeur van het postkantoor. Die van f 10,-- werden na gebruikt weer teruggestuurd en verkocht voor f 8,--.

 

En wat zei de omgeving?

In 1893 kwam het muscusgevaar op Tilburg af. In de Noordstraat werd een lokaal gehuurd. Enkele werkloozen werden gelukkig gemaakt en de voorbereiding begon. Aan de Blaak, gelegen tusschen Rielscheweg en Gilzerbaan, werd een stuk grond gekocht voor f 50,--. De amanuensis uit Tilburg zette er een houten keet tusschen de boomen en spoedig dwarrelden muscusgeurtjes de lucht in. Tilburg zelf had er geen last van! Daar behielden de fabrieksdampen rustig de overhand. Maar de arme boeren uit Riel! Aan de Blaak groeven zij wit zand en verkochten dit in de stad. Het zand begon een liefelijke parfumlucht te verspreiden, die zwol en zwol… en ten slotte stonk het zand van de Blaak en de menschen van Riel vloekten op den muscusman.

De wind, die kwam over de houten keet in de bosschen, streek over de nabijgelegen velden. En de aardappelen en rogge en bieten, 't was, volgens de boeren, alles muscus in gruwbaar formaat… en ze vloekten op den muscusman. Er stond een huis in hun gemeente, dat gehuurd was door den fabrikant. Daar woonde hij met vrouw en kinderen. Hij woonde er en hij geurde er met z'n heele omgeving en alles wat met hem in contact kwam. Er waren er, die dat huis en zijn bewoners gingen haten. Er werd geprotesteerd, gedreigd, zelfs geschoten op de slaapkamerramen.

 

Intermezzo

Toch had de "stinkende fabrikant" ook vrienden in Riel. Daar had je de kleine stationschef. Hoe menige "klare met" had hij gekregen van den "stinkmeneer" en zijn Tilburgsche vrienden. Zijn vrouw hield een geit, maar die viel buiten zijn werkkring. Toen echter vrouwlief ziek was, moest de geit toch gemolken worden. En het stationschefke zwoegde en tobde, maar de geit wilde niets van hem weten, ze weerde zich als een éénkennig kind. Toen had "de meneer" hem uit de misère geholpen. Een goeden raad had hij hem gegeven, een zeer goeden raad. En toen de reizigers binnenkwamen voor den volgenden trein, zagen ze den chef onder de geit zitten met de witte muts op van z'n vrouw.

Als de helper uit Tilburg 's Zondags met z'n vrienden op visite kwam in Riel, dan wachtten zij op den laatsten trein in het nabijgelegen café. Tot viermaal toe kwam dan de stationschef in de gelagkamer en smeekte: "Toe heeren, kom nu, ik moet werkelijk den trein laten vertrekken." O goede oude tijden!

 

De finale

Ook de burgemeester van Riel was "den stinkerd" goed gezind. Een vriendelijk, hoogstaand man, die handen vol geld schonk aan elken vorm van charitas in zijn gemeente… hoe kon de burgemeester vijandig zijn? Maar de boeren vloekten en dreigden en werden handtastelijk en de burgemeester adviseerde de muscusfabricage stop te zetten. Het gebeurde niet! De burgemeester, die het belang van zijn gemeente voor alles stelde, diende een request in bij den Raad van State in Den Haag. De muscusman stuurde zijn vertegenwoordigers. Kwam hij zelf, gehuld in zijn eeuwige bedwelmingssfeer, dan was 't pleit al bij voorbaat verloren. De burgemeester werd in het gelijk gesteld en de fabrikant moest zijn matjes oprollen. Daarmee verdween hij uit Holland.

Maar het stukje grond aan de Blaak in Tilburg ligt er nog. Het ligt dáár waar het huidige exercitie-terrein is van de militairen. 'n Ongerept stukje natuur, waar de zwarte aarde nu, na ruim veertig jaar, nog goed merkbaar geparfumeerd is. Voor oningewijden een onoplosbaar mysterie.