INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - maandag 17 augustus 1942

 

 

Twee eeuwen schoenindustrie in de Langstraat

 

De gedwongen winkelnering

 

 

Het was op 6 april ll. precies 200 jaar geleden, dat de schoenmakers van Leiden in een request hun beklag deden over de schadelijke concurrentie, die zij door "den geweldigen toevoer" van schoenmakerswerk, in de Langstraat en elders gemaakt, ondervonden. Deze klacht had tot gevolg, dat de invoer van schoenen in Leiden verboden werd, maar men kan er tevens de conclusie uit trekken, dat de schoenindustrie in de Langstraat reeds toen een beduidende beteekenis had. De afzetgebieden vormden begrijpelijk de groote steden, maar deze zullen ook de aanleiding vormen tot een maatschappelijk en sociaal kwaad, dat juist in de centra der schoenindustrie ingang zou vinden en daar jaren lang zou voortwoekeren. Wij bedoelen de gedwongen winkelnering, die tot voor enkele tientallen jaren terug welig tierde en waarover in een merkwaardig boekje, in opdracht van de Directie van den Arbeid in 1911 gedrukt, frappante gegevens te vinden zijn, die ook nu nog van belang zijn te lezen.

 

De aanleiding

Bij de van het groote verkeer geïsoleerde dorpen sprak het bijna vanzelf, dat zij die de schoenen in de groote steden trachtten te verkoopen, ook van daar de producten medebrachten, die men op het dorp voor het levensonderhoud noodig had. Niet gebonden door de regels, die de stedelijke regeeringen den gilden oplegden, scheen het natuurlijk dat de "Baas", die uit de stad "ellewaren", koffie en suiker medebracht, deze met eenige winst aan zijn arbeiders verkocht, ofwel hen niet in geld doch in natura uitbetaalde. De baas voorziet dan in de hoognoodige levensbehoeften. Aldus treedt de onmiddellijke werkgever als winkelier op bij de polderjongens, in de venen en bij tal van huisindustrieën. Zoo ook bij de schoenindustrie, bij welke industrie dit systeem zich echter zou ontwikkelen tot minder fraaie praktijken, waarvan de arbeiders de dupe werden.

Het werd op den duur nl. zoo, dat de fabrikanten eigen winkeltjes gingen houden en hunne arbeiders dwongen daar hun waren te koopen, vaak tegen sterk verhoogde prijzen, waardoor er van de lage loonen niets meer overbleef en ten slotte de arbeiders gedwongen waren om voor hun schuld bij denzelfden baas te blijven werken. De vereeniging van schoenmakersbaas-leerlooier-winkelier was in tijden, die nog niet zoo heel ver achter ons liggen en waarover ouderen nog mededeelingen kunnen doen, vaak een zeer gewone, maar had een in hooge mate verslappenden invloed. De looier gebruikte het slechte leder voor de schoenen, die hij door zijne arbeiders deed vervaardigen; vonden deze geen aftrek, dan werden de prijzen verlaagd; zonder winst konden de schoenen worden afgeleverd; het was voor den patroon reeds voldoende een zeker aantal lieden aan het werk te houden, die door hem uit den winkel gevoed werden. De aldus gemaakte winst was ruimschoots voldoende voor zijn levensonderhoud.

 

Smakelijk!

Begrijpelijk werd het in de winkeltjes der schoenmakers met de hygiëne niet al te nauw genomen. Vooral in Loon op Zand droegen deze een uitermate armelijk karakter. Zij werden niet door een ander publiek dan door de eigen werkkrachten bezocht. De voorraad is gering; de winkelwaren werden slecht verzorgd. Grutterswaren in open bakken laag bij den grond waren dof en verontreinigd door ongedierte. Van Besoyen wordt er verteld, dat er een nering is, die op den naam winkel geen aanspraak kan maken. Achter in een naar het uiterlijk burgerwoonhuis bevindt zich een werkplaats, waarin de patroon, een gezel en een stikster arbeiden. Deze ruimte is klein en onzindelijk; te midden van een verwarde massa schoenmakersgereedschappen, leer, linnen en andere grondstoffen, waartusschen kinderen spelen, zijn de kruidenierswaren opgeslagen. Deze zijn dus den geheelen dag blootgesteld aan den in deze ruimte heerschenden stank. Mag er in sommige gevallen wel eens beweerd worden, dat men niet steeds van winkel-DWANG kan spreken als de werkman bij zijn patroon inkoopen doet, hier, waar de eerste levensbehoeften worden afgeleverd, in min of meer bedenkelijken toestand, kan nauwelijks aan vrijen wil gedacht worden.

In Waspik overtrof de verwaarloozing echter alles wat te dien opzichte in Noord-Brabant te zien valt. In een kleine schoenmakerswerkplaats, te midden van een ongeordende massa leesten, leder, afval en allerlei rommel, waren aan een der muren drie planken bevestigd, waarop geplaatst waren onooglijke bussen en flesschen, eenige pakken lucifers, tabak enz. Verder waren er drie potten met grutterswaren; de boter werd op een wel zeer onsmakelijke plaats geborgen. Uit dezen voorraad moesten zich tien arbeiders hun eerste levensbehoeften aanschaffen. Als een merkwaardigheid kan vermeld worden, dat een arbeider in dienst bij den patroon, wiens "winkel" wij zoo juist beschreven, zoo goed als nooit geld ontving. In een geheel jaar had hij nog geen f 20,-- aan geld genoten.

Wij zouden zoo nog meerdere bijzonderheden kunnen vermelden, ook uit tal van andere plaatsen, waar de schoenindustrie een hoofdonderdeel van het bestaan vormde. Zooals Dongen, Waalwijk, Oisterwijk, enz. Veelal waren de omstandigheden hier echter wel iets gunstiger.

Men kan zich dien tijd, die toch nauwelijks dertig jaren achter ons ligt, niet meer voorstellen. In een luttel tijdsbestek is dit alles veranderd. Moderne grootbedrijven met ruime werkplaatsen, frissche schaftlokalen, sociale voorzieningen enz. maken den arbeider van thans tot een koning vergeleken bij zijn collega van vroeger. Veel is ook hier ten goede veranderd en dat is gelukkig!