INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - dinsdag 7 oktober 1941

 

 

Een oud Romeinsch woord in Tilburg

 

In Brabantia Nostra geeft dr. A. Weijnen geregeld beschouwingen over de woordvorming en woordveranderingen van de Brabantsche dialecten. Hij bestudeert de taalgroepeering op grond van woorden en uitdrukkingen zooals die in bepaalde streken, op bepaalde plaatsen, in steden en dorpen voorkomen en houdt daartoe enquętes onder de lezers, die hem reeds vele mededeelingen deden. Een interessante studie en meer dan dat, wat ook blijkt uit den titel van zijn laatste opstel (in het Septembernummer): "Geboeid door onze Brabantsche taal". Terecht: geboeid. Er is al niet veel meer boeiend dan taalvergelijking en leerzaam is het ook voor de volkenstudie als niet veel anders. Het werk van dr. Weijnen verdient dan ook ieders belangstelling en wij maken van deze gelegenheid gebruik om meer verbreiding te geven aan zijn verzoek om nog meer medewerking; reeds heeft hij het "genoegen" van flinke resultaten te kunnen gewagen, "maar het kán nog beter," zegt hij, "vooral in westelijk Noord-Brabant".

Zijn laatste stuk "boeide" ons behalve om den inhoud, die ons op een punt niet geheel duidelijk was, ook om een jeugdherinnering. Dr. Weijnen schrijft over een "oud Romeinsch woord", dat in onze taal en op eigen wijze in Brabant voortleeft. Zooals er trouwens vele zijn. Het ligt bijv. zeker geheel voor de hand, dat ons woord vijver van het Latijnsche vivarium stamt, en dat het Brabantsche wouwer en wijer daarmede weer in verband staan is ook voor een niet-vakman, als wijzelf, helaas, ons moeten bekennen, goed te begrijpen. Maar de voorafgaande redeneering van dr. Weijnen voldoet ons niet geheel.

Dr. Weijnen schrijft: "In de vorm der woorden heeft men dikwijls een aanwijzing, zelfs een bewijs, dat een Romeinsch of Latijnsch leenwoord reeds lang in onze taal moet zijn opgenomen. Woorden als keizer, kelk en kelder uit caesarem, calicem en cellarium zijn ouder dan cel uit cella, want in de tijd van de ontleening der eerste drie werd de c nog als k uitgesproken, terwijl ze reeds kort daarna werd gepalataliseerd. Zo is ook de w in wijn (Lat. vinum) een bewijs ervoor, dat dit woord vroeger ontleend werd aan vijver (Lat. vivarium). Want vijver werd ontleend toen de v al niet meer als w werd uitgesproken."

Dat de w ouder is dan de v nemen wij op gezag van dr. Weijnen zonder voorbehoud aan, maar dat de w in wijn een bewijs ervoor is, dat dit woord vroeger ontleend werd aan vijver, dat lijkt ons niet zoo duidelijk. Het Latijnsche woord vinum komt van het Grieksche óinos, door de digansma of wau, woinos (gelijk van óikos - huis - woikos, in 't Latijn vicus, in het Nederlandsch wijk). Dit wordt algemeen aangenomen.

Het woord vivarium, in het Fransch vivier, is afgeleid van het Latijnsche vivus, niet van vin. Men kan dit o.a. in Littré vinden, die als beteekenis van vivier geeft een stukje stroomend of stilstaand water waarin men visschen voedt. In den vivier (vischvijver), niet te verwarren met étang, doet de visch volgens de ethymologie (woordafstamming) niets als leven, omdat de ruimte zoo klein is en slechts genomen of gemaakt wordt om er den visch in te bewaren om hem te vangen als men hem noodig heeft. Daarom zegt men ook reposoir en serve. En een oud Fransche verklaarder beweert dat de vivier tot pescher werd (vischvijver) en de pescher tot étang, doordat de omvang werd uitgebreid.

Met leven, vivus, vivre, vivere, staat het woord dus in verband, niet met vin, dat van het Grieksche óinos stamt hetwelk (aldus Littré) van het vedasanscrietsche vena, beminnelijk, vriendschappelijk, komt. Volgens anderen van het Latijnsche vitis (wijnstok), maar vitis zou tot vitinum en niet tot vinum zijn uitgegroeid. Het is veel natuurlijker er het Hebreeuwsche ii, wijn in te zien: van ioun, laten gisten, wijl de Semieten de Indo-Europeanen in de bekendheid met den wijn (Noach) zijn voorgegaan. Aldus Littré en voor een niet-vakman als wij lijkt dit alles niet onaannemelijk. Wanneer het anders is, geven wij ons terstond gewonnen en misschien wil dr. Weijnen de moeite nemen een nadere verklaring te geven, waarbij hij dan ook zou kunnen uitleggen, waarom hij dien caesar en calix in den vierden naamval geeft.

Misschien denkt deze of gene lezer - gelukkig voor ons wanneer het niet alle lezers zijn! - dat al dat woordenspel van weinig beteekenis is en voor een courantenartikel te abstract. Wij schatten echter onze lezers liever hooger en wanneer het spel mocht lijken, nu, het is, volgens het oude Latijnsche gezegde, geen schande te spelen, wanneer men er maar bijtijds een eind aan maakt. Dit geschiede dan thans.

In een volgend nummer zullen wij naar aanleiding van hetgeen dr. Weijnen schrijft over den Brabantschen vorm "wouwer" (voor vijver) een sinds lang gedempten Tilburgschen "wouwer" in herinnering brengen.

 

MR. A.A.