Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 19 januari
1957
Typisch Tilburgs
en Tilburgse typen 3
Ouden van dagen vertellen van
vroeger
Voor iemand die ervan houdt jeugdverhalen door
ouden van dagen te horen vertellen, is het
interessant zo'n praetvaer aan het woord te
krijgen. Dat is gelukt en volgenderwijs noteerde
ik wat hij zei.
Op den Heuvel had men vroeger nog een korenbeurs
waar Devenijns nu woont. Nu is de officiële
benaming Looiersbeurs, aan de overkant waar
Remmers woont. De namen zeggen het hunne ervan.
De Pastorij was vroeger de marechausseekazerne.
Daarnaast de kerk, waar ik door een zekere
Kuyten het kruis nog op heb zien zetten. Die was
niet bang en hij had geen last van duizeligheid
al stonden er heel veel te kijken toen hij bezig
was. Waar nu de "Industrie" is, was vroeger een
grote boerenherberg. Daar was het gilde thuis.
Ook was er de brouwerij van Van Roessel en
achter het huis werd jaarmarkt gehouden waar
meestal oude paarden verhandeld werden. Nu we
toch op den Heuvel zijn, wat hebben we daar veel
genoeglijke uren doorgebracht onder de
lindeboom, waar toen al zitbanken stonden. Zo 's
avonds daar te zitten als de Harmonie speelde,
die toen bij Hofland en later nog bij Geelen
thuis was, waar nu Remmers woont.
De molen draaien
En dan de kermistijd. Daar heb ik nog ooit als
kind de mallemolen mee helpen draaien. Dat was
er een, waar onder spaken (speken) zaten, waar
de jongens tussen moesten lopen om hem op gang
te brengen. Had hij naar 't oordeel van de
spullebaas lang genoeg gedraaid, dan
commandeerde de baas: "opzitten!" Dat was het
sein waarop de jongens er op mochten springen en
meedraaien tot hij stilstond. Heb je ook wel
eens de dikke dame gezien en de vuurvreter? En
dan die "hardlopers", waar ge als kind een
onbestemde angst voor had. Dat drentelen tussen
al die kramen en tentjes had 'n bekoring, die
niet onder woorden te brengen is.
Al voortgaand kwam je in de Heuvelstraat. Bij de
fabrikant Goyarts stond daar een hoge
fabrieksschoorsteen, die lelijk uit het lood
hing, zodat men er "schaand" van sprak. Toen was
er een metselaar, Bartje Heeren, die aannam hem
recht te zetten. Hij plaatste er een stelling
rond en op zekere hoogte zaagde hij met een
klompenmakerszaag er in. Toen sloeg hij er
spiehout tussen en hij begon terug te hellen,
totdat hij weer te lood stond. Daarna werd hij
goed voorzien en bijgestopt. Naast de poort
woonden de heren De Greef, nogal bejaarde
bakkers. En daarop volgde de eerste fotograaf,
een Duitser, die grof geld verdiende. Adrianus
van Beurden heeft er zijn eerste opleiding
genoten. Dan volgde de groente- en fruitwinkel
van Van der Linden. Dan kwam een ellegoedwinkel
van Bergmans, waar toen "Het Schaap" uithing.
Want vroeger waren er heel wat huizen aan hun
uithangbord kenbaar. Daarop volgde, waar nu
juwelier Willems is, het huis van de
burgemeester van Tilburg. Dan kwam nog Jantje
Kersten.
Op deze wijze ging de verteller voort. Hoe meer
hij sprak, des te meer wilde hij praten, want
zijn herinnering bracht telkens weer iets anders
op 't tapijt.
Brandkuilen
We zullen in gedachten ook eens naar 't Ven of
Piusplein gaan. Daar waren twee grote
brandkuilen. De een was eigenlijk voor het
spoelen van wol bestemd voor de fabrieken. Maar
ook de hoedenfabrikant Maantje Thys kwam er
geregeld met de hoge hoed op. Als hoedenmaker en
blauwverver kwam ook hij zijn wol daar spoelen.
Op de ene kuil dreven twee vlotten, waarop twee
bakken met gaatjes bevestigd waren. Daar werd de
wol in gedaan en dan schommelde men de bakken op
en neer in het water terwijl ondertussen nog met
een rijf (hark) de inhoud flink door elkaar
gehaald werd om de wol zo zuiver mogelijk te
krijgen.
De andere kuil was voor de brandspuit als er
brand kwam. En dit gebeurde in die dagen om de
haverklap. Avond op avond was er hier of daar de
rode haan te zien en de mensen gingen als regel
voor het naar bed gaan even buiten naar alle
kanten kijken of er geen brand was. Zo'n brandje
gaf soms heel wat consternatie. Vooral in de
zomer als de brandkuilen droog stonden of zo
goed als leeg. Men kon dan niets anders doen dan
laten branden wat brandde. Toen in later jaren
het assurantiewezen toenam, is er een periode
geweest, dat de Tilburgse fabrikanten vaak
hogere premies moesten betalen dan anderen: het
brandde te vaak.
Waker op de toren
Later heeft men op de Heikese toren een
nachtwaker, ik geloof dat hij Van Opstal heette,
aangesteld, die 's nachts met een horensignaal
het sein gaf, dat er voor de brandgasten werk
aan de winkel was. Alle vaste mensen, die bij de
spuit behoorden, moesten dan met een armband om
en de leren wateremmers opkomen. Zolang de
schutterij bestond, moesten ook de schutters
present zijn. Dan werd appèl gehouden en de
namen afgeroepen. Wie mankeerde, moest boete
betalen of werd gestraft.
De schoonste brand, die ik heb meegemaakt, was
wel die van de Heikese toren. De vrijdagse markt
was helder verlicht, maar dat het een moeilijk
karwei was valt te begrijpen. Dit werk was zo
gevaarlijk, omdat men met die oude brandspuiten
vroeger nog niet tot boven het kerkdak kon
komen, terwijl de grote bol in vlammen stond.
Alles moest dus met de leren emmers naar boven
aangereikt worden. Begrijpelijk liepen er velen
een nat pak mee op. Maar alle eer voor zijn moed
aan J. Donders, de timmerman, de vader van de
architect Jos Donders en de timmerman Toon. Hij
heeft zowat gedurende de hele
brand als het ware aan de bol van de toren
gehangen om toch maar te kunnen blussen.