Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 13 april
1957
Typisch Tilburgs
en Tilburgse typen 5
Het licht en het verkeer waren
vroeger beide op zijn elfendertigst
Vorig maal vertelden we over oude
gebruiksvoorwerpen uit 't dagelijks leven als
daar waren de tondeldoos, vuurmakers,
zwavelstokkenbakjes van mooi koper of
eenvoudiger makelij, een "haal", de sopketel, de
draaiboom en de blaaspijp naast de doofpot.
Ditmaal iets over het licht, dat destijds al
evenzeer 'n persekutie kon zijn als het
haardvuur. Maar langzamerhand zijn de kachels
gekomen. En zo heeft ook het licht een nóg
opzienbarender evolutie voltrokken.
Licht maken was vroeger niet zo eenvoudig als
tegenwoordig, nu een enkele knopomdraai als het
ware daglicht op boek en naaimachine tovert. Het
lamplicht was me soms iets in die jaren. Ge hebt
toch bij de een of andere antiquarius wel eens
zo'n mooi koperen tuitlampje gezien, waar
sommige verzamelaars zo dol op zijn? Welnu, die
"snotneuskes" waren voor de vrouw een
doorlopende ergernis: ze drupten het vet of de
olie op de vloer, als er geen goed afvoergootje
aan zat, of ze walmden, dat ge er allemaal
zwarte gezichten van kreegt, als de pit niet
precies gesnoten of bijgewerkt was. Dat gesukkel
werd veroorzaakt doordat ze gestookt werden met
patentolie en een losse katoen er in. Men had 's
avonds geen licht om bij te werken: een draad in
de naald doen was een onmogelijkheid, tenzij op
een meevallertje. Ge hoorde dan ook nogal eens
roepen: "Peutert de katoen wat op, want ik zie
niet!" Die mooie koperen snotlampkes was extra,
want boven het weefgetouw hingen er meestal die
veel eenvoudiger van constructie waren en gewoon
van blik. Van tin heb ik er nooit gezien bij
ons.
Eeuwenlang hetzelfde
Het is moeilijk te geloven, maar tot diep in de
negentiende eeuw was de woningverlichting nog
precies eender als vijfhonderd jaar vroeger. Uit
zijn grootmoeders tijd (1820) schrijft de
verteller Justus van Maurik: "Als 't donker
werd, kwam de meid binnen, zette twee kandelaars
met dikke vetkaarsen op tafel, een snuiter op
een bakje er tussen en zei, dat was zo
gebruikelijk in deftige burgerhuishoudens:
"Goedenavond mijnheer en juffrouw, en hier is 't
licht." En dit was nog wel een deftig
burgergezin, je kunt dus begrijpen hoe het bij
de minder welgestelden met de verlichting
gesteld was.
Hoe zal het met de straatlantaarns geweest zijn?
Was het flink donker op straat, dan liep men wel
met 'n lantaarntje aan de hand. Dat moest ook
wel, want de straten waren in 't midden met
bonkige keien belegd, maar van trottoirs was nog
niet veel te bekennen. Wat kleine steentjes als
stoepjes. Bij mooi weer zaten de mensen buiten
om 'n luchtje te scheppen en dan kende mekaar
wel zonder licht. En winkels met hel uitstralend
licht zou men tevergeefs gezocht hebben. Wat
zijn de tijden toch veranderd, nietwaar?
De bronolielamp
Het zal wel zestig jaar geleden zijn, dat de
bronolie voor de dag kwam. Toen spraken ze nog
niet van petroleum. 't Gevolg was, dat men weer
lampen aan moest schaffen en dat was in den
beginne nogal duur, zodat geprobeerd werd de
oude lampen te vermaken. Doch vrij spoedig
daalden de prijzen en ieder kocht mettertijd een
mooie lamp. Zo'n hanglamp met een witte glazen
kap er boven en een klein rond plaatje, waar de
walm tegenaan sloeg. Want als men de pit niet op
de precieze hoogte draaide, konden ze vies en
vuil walmen. De rijkelui hadden een beter soort
patentlampen, waarin men de olie kon oppompen.
Die gaven ook meer licht, maar men moest toch
altijd nog met "looplampjes" zich behelpen om in
het achterhuis, op zolder of in de kelder iets
te zien. Daarna kwamen de "lampe Belge",
algemeen lambelzen genoemd. Toen het
gasgloeilicht zijn intrede deed, hadden de
meergegoeden het direct. Het acetyleengas is er
nooit vlot ingegaan. Het gaslicht is nu welhaast
verbannen van 't toneel, al handhaaft het
gastoestel en de gaskachel in keuken en
huiskamer zich nog. Hoe gemakkelijk is daar
tegenover het electrisch licht geworden: draai
het knopje maar om! Lucifer en zwavelstok komen
niet eens meer in de gedachten. Wie weet, wat we
over nog eens vijftig jaar hebben zullen?
Reizen en verzenden
Onze communicatiemiddelen verbeterden met de
loop der tijden. De Steenweg Vught - Breda werd
gelegd in de jaren 1822 tot 1827, de weg naar
Waalwijk in 1843, die naar Turnhout in 1854.
Naar Waalwijk en 's Bosch kwam ook een stoomtram
evenals naar Dongen en verdere plaatsen. Wat is
dát een evenement geweest, toen de dikke reus
Jan van den Elzen er parmantig vóórliep op
"gevaarlijke punten". Deze directeur toonde zijn
autoriteit zowel in uiterlijk als in daden. 't
Is dan ook geen kleinigheid in die tijd: ga maar
eens na. In April 1890 vervoerde de Nrd. Br.
Stoomtramwegmaatschappij 7211 personen, wat een
opbrengst gaf van f 1672,17½ terwijl het
goederenvervoer opbracht f 1580,11 en aan
postvervoer f 166,66 inkwam. Aan diversen kwam
bovendien f 18 in, zodat op het eind van de
maand f 3436,94½ in kas was. Kun je hieruit de
gezapigheid van die dagen niet aflezen?
De spoorweg Breda - Tilburg werd geopend op 5
oktober 1863; die van Tilburg - Boxtel 1 mei
1865; de lijn Tilburg - Turnhout op 1 okt. 1867
en de verbinding Tilburg - 's Bosch in 1881,
terwijl de aansluiting aan het station Tilburg
hiervan plaats had op 1 maart 1882. Eerst 5 sep.
1910 werd op laatstgenoemde lijn het dubbelspoor
in dienst gesteld. Als we deze achtereenvolgende
data eens goed nagaan, zien we hoe traag er gang
in kwam. En ondertussen waren dit toch allemaal
aanwinsten in vergelijking met de postkoets.
Met de postwagens
Vóórdat er een trein liep, was het ook met het
postvervoer hier heel anders gesteld. Toen reden
er postwagens van Den Bosch op Tilburg en van
hier naar Breda en verder. Vice versa. Dat waren
grote wagens. Ik geloof wel voor tien personen,
waarmee tevens de brieven en de postpakketjes
vervoerd werden, want op de wagen was regelmatig
een postiljon, die zijn postiljonshoorn op
gezette tijden en plaatsen liet schallen. Hij
had het beheer over de brieven. Verder konden de
handelsreizigers en gewone passagiers met de
bagages mee. De goederen werden boven op de
postwagens geladen. Er waren als regel twee
koetsiers bij, om elkaar hulp te verlenen of af
te lossen, als dit nodig bleek. De wagen was
steeds bespannen met twee paarden, soms zelfs
met drie bij slechte weg, onrijdbaar weer of te
zware belasting. Menigmaal kwam er zelfs een
bijwagen achteraan bij grote drukte. Men reed,
gezien de omstandigheden, goed op tijd. Naderde
de wagen met zijn inhoud de Bosscheweg bij de
Heuvel, dan begon de postiljon op zijn hoorn het
sein te geven, dat hij in aantocht was. Vaak
stonden er lieden te wachten op aankomende
familie en 't was een prettige drukte met
begroeting, afladen, instappen en weer verder
rijden. De paarden werden uitgespannen en eerst
goed verzorgd in de stallen. Daarna moest
"overgespannen" worden. Dit gebeurde bij
logement "De gouden zwaan" bij Botermans waar
steeds paarden in voorraad stonden.
De postiljon
De postiljon was de voorname man, die voor alle
anderen geholpen moest worden om met de brieven
en pakketjes naar het postkantoor te gaan.
Brievenbestellers waren er - bij mijn weet - nog
maar drie: Kiske van der Schoot, Toon de Lelie
en Hamers. Verder moesten de brieven voor de
omliggende dorpen per vaste bode daar te voet
dagelijks heen gebracht worden. Zo'n tippel,
heen en weer, wilde bij slecht weer wel wat
zeggen!
De brieven werden destijds niet door de afzender
van een postzegel voorzien. Men schreef op de
envelop eenvoudig "Franco" en betaalde de kosten
op het kantoor. Deed men dat niet, dan kostte
het dubbele port. De zuinigheid betrachtend en
de geadresseerde niet in moeilijkheden willende
brengen, werd er dus over het algemeen door de
afzender behoorlijk vooraf betaald. Ditzelfde is
voor ons door de loop der tijden een
vanzelfsprekende regel geworden.
Hoe het met handelsreizigers en de pakjesdragers
in die dagen soms verlopen kon, willen we tot de
volgende keer bewaren.