CUBRA

INHOUD TYPISCH TILBURGS
HOME 
AUTEURS

Typisch Tilburgs - Auteur onbekend

redactie: Ben van de Pol

 

Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 22 juni 1957

 

 

Typisch Tilburgs en Tilburgse typen 6

 

Van handelsreizigers en pakjesdragers

 

 

Logementen, die van goud in hun naam hielden

Vorig maal hebben we de postwagen bij het logement "De gouden zwaan" van Botermans laten staan, terwijl de postiljon zich naar het postkantoor spoedde om zijn kostbare vracht af te leveren. De passagiers waren uitgestapt en door vrienden en familie na zo'n lange reis verwelkomd, terwijl de handelsreizigers uit den vreemde, die meegekomen waren en nog verder moesten, zich in de gelagkamer verfristen of restaureerden.

De commis-voyageurs, die enkele dagen zaken te Tilburg te doen hadden, waren al door de hotelhouder verwelkomd en de pakjesdrager moest zorgen, dat de grote koffers te bestemder plaatse kwamen. Want het was in die dagen gewoonte, dat de vertegenwoordigers van goede firma's met hun monsters in een voornaam hotel etaleerden en daar de afnemers ontvingen en te woord stonden. Bij de eerste gelegenheid de beste werd door hen dus geprobeerd zaken te doen. Ook gebeurde dit in de omtrek. Zodoende hadden de pakjesdragers weer werk om met de reizigers hun koffers heen en weer te transporteren. Waren er goede zaken gemaakt, dan kon het wel eens een kwartje of een dubbeltje meer lijden, zodat de sjouwers dan goede zaken maakten. Moest men de omtrek af, dan ging het vaak per rijtuig of sjees. Had het logement een eigen gespan, dan reed men meestal daarmee, omdat men dan ook een eigen koetsier had, die een handje hielp, als 't nodig was.

 

Jan's bijnaam

Was er goed verdiend, dan viel ook voor de koetsier er een fooi af. Jan Verbaandert was dan gewoonlijk de man, die er mee op uit moest. Bij de afrit nog eens hartelijk door de dames Botermans uit het logement uitgeleide gedaan en goede zaken gewenst, werd er de zweep overgelegd. Het eerste dorpje 't beste moest het paard eens drinken. De koetsier had daar regel van gemaakt, hoewel hijzelf wellicht het meest naar 'n snapske snakte, want in de regel wisten deze mannen wel van wanten en hoe laat 't was. Waren zodoende paard en koetsier beiden ontnuchterd, dan werden enkele klanten bezocht. Was men daar klaar, dan naar 'n volgend dorp en zo voort.

Eens vroeg een vaste hotelklant tijdens de route: "Jan, hoe heet dit dorp?" Nu reed men door Labbegat, 'n wijk tussen Besoyen en 's Grevelduin-Capelle. De officiële naam is nu eenmaal zo, maar Jan durfde dat toch tegenover die deftige klant niet goed zeggen, en om het wat - naar zijn oordeel - wat fatsoenlijker uit te drukken, zei hij: "Mijnheer, dat is hier Labbebilletjes." "Zó", was het geïnteresseerde antwoord van de passagier. Thuis gekomen vertelde Jan zijn reiservaringen en men noemde hem nadien niet anders meer dan "Jan Labbebilletjes".

 

'n Oud gezegde

Het logement "De gouden zwaan" was in die dagen van gerenommeerde reputatie, de dames Botermans waren stilaan goudvinkjes geworden. En tot op heden kunt ge oude Tilburgers bij bepaalde gelegenheden als er iets gewaagd moet worden nog horen zeggen: "Kom, kom! Nie bang. Botermans waagde zijn dochter wel, en dat was zo'n kostelijk pand." Dit slaat dan op het feit, dat een dier dames trouwde met 'n eenvoudig bediende uit de zaak, die echter de latere zo gewaardeerde wethouder P.F. Bergmans is geworden.

Meerdere goede logementen uit die tijd waren o.m. "De gouden appel", waar later Gimbrère woonde, "De gouden engel" in de Zomerstraat, waar de familie Van Roessel woonde. De heren Frans en Harry van Roessel waren destijds bekende personages, wier paardendressuur en liefhebberijen tot in de verre omgeving bekend worden. Dan kende men nog "De gouden leeuw" op de markt bij Marsé. Men ziet, 't was al goud, wat er klonk en blonk. Naast deze flinke en degelijke zaken had men er nog een aantal van minder soort. Die moesten er ook zijn. En daarnaast waren er dan nog van minder allooi, waar "trekkers langs 's heren wegen" konden overnachten.

 

Fantastische figuren

Dat was voor het soort, dat langs de huizen ging met een piano-orgeltje van Italiaans model, met de trekharmonika, een buikorgeltje zoals Peer Luyben in zijn tijd. Liedjeszangers, hardlopers, dragers van een aap op de schouders, die aan een ketting vastzat en dan moest klimmen, berenleiders met een bruine beer aan een ketting, die op 'n ruk aan de ketting begon te dansen, en niet te vergeten doedelzakspelers. Wat waren dat toch fantastische geheimzinnige figuren, nog sterker dan de zwart-ogige zigeuners, die de veldwachters als regel zo vlug mogelijk over de grens van de stad dirigeerden. Dit soort vagebondende lieden moest toch ook een onderdak hebben. En zij bekwamen het soms voor een dubbeltje of een stuiver per nacht, want het waren kroegen, waar nogal flink gepapt werd. Zij verkozen de snaps boven een goed nachtlogies. Men begrijpt dat het in zulke gelegenheden dikwijls aardig kon spannen. Er viel nogal eens iets voor, maar toentertijd wist "Trebuske" ook op tijd een andere kant uit te kijken of een hoekje om te slaan, zo goed als de tegenwoordige politiemacht, die in de Amsterdamse Jordaan of de Zeedijk surveilleren moet...

Naar begin van de pagina