Nieuwe Tilburgse Courant - maandag 12 augustus
1957
Typisch Tilburgs
en Tilburgse typen 7
Buurten met een brandende kaars
onder het kachelgat
Namen, die herinneringen oproepen
Vertelden we reeds van de vroegere postwagens
met de postiljon, we mogen ook de voerlui met
hun plompe vrachtwagens niet vergeten. Daar
hadden we bijv. de Hilvarenbeekse voerman, die
twee- of driemaal per week op Tilburg reed, die
de bijnaam had van "Beeksen doodrijder", zeker
om zijn slecht gespan, terwijl anderen hem "de
nachtpit" noemden. Dit was wel typerend, want de
man was gewoon eerst tegen de late nacht van
hier te vertrekken.
Dat was ook een bekend type, de Beekse boer "Jan
Peestamp", die geregeld met zijn eieren en boter
ter vrijdagse markt kwam. Ik zie hem in
gedachten nog op de thuisweg langs komen met
zijn hoge hoed op, een stok over de schouder en
daar de ledige boterkorf aan, terwijl hij een
rode zakdoek om zijn hals geknoopt had. "Jan
Peestamp" ging steeds over het Ven de oude
Beekse dijk op.
Vroeger sprak men ook wel over de galg, die in
Tilburg gestaan zou hebben op de hoek Emmastraat
- Piusplein (bij Frans. Bergmans), dat daar toen
Venschpadje of Kerkpad Heike genoemd werd. Of
die galg ooit gebruikt is, weet ik niet, maar
verhalen liepen er wel over. Over die Kerkpad
Heike gingen ook dames en heren uit de betere
stand toentertijd naar de halfnegen-mis. Naast
de Hema van nu was vroeger een grote boerderij
waar "Jaan" van den Broek woonde. Ook die ging
op 't Heike ter kerk, maar niet gekleed zoals
thans de boeren gaan, doch met een schoon wit
sloofje aan. Menigmaal kon men de oude Kanters,
die recht tegenover de ingang der kerk zijn
slagerij had, op z'n sloffen met de slaapmuts op
zien gaan.
Een grappenmaker
Achter het Moederhuis op de Oude Dijk stonden
vroeger drie of vier grote woningen, waarin de
oude Van den Hout een tapijtweverij had. Hij was
een grappenmaker, die steeds iets origineels
verzon en iemand voor de mal hield. Zo kreeg
hij, naar 't gebruik dier dagen, 's
wintersavonds wel eens bezoek ("buurt" noemde
men dat vroeger). Dan maakte hij wel, dat de
kachel helder licht uit 't pookgat liet
schijnen, maar warm was 't niet, want hij had er
een stukje brandende kaars ingezet.
Mijn bejaarde verteller ging volgenderwijs
voort: In de Zwijsenstraat hoek Van Doorenstraat
stond vroeger het "Kasteeltje van Heintje van
Dooren". Dat was een hoog vierkant opgetrokken
soort kasteel met vier schoorstenen en in het
midden een klokkentorentje. Verder was het
omgeven met een brede wouwer (brede sloot, soort
gracht). Hierin is heel wat smokkelzout gestort
door smokkelaars als kommiezen hen op de hielen
zaten. Dat zout werd uit België gesmokkeld en
verkocht aan zg. zoutleurders, die het zout weer
aan boeren en particulieren verkochten voor de
huisslachtingen. Want vroeger slachtte zowat
iedereen, die het doen kon, in november tegen de
feestdagen een varken. Men moest immers 'n
stukske in de kuip hebben met de Kerst. Aan de
voorkant van dit schoon huis was een brug met
ijzeren staketsels en een fabrieksgebouw.
Huurhouders
Aan de andere kant tegen het kloosterhuis aan
stond een woning met stalling, die bewoond werd
door Bart van Oosterhout, de huurhouder. Dat was
daar voor die tijd nog al een drukke bedoening
met een paar koetsiers. Huurhouders waren er bij
mijn weet maar twee. De andere was Franske van
Heugten op de Bosscheweg die ook voerman was op
Den Bosch. In die jaren moesten kolen
grotendeels in Den Bosch aan schip of schuit
afgehaald worden: Tilburg had nog geen kanaal en
menig Tilburger had nog nimmer een echt schip
gezien, evenmin als hij al eens in een
spoortrein gereden had.
Mijn vader reed ook geregeld naar Den Bosch heen
en weer met de kolenkar, die voerlui hadden.
Bijna allen hadden een hond voor de gezelligheid
onderweg, hij ook. Dat beestje was er zo op
afgericht, dat als vader met de kar den Heuvel
naderde, Hektor alvast naar huis liep. Hij
krabde eens aan de deur en moeder wist al hoe
laat 't was: vader was in de buurt en zij kon
het eten alvast warm maken. Dit gebeurde zowel
bij nacht als bij dag.
Voorbije tijd
De meeste fabrikanten, die machinaal werkten,
hadden dan ook een eigen voertuig met 'n paar
paarden. Vooral bij winterdag, als 't gesneeuwd
had, was dit hard nodig, want er moesten er soms
twee tegelijk voor de kar gespannen worden.
Rijke fabrikanten hielden er ook een of meer
rijtuigen op na voor het huisgezin en voor de
grote zoons. Deze wilden een mooi rijpaard om
niet enkel per vigilante maar ook los te kunnen
rijden. Men kon toen nog niet pronken met 'n
slee van 'n wagen, zoals men nu zegt, doch des
te feller was voor sommigen het begeren naar 'n
mooi rijdier. Later zou burgemeester Vonk de
Both eens in een vurige peroratie over de grote
waarde van cultuur tegenover de materie min of
meer sarcastisch opmerken: "De tijd is voorbij,
dat in Tilburg alleen 'een schoon paard en een
fijn diner' meespraken.
Ook werden er wel steenkolen afgehaald in
Waalwijk aan de haven. Mijn oom Nies had daar
het recht als voerman op. Zijn zoon, een grote,
stugge kerel, moest dan ook wel eens dienst doen
en als die 's avonds na zo'n lange dagtaak thuis
kwam, kon tante gerust een ketel aardappelen
gereed zetten, want die maakte hij best soldaat!
(Uit zo'n uitlating valt ongewild iets te
beluisteren over de spijzen dier dagen).
Een tuinier
Tegenwoordig maken het de groente- en fruitwagen
met het gemak, dat de veiling geeft, vrij
eenvoudig voor de handelaren, maar vroeger was
dat anders. Ik herinner mij uit vaders verhalen,
dat vroeger in Tilburg maar één tuinier was:
Schellekens. Die bebouwde daar in de
Zwijsenstraat dat open stuk tussen Heintje van
Dooren en Bart van Oosterhout. Het was een
flinke lap grond en, als ik mij niet vergis,
woonde hij tegenover zijn tuin, waar later de
ziekenzusters kwamen wonen. Zijn knecht was Wout
van Zantvoort. Die moest 's morgens met de
geladen kruiwagen de straat in om bij de
gegoeden te verkopen. Later is de zaak aan zijn
knecht overgegaan en zodoende bleef het vak in
die familie. Korte tijd daarna zijn er nog twee
hoveniers bijgekomen, Van den Brink en
Christiaan Dielissen. Geleidelijk nam het aantal
echte tuiniers toe.
Wie kent ze nog?
Een dergelijk terugschouwen in vroeger jaren
doet het dorpse cachet van Tilburg duidelijk
uitkomen. Mijn praetvaer wist nog heel wat namen
te noemen van vroegere typen, zoals "Jan zonder
voet"; Kaatje de Visser, die met garen en band
leurde, evenals Jans Kleverens; Karel Pietersen,
de kleermaker, die zo goed van oud nieuw maken
kon; Thijske v.d. Meys, zo'n heilig manneke;
dokter Barning of boozenpoep; dokter Barken of
de lange "dochter", zoals men in die dagen het
woord dokter verbasterde. Het waren allemaal
mensen, waar men voor en na eens over praten
kon, want wat was er anders in die gezapige tijd
om over te roddelen?