Nieuwe Tilburgse Courant - vrijdag 10 januari
1958
Typisch Tilburgs
en Tilburgse typen 11
Woorden en uitdrukkingen uit 't
Tilburgse dialect
Dit maal willen we eens een serie interessante
uitdrukkingen brengen van het Tilburgse dialect.
Er zijn er daar heel wat bij, die menigeen wel
'n glimlach zullen ontlokken of de uitroep: "Och
ja, dat heb ik ook wel eens gehoord!...
01. "'t Is me 'n hil begengkenis". - 't Is een
tobberij, moeizaam werk.
02. "Zakkoewis stupere?" - Zal ik u eens duwen,
helpen?
03. "Hij heej niks te kiskedieje!" - Hij heeft
niets te zeggen; hij heeft niets in 't midden te
brengen; hij heeft niets te commanderen; hij
heeft niets in de melk te brokkelen. (Zou dit
van het Frans komen? - Qu'est que dit?)
04. "Gif me ies unne verket". - Geef mij eens
een vork (van het Franse fourchet).
05. De Tilburgers noemde men vroeger
"messentrekkers" of "messenstekers", omdat men
bij vechten vlug met het mes was. Dan voegde men
daaraan toe: "Ze hebben het achter (of in) de
mouw". Dit is dan de oorspronkelijke betekenis
der uitdrukking, toen men het mes in de mouw
droeg, zodat de tegenstander het niet zag. Dr.
F.A. Stoet schrijft, dat men vroeger verboden
wapenen in de mouw droeg, en dat bewijst het
"Keurboek van Haerlem. 27": waert dat yement
enige wapene anders droege dan geschreven staet,
heymelyc in bosemen, in mouwen, in cousen, enz.
In West-Vlaanderen zegt men ook "Een mes in de
mouw hebben", voor trouweloos en wreedaardig
zijn, onbetrouwbaar.
06. Een fopspeen noemt men in Tilburg "een
tuitter" of een "frut" of "een tutter".
Overdrachtelijk zegt men van iemand, die zich
aan drank te buiten gaat, dat "hij flink
tuttert".
07. Iemand, die zijn vriend precies verkeerd
ergens mee helpt, helpt hem "van bed op strooi".
08. Als iemand gestorven is, wordt hij afgelegd.
Hier zei men: "hij gaat op rekstrooi".
09. Van iemand, die zich niet lichtvaardig laat
beetnemen, zegt men, dat men hem "niet in een
mendje melkt".
10. Liefhebbers van de duivensport zijn
"duivenmelkers"; van de hoendersport zijn
"kiepenboeren"; van vogels zijn het
"veugeltjusprutters"; van konijnen zijn het
"kunijnenjuus" (kenijnen).
11. Als vroeger de jeugd een boer zag, die zijn
"erdkaar" bespannen had met een os of een koe,
kreeg hij spoedig de sarcastische vraag te
horen: "Boer, mag ik wè pèrshaor plukken".
12. Een maaier heeft een zeis en als
wetgereedschap een hamer, een vijl, een
aambeeldje en een wetsteen. Dit wetgereedschap
bij elkaar noemt men "het horgetuig".
13. "Hij wet op een zeissie, die 't horre nie
kan verdraogen", zegt men tegen iemand, die zit
te zeuren en te kletsen.
14. Rijstepap spreekt men uit met: "rèèstepap".
(De ij trekt men al sprekend tot èè; de à tot
áá.)
15. "Kèk uit oew soepers!" zegt men tegen
iemand, zoals anderen zeggen: Kijk uit je ogen;
let op, wat je doet. Kijk uit je doppen!
16. 'n "Golliepaop" is 'n sufferd. 'n "Taotolf"
is ook zo iets.
17. "Komis hèrres" betekent: Kom eens hierheen.
18. "De wèffere is de jullieje?" wil zeggen:
Welk is de uwe?
19. "'n Stuup kènd vur durren aauwer" vertaalt
men met: Een flink kind voor zijn leeftijd.
20. "Ge moet nie teute. Pees um!" is: Ge moogt
niet treuzelen. Haast je!
21. Als iemand tegen brand verzekerd is, heet
hij "verastereerd" (assurantie).
22. 'n "Benneke" is een mandje; een "vurschot"
(voorschoot) is een lage schort; een "kreugel"
is een kruiwagen; "pimpremunt" is pepermunt;
"zwietslaon" is zich deftig voordoen;
"kaskenaode" is opschepperij.
23. "Zij heeft mos aan d'r knieën" - zij is
rijk.
24. "Hij hee unne kaoter gestrikt" wil zeggen
dat hij een rijk meisje trouwde.
25. "Kwebbel nou nie!" - maak geen praatjes.
26. "Dès nogal wiebus". - Dat spreekt vanzelf.
Een "kazjeneej" is een halsdoek; een
"zimmezetje" is een slabbetje, dat de wevers als
zwart zondags sieraad droegen; "pertines" zijn
bottines, hoge schoenen; "op unne siebot" is:
ineens, vlug.
Wie kent meer van deze uitdrukkingen? Geef ze
dan s.v.p. door.