Nieuwe Tilburgse Courant - vrijdag 28 maart 1958
Typisch Tilburgs
en Tilburgse typen 13
Spreekwijzen in dialect
"Ge moet gin spek in 'n hondsnest
zuuken"
zeiden we vorige maal. "Dè zeej onzen blaauwen
ook dikkels" was 't antwoord en daarmee bleek,
dat 'k in de roos geschoten had. Want "onzen
blaauwen" is een vaststaand begrip voor
iemand, die rood haar heeft zowel te Goirle als
in Tilburg. Bij dit verklaren kwam als
wederwoord: "Da's nie gep.... en toch nat"
zou ons grôotmoeder zeggen. De bedoeling is, dat
't iets zeer bijzonders was.
Bij de rijmende uitdrukkingen voegde men:
"Geld breekt geweld", waarop gerepliceerd
werd met: "Heb je geld,
dan doe je wonderen. - Heb je 't niet, dan is
het donderen."
Men gaf door: "De beste koeien worden op stal
verkocht" in de betekenis van: de
degelijkste meisjes vinden haar man niet op
straat of in de balzaal. Als pendant kwam
hierop: "'t Is goed, als ge de schoorsteen
kunt zien roken." 't Werd een jongeman
toegevoegd, die een meisje uit eigen dorp (of
streek) gekozen had. In min of meer afkeurende
zin werd er aan toegevoegd: "Wijd is rijk",
met de verklarende betekenis ervan, dat men zo
weinig of geheel niets kent van iemand en zijn
verwanten, die veraf wonen. De spraakmakende
gemeente komt met hen niet in aanraking en kan
niets van nabij beoordelen.
Als iemand er z'n gemak van neemt en zich goed
laat doen (eten, drinken, enz) zegt men
naderhand: "Hij ging fijn met de voeten op de
stoof zitten."
Heeft men iemand beledigd of toornig gemaakt,
dan wordt gezegd: "Toen was 't tegen 't kwaai
been" ("kaoi"), d.i. toen werd hij kwaad;
door daad of woord werd de ander beledigd en
ontstond vijandschap.
Hij voelde zich in die functie zeer op z'n gemak
"als 'n luis op 'n zeer
hoofd."
"Een koeientand en een
vrouwenhand mogen nooit stil staan",
wordt gezegd om aan te duiden, dat vrouwen en
meisjes steeds in 't huishouden bezig behoren te
zijn.
"Hij hangt me de keel in den
haak"
betekent: Hij verdient zijn kost niet; hij weet
niet, hoe het hoofd boven water te houden; hij
weet niet van wat hout pijlen te maken.
"Ja, toen zat de kat in de
gordijnen"
- toen ontstonden moeilijkheden; er kwam
meningsverschil.
Volksgezegden
Op de enkele uitdrukkingen, die wij uit onze
verzameling afdrukten, ontvingen we er nog de
volgende bij, die de in de loop der jaren uit
Tilburgse monden genoteerde completeren.
"Trouwen breekt de huur."
Dit houdt verband met de goede gewoonte, die in
onze streek nog op de landbouwdorpen bestaat, om
de dienstbode en de inwonende boerenknecht voor
een vol jaar te huren in mei. Ook het inhuren
geschiedt voor een vol jaar. Alleen als er een
huwelijk tussen komt, wordt de termijn met
wederzijds goedvinden verbroken.
"Dat gaapt als een oven",
zei de boerin. Daarmee bedoelende: dat spreekt
vanzelf.
"Een tong als een klapspaan"
(Lazarusklep) zegt men van een zegvrije of
brutale vrouw.
"Blut zijn"
of "rut zijn" wil zeggen, dat men al
spelende alles verloren heeft.
"Iemand een watjekou geven"
betekent een opstopper verkopen. - "What you
call".
"Wouw ligt een uur achter
Roosendaal",
als antwoord op 't gezegde: "Ik wou..."
't Dorp Haaren werd in 1957 door een grote
windhoos verrast, waarbij enkele kippenhokken
het moesten ontgelden, terwijl tientallen bomen
werden ontworteld. Toen sprak men van een
"haauwmaaw". Als 's zomers 't hooi in oppers
staat en de wind schiet er onder, dan komt dat
door een "haauwmaaw", even goed als vroeger in
't najaar als 't Bosse Veld blank stond en het
water werd de lucht ingecirkeld.
Vroeger ging men om "'n tennebruukske"
klaore en "'n maotje braandewèn". Toen
zei men van iemand, die veel alkohol dronk, dat
het "een snevelneus" of "een rooie
neus" was, ook wel "jeneverneus".
Iemand, die praat, dat 't nergens op lijkt, is
een "saauwelèr". Van die dialectische
uitdrukkingen zijn er vele. Vroeg naar bed gaan,
is "mee de kiepen nor bed". "Dè meugde nie"
is: dat mag niet. "Hedde naauw ôot zo gezien"
bezigt men bij tegenspraak, zogoed als: "lopt
naor de maon", hoepelt op!
Draagt een meisje of vrouw een onderjurk, die
onder de bovenrok uitkomt, dan heet het: "'t
Lof ies langer as de lèste mis".
Een "kakmadamme" is een opschepster,
terwijl men van 'n meisje of vrouw, die een
trotse houding heeft en heel voorzichtig loopt,
zegt: "hemmeke rokt m'n gatje nie". Dat
zal wel een "semmeltrien" zijn, heet het
dan. Wil men zeggen: schiet toch een beetje op!,
of treuzel zo niet, dan klinkt het:
"semmeltrien!".
"Wè stobbert het toch!"
hoort men zeggen, als er veel stof waait. Of
"Stobber zônie!" of: "'t Stobbert zô".
(Dat zô hoort er bij).
Wat "'t huske" of "de beste kamer"
is, weet ge. En "mitje stêke", een
spelletje om centen, was vroeger bij
politieverordening verboden.
"Wie voor een dubbeltje geboren
is, wordt geen gulden",
zegt de volksmond. En uit boerentaal herinner ik
me "Grond vervliegt niet" om uit te
drukken, dat men beter een stuk land kan hebben,
dan geldswaardige papieren, die aan
schommelingen onderhevig zijn.
Een oud spreekwoord zegt: "Schoon op het
straatje maar niet op het baadje". Iets zal
er wel van waar geweest zijn, anders was de
volksmond er niet vol van geweest.
"Herbergpilaar te zijn is 'n
lelijk ding",
klinkt het van een drinker.
"Vruuger ging ze schuppen, nou is
't 'n kakmadam."
Hierbij duidt het "schuppen" of schoppen op de
vroegere gewoonte van bedelvrouwen om op
bepaalde dagen bij bepaalde huizen te bedelen en
dan ter aankondiging met de klompen tegen de
deur te schoppen. Zij was dus van bedelkomaf.
Hij leg te "rillebillen" van de kou.
Ouderen zeggen nog wel ooit: "'t Is een echte
sjappietouwer" (of sjanfoeter), waarmee ze
een straatslijper bedoelen, waarvan iedereen
last heeft; een gemene kerel, 'n doordraaier, 'n
lanterfanter, 'n lichtmis, 'n rinkelrooier, 'n
sjappie. (In dit verband zij gezegd, dat we bij
Pieter v. d. Meer de Walcheren in "Mensen en
God" lazen waar hij het voze parlementarisme van
Frankrijk terloops aanroert: "Je weet beter dan
ik, wat we van dat imbeciele stelletje
"jeanfoutres", die als parlementariërs het
land zogenaamd regeren, moeten denken." Hier
komt dat woord dus tot zijn afleiding).
Folkloristisch allerlei
Toen we in 'n vroegere bijdrage de oude
"Hasseltse litanie" opnieuw ten tonele voerden,
verwachtten we niet, dat er nog reacties op
komen zouden, want er zijn meerdere "teksten"
van al naar buurt wáár en tijd tóen ze gezongen
werd. Doch men vroeg opheldering over het
volgende.
(Briefschrijver zal me niet kwalijk nemen te
veronderstellen, dat hij van origine
niet-Tilburger is, want anders wist hij toch
zeker, wat 'n Kèr is!)
'n Kèr.
Nou zeg, wie kende vruuger gin boerekèr! Zeg dan
maar "kar" of wagen. Hoewel lang niet iedere
wagen 'n Tilburgse kèr is. Zeg dat eens tegen
"'n slee-van-'n-wagen." Want ook deze
begripsaanduiding voor een luxueuse auto zal
tezijnertijd nadere toelichting eisen, als op
dit gebied - en wie weet, hoe spoedig! -
ingrijpende veranderingen plaats vinden.
'n Boerekèr naast 'n tractor; 'n vlaams
werkpaard tegen 'n paardekrachten tellende
landbouwmachine. Ga zo maar door met historische
vergelijkingen.
'n Maaste spèr
is een rechte tak Van een masteboom, dienende
voor berrie.
Met 'n mölkschep schepte men melk uit de
karnton, staande bij de karnmolen, waarin een
karnhond al maar voortliep, eindeloos met
hetzelfde uitzicht, totdat de boter boven
klonterde.
'n Trog
was de langwerpige houten bak, waarin naast de
bakker ook de boer ijverig hun roggebrood en mik
bakten. Al te hygiënisch kon het niet heten, als
de boer zowel als de bakker met blote voeten de
deeg al trappende bereidden.