CuBra

Uit het liedschrift van A. Looijkens-de Kort (1)

 

Inleiding

Het liedschrift waaruit de liedteksten hieronder afkomstig zijn, komt uit de boedel van mijn in 1998 overleden moeder A. Looijkens-de Kort. Het is geheel door haar met de hand geschreven. Bij bruiloften werden uit de teksten vaak feestgidsen samengesteld, vandaar dat er verschillende liederen voor bruid en bruidegom of bruidspaar in staan. Verder staan er diverse liederen in die mijn moeder zong of neuriede als ze aan het werk was, en die ik vaak gehoord heb. Toen ik naar aanleiding van een foto in de rubriek 'WeerZien' van het Brabants Dagblad, waar ik zelf op bleek te staan, op zoek ging naar oude foto’s, kwam ik dit liedschrift tegen. Voor zover ik heb kunnen nagaan, is het schrift aangelegd vanaf het begin van de jaren '40 van de vorige eeuw.

Frans Looijkens


Achter in het stille klooster

 

Zachtjes klinkt het avondklokje,
Alles keert ter ruste neer,
Vogelen zingen treurige liederen,
't Zonlicht daalt in 't westen neer.

 

Achter in het stille klooster
Zusters in hun zwarte dracht,
Zij verplegen daar de lijders
Die gewond zijn aangebracht.

 

Beide deuren staan wijd open
En een zuster treedt daarin
Met een jong'ling in haar armen
Die nooit weer ten strijde ging.

 

Beide benen afgeschoten
En daarbij een rechterhand,
Want hij had zo trouw gestreden
Voor zijn eer en vaderland.

 

Aan de deur van 't stille klooster
Klopt een droeve moeder aan:
Ligt mijn zoon hier zwaargewond soms,
'k Zou zo gaarne tot hem gaan.

 

Arme moeder, sprak de zuster,
Uwe zoon, hij leeft niet meer,
Al zijn lijden is geleden,
Stierf voor vaderland en eer.

 

Bij het ziekbed aangekomen
Nam zij 't witte doodskleed af,
En in tranen stort zij neder:
Delf voor hem en mij een graf!

 

Op het kerkhof ligt begraven
Ene moeder en haar zoon,
En nu strijden zij voor eeuwig,
Ja voor eeuwig voor Gods troon.


 

Borrellied

Wijze; my bonnie is over the ocean

 

Mijn lever is droog als een kurk

Mijn tong snakt naar vloeibaar waar

Maak open die fles of ik lurk

Spontaan aan een fles ouwe klaar

Klare, Klare,

Breng mijn dorst toch tot bedaren

We lusten er best wel een paar.

 

Wat nemen we nu op de korrel

Wat krijgen we nu in het vizier

Het is een vooroorlogse borrel

Wie niet drinkt gaat dood als een pier

Drinken, drinken,

En op het paartje nu klinken

Drinken, drinken,

Een borrel verhoogt het plezier.

 

In het glas lijkt het sprekend op water

Maar visjes die gaan erin door

En ons geeft het straks een kater

Maar we kunnen wel tegen een stoot

Kater, kater,

Dat zijn weer zorgen voor later

Kater, kater,

De lol aan de borrel is groot.

 

En hebben we een pietsie gedronken

En zit nu de stemming er in

Dan wordt weer op het paartje geklonken

Beginnen weer bij het begin

Klinken, klinken,

Laat ons allen nu drinken

Klinken, klinken,

Heft het glas nu de hoogte maar in.


Brand in ons dorp

Personen: Burgemeester; Pastoor; Veldwachter; 1e pompier; 2e pompier; Dorp; alle overige gasten zijn Dorpelingen.

 

De brief:

 

Beste viend(in),

 

Er was brand in het dorp. De veldwachter van ons dorp had de brand ontdekt toen hij ’s-Nachts, toen alle dorpelingen sliepen, op ronde was. In allerijl wekte de veldwachter van ons dorp eerst de burgemeester van ons dorp. Van de burgemeester van ons dorp liep hij naar de pastoor van ons dorp en van de pastoor van ons dorp liep hij naar de 1e pompier van ons dorp. De 1e pompier van ons dorp liep naar de 2e pompier van ons dorp om hem te waarschuwen dat er brand was in ons dorp. Maar de 2e pompier van ons dorp sliep zo vast dat de 1e pompier van ons dorp moeite had om hem uit bed te krijgen. Toen zij eindelijk in het dorp op de plaats van het onheil aankwamen waren daar al veel dorpelingen aanwezig. Veel dorpelingen van ons dorp hadden niet eens de tijd en moeite genomen om zich behoorlijk aan te kleden en zo stonden veel dorpelingen van ons dorp in hun nachtgewaad. Toen de burgemeester van ons dorp aan kwam baande de veldwachter van ons dorp een weg voor hem door de vele dorpelingen van ons dorp. De dorpelingen van ons dorp maakten grote rijen waar de burgemeester van ons dorp, de pastoor van ons dorp, en de 1e pompier en 2e pompier van ons dorp door konden. Veel dorpelingen meldden zich bij de 1e pompier en 2e pompier van ons dorp om behulpzaam te zijn bij het pompen. De veldwachter van ons dorp zorgde ervoor dat de overige dorpelingen op een veilige afstand bleven. Na ruim een half uur was de brand in ons dorp geblust en nam de burgemeester van ons dorp het woord. “Dorpelingen” sprak de burgemeester van ons dorp, “nu er vannacht brand is uitgebroken in ons dorp en jullie allemaal zoals de pastoor van ons dorp, de veldwachter van ons dorp, de 1e pompier van ons dorp en de 2e pompier van ons dorp, zo goed meegeholpen hebben, wil ik als burgemeester van het dorp een warm woord van dank uitspreken. Speciaal aan de 1e pompier en 2e pompier van ons dorp omdat zij zo hard gewerkt hebben voor het blussen van de brand in ons dorp en daardoor alle dorpelingen van ons dorp voor een ramp behoed hebben. Daarna gaf de burgemeester van ons dorp de pastoor van ons dorp, de veldwachter van ons dorp en de 1e pompier en 2e pompier van ons dorp een hand.

Beste vriend(in) tot zover mijn brief over ons dorp en zijn dorpelingen.


 

Bruidje met uw witte sluier

Wijze: Zilverdraden tussen goud…..

 

Bruidje met uw witte sluier

En uw kleed zo blank en rein

‘k Weet gij zijt thans ingelukkig

Ja, gij moet gelukkig zijn

Op deez’ blijde schone huwelijksdag

Vond gij een nieuwe levensbaan

’t Ouderhuis gingt gij verlaten

en op eigen benen staan.

 

Denk steeds aan uw kinderjaren

zonder zorgen en verdriet

denk aan hen die om u gaven

hen , die gij vandaag verliet

als een vogel vloogt gij ’t nestje uit

het warme nestje van welleer

denk nog dikwijls aan die jaren

kom vaak bij de ouders weer.

 

Bruidje met uw witte sluier

En uw kleed zo blank en rein

Aan de rozen van het leven

Zullen vaak ook doornen zijn

Neem uit Godes hand die doornen

Liefde toch heelt alle pijn

Sterk in in wederzijdse liefde

Zult gij steeds gelukkig zijn.


 

Catootje

En ik ben met mijn Catootje naar de Rozenstraat geweest,
En zij kon maken wat zij zag.
En zij maakte mij een schuiftrompet,
Retteketet, retteketet, zei die schuiftrompet (2x)
Vigoliene, vigoliene,
En mijn deern die heet Katrien.

 

En ik ben met mijn Catootje naar de Rozenstraat geweest,
En zij kon maken wat zij zag.
En zij maakte mij een trommeltje,
Rommelerom, rommelerom, zei dat trommeltje (2x)
Vigoliene, vigoliene,
En mijn deern die heet Katrien.

 

En ik ben met mijn Catootje naar de Rozenstraat geweest,
En zij kon maken wat zij zag.
En zij maakte mij een foekepot,
Goeze goeze, goeze goeze, zei die foekepot (2x)
Vigoliene, vigoliene,
En mijn deern die heet Katrien.

 

En ik ben met mijn Catootje naar de Rozenstraat geweest,
En zij kon maken wat zij zag.
En zij maakte mij een basviool,
Hompe hompe, hompe hompe zei die basviool (2x)
Vigoliene, vigoliene,
En mijn deern die heet Katrien.

 

En ik ben met mijn Catootje naar de Rozenstraat geweest,
En zij kon maken wat zij zag.
En zij maakte mij een wafelmeid,
Kom maar binnen, kom maar binnen, zei die wafelmeid (2x)
Vigoliene, vigoliene,
En mijn deern die heet Katrien.

 

En ik ben met mijn Catootje naar de Rozenstraat geweest,
En zij kon maken wat zij zag.
En zij maakte mij een zeematroos,
Potverblomme, potverblomme, zei die zeematroos (2x)
Vigoliene, vigoliene,
En mijn deern die heet Katrien.


 

Da’s Leuk

Wijze: Hoezee, Hoezee

 

Een bokking met een narrenkap                   d’as leuk

Een vaatdoek in de melkepap                      d'as leuk

Een schoorsteenveger met een staart

Een dikke dame met een baard                   d’as leuk (6x)

 

Een kalfje dat een pijpje rookt                       d’as leuk

Een neger die een keisteen kookt                d’as leuk

Een baker wars met brandewijn

Een gasthuisbes met minnepijn                    d’as leuk (6x)

 

Een jong studentje zonder beer                    d’as leuk

Een dienstmaagd op een reddingsleer       d’as leuk

Een vagebond met een hoge hoed

Een beursman die in vodden doet                d’as leuk (6x)

 

Een varken met een keispijndoek                 d’as leuk

Een zoeloe met een oliedoek                        d’as leuk

Een ezel met een contrabas

Een snijboon die uit zwieren was                  d’as leuk (6x)

 

Wij vieren allen vrolijk feest                            d’as leuk

En spelen dus fameus om het meest           d’as leuk

Terwijl er niemand henen gaat

Voordat de zon ten hemel staat                    d’as leuk (6x)


 

De 10e mei

 

De ochtend van de 10e mei

De zon rees aan de kim

Toen kwam er van de oosterzij

Een woeste vijand in

Maar acht ons leger was paraat

Zij vochten man aan man

Maar door het laffe landverraad

Viel er ons vaderland

 

Refrein:

Ik denk aan hen, aan hen die zijn gevallen

Ik denk aan hen vol diepe medelij

Ik denk aan hen, die vele honderdtallen

Die daar rustend liggen zij aan zij.

 

Ons koningshuis moest vluchten gaan

De hoeders van ons land

Verraden door hun eigen volk

Ons dierbaar Nederland

O Nederland, mijn Nederland

Ach Nederland nog zo klein

Een ware Nederlander zal

Toch nooit een Duitser kunnen zijn.

 

Refrein


 

De fles

 

De fles die speelt een grote rol in mijn nog jong bestaan

Omdat mijn moeder zwakjes was ben ik aan de fles gegaan

O glazen vriend je gaf sindsdien mij menig wijze les

Ik heb gelachen en geweend om jou o trouwe fles.

 

In kroegjes waar ze aan ’t buffetje stond daar kwam ik haast iedere dag

Ze schonk zo menig glaasje vol al met een gulle lach

Haar gezichtje was zoo fijn gebouwd ’t leek wel een barones

Zij kreeg minstens tien procent van iedere dure fles.

 

En als ik afgemonsterd was, dan was mijn eerste gang

Naar haar die ik beurtelings kussen mocht op haar linker en rechter wang

En als een ander naar haar keek dan flikkerde mijn mes

Vooral als ik teveel gedronken had al uit die glazen fles.

 

Ik hoorde veel ik hoorde vaak als ik ‘‘s-avonds was bij mijn maats

Dat zij zich ophield ook met andere stokersmaats

Ik sloeg de boel toen kort en klein in kroegje bij de Nes

Ik moest en jaar de bajes in voor het rammelen met de fles.

 

En als op de oceaan de stormwind loeit en brult

En als dan de dood zijn grauwe kleed over mijn vaartuig hult

En als de marconist vergeefs het sein seint S.O.S.

Dan stuur ik mijn laatste groet aan wal, gesloten in een fles.


 

De moderne drie koningen

 

Er stond een oproep in de krant

Het werd verwacht in Nederland

We haalden vlug de kameel van stal

Je weet wel zo’n twee bultig geval

Goed, mirre wierook werd erop gekwakt

Het beest was door zijn knieën gezakt

De moed was er al half uit

Maar Baltasar die riep “voorruit”.

 

Toen zijn we maar op stap gegaan

Het was toevallig volle maan

Maar nauwelijks hadden we al kift

Want Melchior sloeg aan de lift

We hadden dadelijk weer geluk

Er stopte een Amerikaanse truck

De chauffeur was een Canadees

Die moest toevallig net naar Heesch.

 

Maar nauwelijks hadden we averij

En stonde voor de brede leij

Wij klopten aan bij een boerenschuur

En vroegen daar een fiets te huur

Maar heertje, o wat een sof

Ze gaven ons een anti-plof

En Caspar zei: het is toch niets

Drie koningen op zo’n ouwe fiets.

 

Melchior zei: het zit wel goed

Het is altijd beter dan te voet

Want als we zo door blijven gaan

Dan zullen we gauw voor het stalleke staan

We stonden spoedig voor de deur

St. Jozef die kwam zelve veur

Kik kik zedde gullie daar

Ik heb zo net de koffie klaar

 

Maria zei: kom binnen heren

Dan zal ik voor Julie ene boterham smeren

Maar we lieten van gene honger blijken

En gingen direct naar ’t kindeke kijken

Het kindje schoot in een schaterlach

Toen het de drie gozers zag

Bende gullie nauw die drie wijzen

Ge lekt wel gek om zo ver te reizen.


De oude schooier en zijn hond

 

Er doolde door de stille straten

Een oude grijze schooier rond

Steeds vergezelde op zijn tochten,

Hem een schurftig vieze hond

 

De schooier was een zwijgend wezen,

Hij sprak zijn trouwe hond nooit aan ,

Ze konden zonder vele woorden,

Elkander toch heel goed verstaan .

 

Want beiden waren uitgestoten,

En daardoor trouwe bondgenoten .

Door iedereen gesard, geplaagd,

Uit iedere schuilhoek weggejaagd,

 

Het was het leed dat hen verbond,

De oude schooier en zijn hond

Zo sleepten zij van oord naar oord,

Hun leven van ontbering voort

 

En in die jammer van ellende

Werd iedere zonnestraal gesmoord

Steeds zieker werd de oude schooier.

Verstijfd en krom van reumatiek

 

De hond was overdekt met wonden,

Geheel vervuild en vreselijk ziek

Ze werden beiden steeds gemeden

En hebben stil hun leed geleden .

 

Dan heeft de hond zijn hand gelikt,

Terwijl de schooier zachtjes snikt .

Naar lichaam en naar ziel verwond

De oude schooier en zijn hond

  

Toen op een nacht van sneeuw en hagel,

Verscholen in een diep portiek

Daar voelt de schooier al het einde,

Ze waren beiden stervens ziek

 

De hond lag met gebroken ogen,

Keek naar zijn baas zo droef te moe,

De schooier nam zijn lompenjasje,

En dekt zijn stervend vriendje toe

 

En reeds bij de eerste ochtendgloren

Vond men hen beiden doodgevroren ,

De dooie hond lag uitgestrekt,

Door schooiers plunje toegedekt

Daarnaast de schooier dood en koud ,

De schooier met zijn hart van goud.