CuBra |
Uit het liedschrift van A. Looijkens-de Kort (4)
Inleiding Het liedschrift waaruit de liedteksten hieronder afkomstig zijn, komt uit de boedel van mijn in 1998 overleden moeder A. Looijkens-de Kort. Het is geheel door haar met de hand geschreven. Bij bruiloften werden uit de teksten vaak feestgidsen samengesteld, vandaar dat er verschillende liederen voor bruid en bruidegom of bruidspaar in staan. Verder staan er diverse liederen in die mijn moeder zong of neuriede als ze aan het werk was, en die ik vaak gehoord heb. Toen ik naar aanleiding van een foto in de rubriek 'WeerZien' van het Brabants Dagblad, waar ik zelf op bleek te staan, op zoek ging naar oude foto’s, kwam ik dit liedschrift tegen. Voor zover ik heb kunnen nagaan, is het schrift aangelegd vanaf het begin van de jaren '40 van de vorige eeuw. Frans Looijkens Leuke mop
Refrein: Ik zing voor jullie een leuke mop, tralalalala En als hij niet bevalt dan houd ik op, tralalalala Ik zing steeds moppen als ik mag tralalalala Mijn vrouw die moppert de hele dag tralalalala
Mijn buurman had een boze vrouw Die elke dag ruzie maken wou Laatst werd ze ziek en stom erbij Nu schrijft ze voort alles op een lei
Refrein
Het koren stond zo hoog als een muur De zon die brandde zo heet als vuur En in het koren wat denk je nou Daar zwoer ik een jong meiske trouw
Refrein
Een meisje dat wou in Rotterdam Eens springen van de elektrische tram De conducteur die riep zeer kordaat Juffrouw je moet wachten tot dat hij staat
Refrein
Een meisje van nauwelijks achttien jaar Kreeg kennis aan een huzaar Een huzaar die ze graag aan haar zijde had Omdat hij zo’n lange sabel had.
Refrein
Een jonkheer draait zijne knevel op Zo’n ding versiert die man zijn kop En als hij ouder wordt is hij niet meer zo kordaat Het kan hem niet meer verdomme of hij hangt of staat
Refrein
Dit is het einde van mijn lied Of het jullie bevalt ik weet het niet Ik zing steeds moppen als ik mag Maar nu zeg ik jullie toch goedendag.
Refrein
Lied voor de bruid Wijze: Sarina……..
Ach bruidje wat zijt gij begonnen Wat deed gij u zelve toch aan Wat is toch de jeugd onbezonnen Wat wordt er toch dwaasheid begaan Waar is nu je vrijheid gebleven Zij is naar de maan voor altijd Gij hebt hem ten offer gegeven Nu helpt geen berouw meer of spijt
Refrein: (bis) Ach bruidje, ach bruidje, ach bruidje Wat was je toch dom, ja dom
Geef bruidje nu ook je vriendinnen De bons want je krijgt nu een man Die van uw liefde en achting Niets missen wil en ook niet kan Weg kransjes en damesvermaken Leef thans voor je manlief alleen Dan zult gij uw plicht niet verzaken Dan acht men u wis algemeen
Refrein: (bis) Ach bruidje, ach bruidje, ach bruidje Wat was je toch dom, ja dom
Maar is uw vrijheid gevlogen ’t Gemis valt u echt niet te zwaar Wanneer gij in vrede en liefde Te leven weet steeds met elkaar Ja dat uwe echt zijt gezegend Dat wensen wij u dat is klaar Geen zorg en geen leed u bejegend Dat hopen wij ook altegaar.
Refrein Wij wensen, wij wensen, wij wensen Het bruidje geluk, geluk Wij wensen, wij wensen, wij wensen Dat bruidje geluk.
Lied voor de bruidegom Wijze: Het zonnetje gaat van ons scheiden……
Bruidegom wat ben je begonnen Bruidegom wat ben je verdwaald ’t Zonnetje toch van je vrijheid Heeft voor het laatst nu gestraald Stakker wat was je leven toch mooi Stumper, je bent nu een leeuw in een kooi Bruidegom nu heb je je zin Jongen, nou zit je erin
Voortaan lig je aan een touwtje Ben je een marionet Baas is dat aardige vrouwtje Uit is het nu met de pret Weg is je vrijheid, je fijne gemak Voortaan heb je geen cent meer op zak Zij heeft de beurs en het lef Bruidegom waar blijft je besef
Zij zal je voortaan bevelen Hoogstens krijg je nog een zoen Het zal je wel gauw gaan vervelen Maar je moet het er toch mee doen Nog veertien dagen dan is het gedaan Dan is je leven voorgoed naar de maan Dan word je netjes en braaf Bruidegom dan ben je haar slaaf
Als je de kachel moet poken Dan laat ze dat jou doen voor straf En als de aardappels koken Dan brult ze: "giet jij ze maar af" Heeft ze in koffie een razende trek Jij moet die malen al zeg je verrek Dat noemt zij huwelijkstrouw Stakker je staat nu in de kou
Alles moet ze van je weten Niets mag je stiekem meer doen Jij krijgt nu aangebrand eten En als dessert soms een zoen Jij moet verdienen Zij geeft het weer uit En als het regent draag jij haar spuit Alles is nu van haar Bruidegom je bent de sigaar.
Mijn pappie is enkel een foto
Vaak zie je ’s zondags in ons straatje Een knaap voor ’t venster staan Die stil kijkt naar de andere kinderen Die met hun vader wandelen gaan En soms dan vraagt wel eens een vriendje Wat is jouw vader voor een man? Ik zie je nooit eens met hem buiten En ’t stille knaapje antwoordt dan:
Refrein Mijn pappie is enkel een foto Die staat bij ons thuis op ’t buffet En ’s avonds als mammie gaat werken Dan hangt zij hem boven mijn bed Hij gaat ’s zondags nooit met mij wandelen Hij kijkt enkel naar me en lacht Maar hij is mijn liefste en voor ik ga slapen Dan fluister ik: "Pappie, mijn pappie...goednacht"
Wanneer ik speel met mijn blokken Mag hij naast me op tafel staan En als ik iets moois dan gebouwd heb Kijkt hij me soms zo levend aan En ik zit zo alleen te tobben Als ik een moeilijk stuk begon Dan is het net of hij wil zeggen: "Ik wou dat ik je helpen kon"
Refrein
Soms lig ik in mijn bed te dromen Straks komt hij uit zijn lijst vandaan En ‘k zie opeens een echte vader Zo groot en levend voor mij staan Dan zegt hij: "Wij gaan buiten spelen, Trek gauw je jas aan, het wordt fris" Maar ’t is natuurlijk fantaseren Omdat hij maar een foto is
Refrein
Moeders brief aan haar zoon
Mijn
lieve zoon, je moeder laat je weten
Ik
lig soms heel de nacht van jou te dromen
En
op je meisje mot je ook niet hopen
Maar
hou'je stil, dat zal haar wel berouwen
Ze
zorgt toch o zo goed voor 't werk en 't eten
Al
scheldt de buurt, daar moet je niet om malen
Ik
voel de slaap al in mijn ogen komen
Op de hoek van de straat
Op de hoek van de straat Staat een NSB-er "t Is geen man, ’t is geen vrouw ’t is een farizeeër Schiet hem dood Met wat lood Leg hem in een kistje Doet er flink wat water bij Dan zwemt hij als een visje.
Op het kerkhof
De droevige geschiedenis die ik u nu ga vertellen bevat de lotgevallen van 4 varensgezellen. En ze is zo droevig, goed dat ge het weet. Hou dus bij voorbaat uw zakdoek gereed. Want wie dit kan aanhoren met kurkdroge ogen is niet om op te vitten, maar die heeft geen hart in zijn ribbenkast zitten. Verbeeld je een zee zonder eind of begin, met daarop een bootje met 4 mannen erin. Die dagen reeds op de baren ronddobberen, omgeven door haaien die ze op willen slobberen. Mee uw vlugge verstand wordt de zaak al helder, hun schip leed schipbreuk en ging naar de kelder. Maar zij waren tijdig in ’t bootje gestapt en zo met hun vieren de dood net ontsnapt. Alleen een vat water hadden ze meegenomen, opdat ze van dorst niet om zouden komen. Zo zwierven Jan, Jaap, Krelis en Piet in ’t bootje en loerden naar het eindeloos verschiet. Of er niet een schip tot hun redding kwam dagen, want honger begon aan hun magen te knagen. Toen sprak de oudste de voormatroos Piet, mannen zo kan het nou langer toch niet. We hebben zonder te bakken of te stoven, reeds de zolen van onze schoenen gekloven. Mijn maag kruipt van de honger in mijn slokdarm naar boven, dus een van ons vieren moet eraan geloven. Want ’t is bij een schipbreuk ’t gebruik moet je weten, dat de een door de ander wordt opgegeten. We maken dus van een papiertje vier lootjes, en wie het lot treft die snijden we aan mootjes. Zo gezegd, zo gedaan en het lot viel op Jan, die zij heel gemoedelijk ik ben bakker an. Ik wens jullie allemaal smakelijk eten, en binnen twee dagen was Jan finaal opgevreten. En weer ging men loten en het lot viel op Piet, dat was een ouwe taaie en vet was ie niet. Na twee dagen reeds sloegen Jaap en Krelis, het laatste carbonaatje van Piet in hun melis. Toen keek Krelis naar Jaap en Jaap keek naar Krelis, en ieder die dacht ik geloof dat de ander teveel is En Krelis ging Jaap al heel gauw verwijten, dat hij hem aankeek of hem een stuk uit zijn dikke reet wou bijten. Maar Krelis die sprak een van ons is voor de haaien, maar eerlijk duurt het langst we zullen er om raaien. En mee de beentjes die van Piet waren overgebleven raadde ze samen even of oneven. En Jaap die verloor en vijf lange dagen zat Krelis aan Jaap zijn stoffelijk omhulsel te knagen. De zesde dag had Krelis haast niets meer te knabbelen> Hij zat zo wat aan Jaap zijn scheenbeen te sabbelen. En dacht komt er niet gauw een schip om mij hier op te pikken dan zit er niks anders op dan mezelf op te bikken. De zevende dag, de honger sloeg op zijn zinnen en juist toen hij aan zijn grote teen wou beginnen. Werd hij door een groot stoomschip gered en veertien dagen later in een haven aan wal gezet. Eerts deed hij de reder van het schip zijn verslag en nam een paar stevige borrels en de andere dag Deed hij verslag van wat er met hun mannen was geschied aan de vrouwen van Jan, Jaap en Piet. Hij sprak: Dames ik ben geen man die veel woorden verbeuzeld, maar ik heb jullie mannen op zee opgepeuzeld. "Waar zijn onze mannen klonk het onder getier" en Krelis klopte ferm op zijn buik en zei: "hier" Hier rusten Jan Jaap en Piet. Ik zeg het vol weemoed o treurige gade, maar mijn buik is het kerkhof van mijn kameraden. Na een periode van huilen en snikken, bedaarden de vrouwen met droevige blikken. Bekeken ze Krelis van boven tot onder, en dachten "die buik met 3 mannen erin dat is een wonder". En aarzelend trad de oudste vrouw in het midden en vroeg: "Krelis mogen we op het kerkhof komen bidden". En Krelis blij dat de eerste smart was gesteld zei toen: ‘o kom maar zo vaak als ge wilt". Na het doen van deze concessie trokken de drie vrouwen iedere dag in processie. Naar Krelis zijn woning en naar oud gebruik knielden ze neder voor Krelis zijn buik. En deden een schietgebedje voor de drie braven, hun mannen die in die buik lagen begraven. En zeiden ze dan eindelijk "Krelis we gane" dan was heel het kerkhof kletsnat van de tranen. Het slot zal ik jullie gauw mededelen, die bidderij begon Krelis heel erg te vervelen. Een toen die vrouwen dan ook weer eens op kwamen dagen, schrokken ze van het tableau dat ze zagen Krelis had zich in de bedstee opgesloten en op zijn buik hing een bord:
Kerkhof wegens schoonmaak gesloten!
Overschotje
Op den drempel van een huisje Zit een lief klein meisje stil Telkens als ik daar voorbijkwam Is ‘t of zij wat zeggen wil Daarom vroeg ik, zeg eens kleine Heb je nu al droefenis? En als antwoord voelde ik dat ze Thuis het overschotje is.
Refrein Overschotje lief klein popje Waarom huil je telkens weer Klein verwelkt mooi rozenknopje Waarom doet jouw hart zo zeer Ja ik weet dat nieuwe mammie Niet de echte is voor jou Rozenknopje lief klein zieltje Is gedompeld nu in rouw
En dan speelt ze met haar popje Dat haar echte mammie gaf Voordat vader haar voor eeuwig Op het kerkhof legde in haar graf En als ik vraag naar haar nieuwe mammie Omdat zij nog steeds maar pruilt Lees ik in haar kinderogen Dat haar reine hartje huilt.
Refrein
Dikwijls zie ik 't overschotje Bij ut hek van 't kerkhof staan Dicht bij 't graf van hare mammie Die zo vroeg is heen gegaan. Fluisterend roept ze, mammie, hier ben ik Kleine zus die zoveel van je houdt Ik heb toen innig moeten huilen Om dat kinderhart van goud.
Refrein.
Reglement van orde
Reglement
Artikel 1 Ieder genodigde moet op zijn ’s-zondags gekleed zijn, door de voordeur de feestzaal binnenkomen en er alles toe bijdragen om de feestvreugde te verhogen.
Artikel 2 Aldus luidt de eerste tafelwet: "Gaat zitten waar ge wordt neergezet".
Artikel 3 Bij het opbergen van de spijzen wordt iedere aanwezige verzocht rekening te houden met de afmetingen van zijn voorraadschuur en niet te veel hooi op de vork te nemen.
Artikel 4 Eet daarom wat billijk en verantwoord is en laat geen boer in of uit.
Artikel 5 Wie stoelen, tafels, bestek, servetten, dienster, keukenmeiden of andere kleine voorwerpen meeneemt wordt ten strengste gestraft.
Artikel 6 Vechtpartijen zijn toegestaan voor zover het slachtoffer een voorwerp betreft om de inwendige mens te versterken. Van vuurwapens mag geen gebruik worden gemaakt tenzij het lucifers bedtreffen om de rokers te gerieven. Messen mogen alleen gebruikt worden om etenswaren klein te snijden zodat deze kunnen worden genuttigd.
Artikel 7 Niemand mag het aantal porties of glaasjes tellen van zijn buurman of buurvrouw. En iedere aanwezige is verplicht om bij elke flauwe grap of mop luidkeels te lachen. Voor mensen met een kunstgebit geldt dat dit beslist niet buiten de mond mag geraken.
Artikel 8 Wie het eerst praat over naar huis gaan wordt dronken verklaard en afgevoerd.
Artikel 9 Drinken is verplicht. Zij die zich wensen te bedrinken zijn verplicht hiervan vooraf kennis te geven zodat gezorgd kan worden dat aan het einde rvan het feest kruiwagens en andere vehikels gereed staan om hen af te voeren.
Artikel 10 Gasten die last hebben van snelle doorloop mogen, met toestemming van de feestcommissie, dicht bij de deur gaan zitten.
Artikel 11 Als twee personen gelijktijdig het woord vragen spreekt de dunste eerst om te voorkomen dat deze zich onnodig dik maakt.
Artikel 12 In de feestzaal achtergelaten voorwerken, zoals valse tanden en andere lichaamsdelen worden na afloop bij opbod verkocht om de onkosten van het feest te dekken.
Artikel 13 Alle hiervoor genoemde regels blijven van kracht tot ver na de slag van middernacht. |