INHOUD VAN BEUNINGEN
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO
SPECIAAL
KUNST
FOTOGRAFIE

Print deze Pagina

Guy van Beuningen (1911-1970)

KOMEDIANTEN TROKKEN VOORBIJ


Illustratie: Eppo Doeve

Dit stukje zou ik willen beginnen met een beleefd excuus aan de schrijver Joh. Fabricius omdat ik voor deze korte vertelling met opzet de titel van een van zijn boeken leen. Dat geschiedt zonder kwade bedoelingen.

Zo goed als u en ik weet ook deze auteur dat de tijden veranderen met een snelheid die soms niet meer bij te houden is en dat vooral de kloof tussen de hedendaagse jeugd en de mensen van middelbare leeftijd hoe langer hoe groter en hoe langer hoe dieper wordt. Een radio, een t.v., een pick-up, het zijn ontspanningsmedia die tegenwoordig gemeengoed zijn geworden voor iedereen, maar die wij in onze jeugd nooit hebben gekend. Toen bezat men hier en daar slechts een krassende grammofoon, die men in Brabant hardnekkig pathefoon bleef noemen, een houten kastje met een mechaniekje dat men met een zwengeltje opdraaien moest en met een monsterachtige, op een trechter gelijkende luidspreker. Voorwerpen als deze zijn doodeenvoudig niet te vergelijken met de technische wonderen van heden.

Zoals wij als kinderen dat aan onze ouders en grootouders vroegen, zo vragen thans mijn kinderen en kleinkinderen: hoe was dit of dat vroeger in jouw jeugd? Vertel er ons eens iets van. Het is dan ook niet zozeer voor mijn eigen plezier, als wel voornamelijk om deze reden dat ik mijn belevenissen op schrift heb gesteld.

In dit stukje wil ik u iets vertellen over de toneelvoorstellingen in die dagen van weleer. Dat ging - vooral op een dorp - volgens normen die nu volstrekt onvoorstelbaar zijn. Gemengd bezoek aan zulke voorstellingen kende men niet, maar ook gemengd spelen was nergens toegestaan. Voor de dames was er een middagvoorstelling, de heren gingen 's avonds. Kwamen er in het stuk vrouwenrollen voor, dan werd de tekst daarvan tijdens het spelen door pastoor zelf vanachter de coulissen voorgelezen - deze tijd is gelukkig voorgoed voorbij. Maar alle vernieuwing was destijds net zo moeilijk als tegenwoordig.

Kort na de Eerste Wereldoorlog zou een gemengd toneelgezelschap uit het naburige Hagenbosch een voorstelling geven. Het was niets meer of minder dan een experiment, op een dorp als het onze zelfs een gewaagd experiment, en daarom was iedereen zenuwachtig. Ter bestrijding van de plankenkoorts en om de nodige moed bijeen te schrapen, begon men met zich stevig te bedrinken. De gevolgen waren dan ook catastrofaal. Toen het doek opging en de eerste speler zich wankelend en met onvaste stem aan het publiek wilde voorstellen, kon hij alleen maar uitbrengen: 'Jao, ik heb wel 'n gleske op, mar des nog niks vergeleken bij de aander die nog komen.' De regisseur wilde het gordijn laten zakken maar de eerste speler was over deze zelfbedachte dialoog zózeer tevreden dat hij begon te buigen alsof hij al aan het eind van het stuk was in plaats van aan het begin. Hij kreeg daarbij het zakkende gordijn op het hoofd, draaide op zijn wankele benen een halve slag om, ging door de knieën en viel tenslotte languit voor het voetlicht. Deze prelude bracht de toeschouwers in extase; ze waren niet meer tot bedaren te brengen, gilden, krijsten en floten, en zo sneuvelde roemloos de eerste poging tot het geven van een gemengde toneelvoorstelling.

Maar de ontwikkeling is niet tegen te houden en na verloop van tijd waagde een gezelschap van beroepsspelers zich zelfs met een klassiek stuk in het donkere zuiden. Destijds beschikte men niet over de vervoermiddelen van thans en aangezien ons dorp geen hotel rijk was, werd door de burgerij aan de spelers onderdak verschaft. Dat gebeurde in hoofdzaak door de voornaamste dorpsbewoners. Bij gelegenheid van die eerste voorstelling deed er zich iets vreemds voor. De dorpsbewoners hadden er moeite mee onderscheid te maken tussen de spelers zelf en de persoon die zij op het toneel uitbeeldden. De held en de heldin logeerden dan vaak bij de voornaamste families, terwijl degene die de rol speelde van schurk of feeks, bij wijze van spreken geen onderdak kon vinden.

Op een keer brak er een hooglopende ruzie uit tussen een der spelers en de overige acteurs. Dat gebeurde wel achter de coulissen, maar het bleef uiteindelijk voor het publiek niet onopgemerkt. Men speelde Shakespeare. Het decor stelde een burcht voor en de speler die Izegrim speelde, moest, staande op een ladder, uit een torenvenster leunen en de verzamelde menigte toeroepen: 'Stilte! Gij volk! Wat heeft al dat lawaai te betekenen?' De tegenpartij zag haar kans schoon en nam die waar. Een van de andere spelers trok de ladder onder hem weg zodat hij met zijn bovenarmen over de raamdorpel van het decorraam bleef hangen en hijgend en naar adem snakkend alleen nog maar kon roepen: 'Help! Help! Ik stik!'

Het mooiste stuk dat ik mij uit die dagen herinner, was een openluchtvoorstelling waarin de hoofdrolspeler een ridder moest uitbeelden die geen vrees of angst kende. Hij zat op een makke Belgische merrie en droeg een harnas, compleet met zwaard en schild. Aldus uitgedost moest hij het bordpapieren kasteel bestormen om een onschuldige, ontvoerde jonkvrouw uit de grijpklauwen van een liederlijke blauwbaard te redden. Het is moeilijk te zeggen hoe het allemaal precies is gegaan, waarschijnlijk is het paard geschrokken, maar opeens ging het er in galop vandoor en de heldhaftige ridder moest zich, om het vege lijf te redden, met armen en benen om de hals van zijn rossinant vastklemmen. Toen ook nog het vizier voor zijn gezicht dichtviel, verkeerde de ridder in grote nood en kon slechts kermend een paar nauwelijks hoorbare kreten uitbrengen voordat hij uit het zadel gleed.

Het tumult dat hierop volgde, was onbeschrijflijk, maar alles viel gelukkig mee en lichamelijk letsel liep de speler niet op. Maar de volgende zondag vond de pastoor het nodig vanaf de kansel nog eens dringend te wijzen op het zondige en het ongehoorde van het geven of bijwonen van gemengde vermakelijkheden en het voorval met het op hol geslagen paard werd opgeblazen tot een zichtbaar teken van de toorn des hemels. Tot grote hilariteit van de beminde gelovigen...