INHOUD VAN BEUNINGEN
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO
SPECIAAL
KUNST
FOTOGRAFIE

Print deze Pagina

Guy van Beuningen (1911-1970)

DIALOOG MET EEN GEEST

 


Illustratie: Eppo Doeve

Tot de uitgebreide familierelaties van mijn onvergetelijke grootvader behoorde ook een verre achternicht die tante Truitje heette. Mijn Oops kon het goede mens dat mager en schraal was en op een uil leek, ronduit gezegd niet luchten of zien. Oma had echter een hart vol liefde dat speciaal uitging naar de lijdende evenmens en naar hen die iets ontberen moesten. Ze kreeg het dan ook ieder jaar weer opnieuw gedaan dat de ongelukkige weduwe enige tijd bij ons mocht logeren, maar nooit langer dan vijf dagen. Het effect was gewoonweg verbijsterend. Oops veranderde dan op slag in een grimmige beer, verscheen alleen in huis tijdens de maaltijden en zodra die achter de rug waren, mompelde hij iets onverstaanbaars en dook terstond onder in een kamer van de boerderij die tot een soort kantoortje was verbouwd. Dat was het heilige der heiligen van het huis en het was aan iedereen ten strengste verboden daar te komen. Het was er benauwd en duf omdat er nooit geventileerd werd en het rook er constant naar sigaren en pijpen. Je zou het vertrek bijna een vrijgezellenkamer kunnen noemen.

De antipathie van mijn grootvader was overigens niet zozeer gericht tegen de persoon van tante Truitje als wel tegen een tweetal speciale eigenschappen van haar. Ze beweerde namelijk helderziende te zijn en tevens helderhorend als ik het zo eens zeggen mag. Ze bezat het speciale vermogen te kunnen converseren 

met de geest van de gestorvenen, meer in het bijzonder met de geest van haar overleden echtgenoot van wie zij, naar zij beweerde, dagelijks bezoek ontving. Wijlen oom Duré had de gewoonte zo omstreeks de tijd van het kopje koffie, of vlak voor het eten, zijn dagelijks praatje met haar te maken en dan kwam er natuurlijk van alles ter sprake. Het ging dan over visites, over financiële situaties en over allerlei beslissingen die genomen werden alsof de goede man in levende lijve naast haar zat.

Wij mochten dat oude tante Truitje graag. Ze had veel gelezen en wist veel van geschiedenis, vooral van de Franse revolutie. Het was dan ook in die tijd dat ze met Duré getrouwd was. Die heette toen le compte d'Arrillac; hij was eigenaar van een kasteel en had in de omgeving van Bordeaux uitgestrekte landerijen in eigendom. Als zij hierover vertelde, nam de fantasie van mijn oud-tante wel eens een te grote vlucht zodat ze vaak geen onderscheid meer wist te maken tussen de werkelijkheid en wat ze er zomaar bij verzon. Ze vertelde dan dat zij en haar man ternauwernood aan de guillotine waren ontsnapt; ze hadden zich verstopt in een wagen, beladen met hooi en hadden later bij een adellijke familie een gastvrij onderdak gevonden. Aldus fantaseerde Truitje...

Als kinderen genoten wij natuurlijk ontzaglijk van het niet te stuiten gepraat, de romantische figuren die zij wist op te roepen, hun duels met boze tegenstanders en haar graaf die als een soort voorloper van James Bond altijd ongedeerd uit de strijd te voorschijn kwam. Wij waren toen nog maar kinderen en begrepen niets van de terugkeer naar de aarde van de geest der gestorvenen. Wij genoten alleen van de boeiende verhalen die tante vertelde. Alleen was het jammer dat de terugkeer naar de aarde een wat bescheidener karakter droeg dan tante het ons in haar ongebreidelde fantasie wilde doen geloven. Wijlen haar echtgenoot was maar een heel eenvoudig burgermannetje geweest dat het dagelijks brood, ondanks zijn welluidende naam, in het zweet zijns aanschijns op een kleine gemeentesecretarie had verdiend. Misschien was dat de reden waarom oma medelijden met haar had en het goede mens ook een beetje wilde laten delen in de aardse vreugde.

Maar op een keer gebeurde er iets verbazingwekkends. Daags voor het vertrek van tante Truitje diende de geest van wijlen oom Duré zich tijdens het ontbijt aan, en in aanwezigheid van alle overige huisgenoten ontspon zich toen een korte dialoog. Voor ons was het natuurlijk een monoloog die iets weg had van een telefoongesprek. 'Goedemorgen, Duré. Heb je goed geslapen? Wat zeg je, Duré...? Als die goede mensen mij vragen of ik nog een poosje blijven wil, moet ik dat dan doen, Duré...?'

Wat er toen gebeurde, is gewoonweg niet te beschrijven. Krachtig sloeg mijn grootvader met de vuist op tafel en riep woedend uit: 'Hou, verdomme, op met die idioterij en zeg tegen die vent van je dat hij je maar op je kamer moet opzoeken, maar hang in 's hemelsnaam niet de pias uit aan het ontbijt!' Kopjes rinkelden dreigend, er viel een tafeltje omver en voordat Oops woedend de kamer uitging en de deur met een harde slag achter zich dichtgooide, schreeuwde hij tante Truitje nog een laatste waarschuwing toe: 'Die flauwe kul wil ik hier in huis nooit meer horen, anders kom je er niet meer in, begrepen?' Het huis trilde op zijn grondvesten zoals men dat noemt en zelfs de dienstmeisjes die aan de deur hadden staan luisteren, zagen er bleek en verschrikt uit. Zó boos hadden ze mijn grootvader nog nooit gezien.

Tante Truitje is vertrokken en nooit meer teruggekomen. Duré is haar komen halen en heeft haar weggevoerd uit dit aardse tranendal. Op zijn Brabants is zij afgerezen.