Illustratie:
Eppo Doeve |
Tot
de uitgebreide familierelaties van mijn onvergetelijke
grootvader behoorde ook een verre achternicht die tante
Truitje heette. Mijn Oops kon het goede mens dat mager en
schraal was en op een uil leek, ronduit gezegd niet luchten
of zien. Oma had echter een hart vol liefde dat speciaal
uitging naar de lijdende evenmens en naar hen die iets
ontberen moesten. Ze kreeg het dan ook ieder jaar weer
opnieuw gedaan dat de ongelukkige weduwe enige tijd bij ons
mocht logeren, maar nooit langer dan vijf dagen. Het effect
was gewoonweg verbijsterend. Oops veranderde dan op slag in
een grimmige beer, verscheen alleen in huis tijdens de
maaltijden en zodra die achter de rug waren, mompelde hij
iets onverstaanbaars en dook terstond onder in een kamer van
de boerderij die tot een soort kantoortje was verbouwd. Dat
was het heilige der heiligen van het huis en het was aan
iedereen ten strengste verboden daar te komen. Het was er
benauwd en duf omdat er nooit geventileerd werd en het rook
er constant naar sigaren en pijpen. Je zou het vertrek bijna
een vrijgezellenkamer kunnen noemen.
De
antipathie van mijn grootvader was overigens niet zozeer
gericht tegen de persoon van tante Truitje als wel tegen een
tweetal speciale eigenschappen van haar. Ze beweerde
namelijk helderziende te zijn en tevens helderhorend als ik
het zo eens zeggen mag. Ze bezat het speciale vermogen te
kunnen converseren
|
met de geest van de gestorvenen, meer in
het bijzonder met de geest van haar overleden echtgenoot van
wie zij, naar zij beweerde, dagelijks bezoek ontving. Wijlen
oom Duré had de gewoonte zo omstreeks de tijd van het kopje
koffie, of vlak voor het eten, zijn dagelijks praatje met
haar te maken en dan kwam er natuurlijk van alles ter
sprake. Het ging dan over visites, over financiële
situaties en over allerlei beslissingen die genomen werden
alsof de goede man in levende lijve naast haar zat.
Wij
mochten dat oude tante Truitje graag. Ze had veel gelezen en
wist veel van geschiedenis, vooral van de Franse revolutie.
Het was dan ook in die tijd dat ze met Duré getrouwd was.
Die heette toen le compte d'Arrillac; hij was eigenaar van
een kasteel en had in de omgeving van Bordeaux uitgestrekte
landerijen in eigendom. Als zij hierover vertelde, nam de
fantasie van mijn oud-tante wel eens een te grote vlucht
zodat ze vaak geen onderscheid meer wist te maken tussen de
werkelijkheid en wat ze er zomaar bij verzon. Ze vertelde
dan dat zij en haar man ternauwernood aan de guillotine
waren ontsnapt; ze hadden zich verstopt in een wagen,
beladen met hooi en hadden later bij een adellijke familie
een gastvrij onderdak gevonden. Aldus fantaseerde Truitje...
Als
kinderen genoten wij natuurlijk ontzaglijk van het niet te
stuiten gepraat, de romantische figuren die zij wist op te
roepen, hun duels met boze tegenstanders en haar graaf die
als een soort voorloper van James Bond altijd ongedeerd uit
de strijd te voorschijn kwam. Wij waren toen nog maar
kinderen en begrepen niets van de terugkeer naar de aarde
van de geest der gestorvenen. Wij genoten alleen van de
boeiende verhalen die tante vertelde. Alleen was het jammer
dat de terugkeer naar de aarde een wat bescheidener karakter
droeg dan tante het ons in haar ongebreidelde fantasie wilde
doen geloven. Wijlen haar echtgenoot was maar een heel
eenvoudig burgermannetje geweest dat het dagelijks brood,
ondanks zijn welluidende naam, in het zweet zijns aanschijns
op een kleine gemeentesecretarie had verdiend. Misschien was
dat de reden waarom oma medelijden met haar had en het goede
mens ook een beetje wilde laten delen in de aardse vreugde.
Maar
op een keer gebeurde er iets verbazingwekkends. Daags voor
het vertrek van tante Truitje diende de geest van wijlen oom
Duré zich tijdens het ontbijt aan, en in aanwezigheid van
alle overige huisgenoten ontspon zich toen een korte
dialoog. Voor ons was het natuurlijk een monoloog die iets
weg had van een telefoongesprek. 'Goedemorgen, Duré. Heb je
goed geslapen? Wat zeg je, Duré...? Als die goede mensen
mij vragen of ik nog een poosje blijven wil, moet ik dat dan
doen, Duré...?'
Wat
er toen gebeurde, is gewoonweg niet te beschrijven. Krachtig
sloeg mijn grootvader met de vuist op tafel en riep woedend
uit: 'Hou, verdomme, op met die idioterij en zeg tegen die
vent van je dat hij je maar op je kamer moet opzoeken, maar
hang in 's hemelsnaam niet de pias uit aan het ontbijt!'
Kopjes rinkelden dreigend, er viel een tafeltje omver en
voordat Oops woedend de kamer uitging en de deur met een
harde slag achter zich dichtgooide, schreeuwde hij tante
Truitje nog een laatste waarschuwing toe: 'Die flauwe kul
wil ik hier in huis nooit meer horen, anders kom je er niet
meer in, begrepen?' Het huis trilde op zijn grondvesten
zoals men dat noemt en zelfs de dienstmeisjes die aan de
deur hadden staan luisteren, zagen er bleek en verschrikt
uit. Zó boos hadden ze mijn grootvader nog nooit gezien.
Tante
Truitje is vertrokken en nooit meer teruggekomen. Duré is
haar komen halen en heeft haar weggevoerd uit dit aardse
tranendal. Op zijn Brabants is zij afgerezen.
|