INHOUD VAN BEUNINGEN
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO
SPECIAAL
KUNST
FOTOGRAFIE

Print deze Pagina

Guy van Beuningen (1911-1970)

JACHTVERHALEN

 


Illustratie: Eppo Doeve

Het jagen is iedere Brabander aangeboren en het jachtgebied is misschien het enige terrein waarop men het niemand kwalijk neemt dat hij geen scherp onderscheid maakt tussen mijn en dijn. In het oog van de gewone man is stropen dan ook helemaal niet verkeerd; hij beschouwt het zonder meer als een sport. Dat daarvoor wel eens vreemde argumenten worden aangevoerd, is volkomen begrijpelijk! Een van de mooiste die ik ooit heb gehoord, luidt: 'God heeft de natuur voor iedere mens geschapen.' Daaruit wordt dan afgeleid dat je met een geweer, met een strik en desnoods met de lichtbak gewoon je gang kunt gaan, ook al leidt dit tot conflicten tussen de eigenaar van het terrein, degene die de jacht heeft gepacht en de politie of de veldwachten enerzijds, en het steeds toenemend aantal stropers anderzijds. Hierdoor ontstaan soms ernstige situaties en het is geen uitzondering wanneer deze uitlopen op verwondingen of zelfs op ongelukken met dodelijke afloop. Zo is het altijd geweest en zo zal het wel altijd blijven.

Ik wil u iets vertellen dat al heel lang geleden gebeurd is. Ergens op de hei woonde heel afgelegen een vrouw. Ze was nooit getrouwd, maar had toch een huis vol kinderen. Voor gevallen als deze bestaan tegenwoordig tal van instanties die er de sociale werkster of de wijkverpleegster op af zouden sturen. 'Mie van de hut' zoals ze in de volksmond 

genoemd werd, genoot bij de mannelijke bevolking van het dorp een zekere mate van populariteit. Toen een van de vrouwelijke parochianen zich eens bij de pastoor kwam beklagen over de meer dan gewone belangstelling die haar man voor Mie aan de dag legde, wist de parochieherder niets anders te zeggen dan: 'Och, wat wilt u toch? Uw man wordt ieder jaar een jaar ouder en dan gaat er op een goede dag de aardigheid wel af.'

Geld om haar kinderen naar school te sturen had Mie niet en haar oudste zoon groeide dan ook op voor galg en rad. Hij stroopte en gapte waar hij kon en was bij alle dorpsschandaaltjes haantje de voorste. Hij had al verschillende keren in het cachot gezeten, een vochtig, donker hok onder de kerktoren, en dikwijls was er de gummiknuppel aan te pas gekomen en had men zijn achterwerk bont en blauw geslagen. Het spreekt vanzelf dat bestraffingen als deze nu niet precies bijdroegen tot verheffing van een kinderziel. Per slot van rekening was de jongen nog in de puberteitsjaren.

Moeder Mie slaakte dan ook een zucht van verlichting toen haar zoon Huub in dienst moest. In de Alexanderkazerne in Den Haag, ver weg van het vrije buitenleven op de hei, maakte deze jonge wildeman voor het eerst kennis met het bruisende leven van een grote stad. Dat duurde maar een paar weken, toen ging het al mis. Huub kreeg de kans om zijn karabijn uit de kazerne te smokkelen en begon in de Waalsdorpervlakte rustig op konijnen te schieten. En daar gebeurde het ongeluk. Hij struikelde over de wortel van een boomstronk, viel en plotseling ging zijn geweer af en de kogel trof hem in de rechtervoet. Huub, die bang was voor straf, probeerde het ongeluk te verzwijgen, maar het liep verkeerd af. Toen hij ten slotte het voorval niet langer meer geheim kon houden, was het te laat en moest zijn voet afgezet worden. En zo kwam hij op de hei terug, als een invalide met een kunstvoet, praktisch ongeschikt voor enig werk.

De pastoor wendde zich tot Oops en vroeg of die een oplossing wist voor dit schijnbaar hopeloze geval. Mijn grootvader die een mensenkenner was, liet de jonge deugniet bij zich komen en nam hem in dienst. De eerste maanden leerde hij lezen en schrijven, want hij had nooit een school bezocht. En wat niemand ooit gedacht had, bleek waar te zijn: Huub was een uitstekende leerling met een scherp verstand. Hij ging een paar jaar naar de ambachtsschool en kwam toen als een soort manusje van alles bij mijn grootvader in dienst.

Hij was bijzonder handig in het opknappen van allerlei klusjes en wij kinderen zagen algauw heel hoog op tegen deze merkwaardige jongeman. Hij leerde ons van alles, op de eerste plaats schieten met een windbuks, daarna met een flobertgeweer en een pistool en ten slotte met een dubbelloops jachtgeweer. Hij kende ook alle vogels, alle viervoeters en alle planten. Voor ons stadskinderen was deze primitieve natuurmens een wonderlijke belevenis. We konden ons als padvinders geen betere opleiding wensen dan de opleiding die we van hem ontvingen. We leerden de natuur kennen zoals hij die kende, we leerden sluipen en ons dekken en Indiaantje spelen op een manier zoals alleen hij dat kon.

Wie had ooit kunnen denken dat dit alles mij in mijn latere leven nog eens van pas zou komen! Dat ik als soldaat de oorlog heb overleefd, heb ik misschien ten dele te danken aan hetgeen ik toen van hem heb geleerd. Later, na de dood van mijn grootvader, kwam Huub natuurlijk bij mijn grootmoeder in dienst. En wat eventuele stropers betreft, zolang Huub bij mijn grootvader in dienst was, waagde er zich geen enkele op ons terrein. Huub had een uiterst doeltreffende methode om ze af te schrikken, een methode die ook met succes appeldieven op de vlucht joeg. Hij stuurde hen een schot hagel met zout na, gericht op dat gedeelte van het lichaam waar de rug niet langer rug meer heet...