INHOUD VAN BEUNINGEN
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL
KUNST
FOTOGRAFIE

Print deze Pagina

Guy van Beuningen (1911-1970)

Herinneringen aan Brabant

DE WRAAK

 


Illustratie: Eppo Doeve

Direct na de hoogmis, splitste het dorp zich in twee kampen. Voor of tegen de jonker. Lang werd er gesproken, allereerst in de dorpskroeg en daarna binnenkamers, wie er nu gelijk had. Een soort proloog van de strijd tussen conservatieven en radicalen, waarbij de laatsten verreweg in de minderheid bleken te zijn. Adel, bourgeoisie en de meeste boeren waren op de hand van onze jonker. Het was, zo redeneerde men, toch "unnen goeie mens, war", die met gulle hand, in stilte, iedereen hielp die om hulp vroeg. Geen mens klopte tevergeefs aan de deur van "Dennenrhode". Alle verenigingen die het dorp telde, werden met ruime subsidies in het leven gehouden, van het schuttersgilde "Sint Sebastiaan" tot het toneelgezelschap "De Kunst" (om de bekendste te noemen). Die laatste vereniging had iets merkwaardigs: er waren alleen mannelijke toneelrollen en de tekst die door de schrijver was toegedacht aan de vrouwelijke artisten, werd... van oudsher achter het gordijn, door de pastoor voorgelezen.

Je moet maar op het idee komen. Zo werd het dorp voor zonde bewaard, want sinds onheugelijke tijden was het theater een bron van ontucht.

Maar om op de jonker terug te komen: goed hij spuugde niet in een glaaske, maar welke gezonde Brabander doet dat wel?

Er kwamen vreemde, opgeschilderde freules en nichtjes op het kasteel; sommigen kon je niet eens verstaan. Maar wat deed het ertoe, zolang de kasteelheer zijn handen thuis hield

en de struise, niet van vrouwelijk schoon ontblote (maar op voet van oorlog met de hygiëne levende) pachtersdochters die bij hem dienden, niets te vrezen hadden? Tenslotte was ons Fraans een vrijgezel en daarmee basta. Maar toch was sinds die fatale zondag, de spanning duidelijk merkbaar. Er gebeurde in die dagen maar weinig waarover te praten viel, hetzij over het weer, de oogst, de nachtvorst, of over degenen die trouwden of heengingen. Nee, veel opwindends was er niet te beleven.

De eerstvolgende zondag keken de parochianen met spanning naar de bank waar Fraanske zijn vaste zitplaats had. Tot algemene teleurstelling bleef de plaats onbezet. Nu ja, nog geen man over boord. Op gezette tijden placht de jonker op reis te gaan, soms naar Brussel (vanwege de opera, zoals hijzelf placht te zeggen), soms naar Spa (om te kuren) , of Wiesbaden voor een druivenkuur.

Maar de ene zondag volgde op de andere. De bank bleef leeg.

Spoedig fluisterde men dat de jonker maar zes dagen op reis was geweest en sindsdien rustig op zijn buitengoed leefde. Trouwens het jachtseizoen was aangebroken en elke zaterdag werd, volgens traditie, van de vroege morgen tot de late avond gejaagd.

Maar na twee maanden gebeurde iets onverwachts. Aan de pastorie meldde zich een, geheel in het zwart geklede, figuur versierd met hoge hoed, plus crèpe voile, kortom het uniform waarin destijds de aanzegger, doodsbidder of op zijn Brabants de "Huilebalk", die het verscheiden aankondigde van een der dorpsgenoten, gekleed was. Maar het was niet de koster-huilebalk die na zijn tournee stom-zat placht thuis te komen, waar zijn liefhebbende echtgenote prompt klaar stond met de klomp om haren mens eens flink af te tuigen.

De pastoorsmeid, die na een hevig gebel de voordeur opende, had slechts één vraag: "Zedde gij de nieuwe?"

De onbekende schudde het hoofd, haalde van onder zijn jas een grote, gele, envelop met vier lakstempels, en zei slechts op een lugubere fluistertoon: "Voor meneer pastoor."

De pastoor, rustig brevierende, werd opgeschrikt door een naar adem snakkende Anna. "Meneer pastoor, een griezel stond voor de deur, het was satan of een gezant uit de hel."

De pastoor, enigszins uit zijn evenwicht door het vreemde gedrag van zijn anders zo kalme dienstmaagd, wist niet anders uit te brengen dan: "Zedde zot geworden?"

De envelop werd opengerukt en ziet hier wat onze geestelijke herder ongeveer moet hebben gelezen:

Eerwaarde, na lang nadenken en mediteren,

 

ben ik tot het inzicht gekomen tot op heden een liederlijk en onwaardig leven geleid te hebben. Maar is er ook voor laat bekeerde zondaars geen vergiffenis? Heeft onze vereerde heilige Antonius niet lang een scheve schaats gereden vóór hij zich bekeerde? Ik beloof u (de Hemel zij mij genadig) vanaf heden geen druppel sterke drank noch wijn meer te begeren en alleen dan, wanneer ik een christelijk huwelijk aanga, de vleselijke geneugten te smaken.

Getekend: Jonker Franciscus, Bernardus, Maria, Josephus de Laet tot Donk.

De pastoor kon zijn ogen niet geloven. Dus toch... een verdwaald schaap, terug in de moederschoot der Heilige Kerk en hij, eenvoudig en nederig dienaar Gods, mocht aan dit wonder der genade hebben meegewerkt. De volgende zondag toog Fraanske ter kerke. In stemmig zwart pak, volgde hij, lezende in zijn missaal, de plechtig opgedragen Hoogmis. Heel het dorp gonsde van geruchten, er waren er zelfs die beweerden dat de jonker in de orde der Trappisten zou treden. En wat niemand voor mogelijk had gehouden... elke zondag herhaalde zich hetzelfde tafereel.

Men raakte er aan gewoon, zijn er niet dagelijks wonderen om ons heen?

Opnieuw werd aan de deur van de pastorie gebeld, ditmaal door de oude, getrouwe dienstknecht van de kasteelheer. Een schriftelijke invitatie werd overhandigd: de jonker stelde zich voor ter viering van zijn totale ommekeer, een diner te geven, a.s. zaterdag, waartoe alleen geestelijke heren waren uitgenodigd.

Alle pastoors uit de omtrek waren hartelijk welkom.

Gezien de reputatie van kelder en keuken onnodig te zeggen dat niemand de uitnodiging afsloeg.

Van wel tien kilometers uit de omtrek kwamen H.H. geestelijken in hun rijtuigjes, met of zonder koetsier. Na een uitgebreide borrel (de jonkheer dronk slechts een glaasje bessesap) volgde een geweldig eetfestijn.

Madeira, rijnwijn, chablis, lichte bordeaux en koppige bourgogne volgden elkaar op. Het Lucullusmaal werd besloten met een bijzonder geurige port waarna nog koffie en oeroude cognac werden geserveerd.

Maar Frans? Stil en ingetogen dronk hij slechts... mineraalwater.

De eerwaarde heren waren inmiddels wat rood aangelopen en sommigen vertelden voorzichtig een gewaagde mop.

Men had eenvoudig, min of meer, de gastheer vergeten. Prompt elf uur kondigde Frans het einde van het feest aan met de woorden: "Vrienden, het is de hoogste tijd vanaf twaalf moet ge immers nuchter zijn voor het opdragen van de eerste mis."

Na veel gelach en volgens Brabantse traditie "da ge bedankt zet, dat widde war" werd het illustre gezelschap in de diverse rijtuigjes gehesen.

Het was een donkere, maanloze avond. En... als de wijn is in de man… In koelen bloede had de jonker zijn wraakplan, met medewerking van het huispersoneel, uitgevoerd. Iedere pastoor... zat in een vreemd rijtuig en stond in het holst van de nacht... voor een onbekende pastorie.

Menige vroegmis werd minstens een uur te laat gelezen.

De geesten kwamen pas tot bedaren nadat een wijze bisschop, of zoals de Brabanders zeggen "biskop", de pastoor had overgeplaatst. Bij het eerstvolgende carnaval organiseerde Frans een luisterrijk feest, uiteraard met maskers en de prachtigste kostuums.

Ver over middernacht tikte iemand de gastheer op de schouder: "Fraanske, wat zedde toch zorgeloos. Oeën brandkast staat wagenwijd open."

Het antwoord kwam onverwacht: "Ik weet het, er zit immers toch niets meer in."

De volgende dag vertrok de kasteelheer met een rijtuig, waarvoor vier paarden waren gespannen. Naar het Rijnland. om een nieuw leven te beginnen.