Henk
van
Oosterwijk
De
rat
Ratten
in huis, dat gebeurt gelukkig niet vaak.
Toch
hebben wij er eens eentje binnen gehad. Want als het buiten koud is
en er weinig voedsel is te vinden, dan gaan ze de woningen en
schuren in.
Ik lig
nog in een kinderbedje. Je kent ze wel: eentje met die houten
tralies aan de zijkant waar je niet overeen kunt klimmen.
Wij,
mijn ouders en ik, slapen in de voorkamer op de begane grond. De
Tweede wereldoorlog is nog aan de gang of net afgelopen. In die
oorlogsjaren is dat veiliger, beneden slapen in plaats van boven.
Ons dorp Rijen ligt tegen het door de Duitsers uitgebreide vliegveld
aan. En de “vlieghaai” – zoals die in de volksmond genoemd wordt –
is regelmatig het doelwit van de geallieerde bommenwerpers. En er
valt nog al eens een bom op de verkeerde plaats!
Dus als
de bombardementen komen, dan ben je sneller bij je schuilkelder als
je beneden slaapt. En die schuilplaats heeft mijn vader in de tuin
gemaakt, waar ook tante Cor – die met haar gezin vlak naast ons
woont – terecht kan.
Het gebeurt ’s nachts.
Ik laat
mijn ouders wakker schrikken door een harde schreeuw.
Moeder
staat onmiddellijk naast mijn bedje en tast in het donker onder de
dekentjes om me omhoog te tillen.
“Bloed,
Kees. Ik voel bloed!” In het donker heeft ze mijn kleine pinkje
aangeraakt en
Ma en Pa (foto uit
hun trouwjaar 1939)
een plakkerige
vloeistof gevoeld. En inderdaad: het licht gaat aan en ik toon een
bloederig pinkje!
Het
lijkt wel of ik door iets gebeten ben!
“Ik
denk, da’k al wit wat ’r gebeurd is,” zegt mijn vader rustig.
Hij
loopt naar de hoek van de kamer, waar een klein gaatje in de houten
vloer is. Gelijk met het aandoen van het licht heeft hij daar nog
net iets weg zien schieten en onder de vloer zien verdwijnen.
“N’n
rat!”
Ik ben
dus gebeten door die rot rat.
Mijn
vader is altijd al een man voor actie. En nu ook maakt hij een
vooropgezet plan om de rat uit te schakelen. Wij hebben een gang in
ons huis. Daarin zit de voordeur. De gang loopt uit op een trap, die
naar de verdieping leidt. Voor die trap is een deur. Op de gang
komen ook nog twee andere deuren uit: van de voor- en achterkamer.
Alle deuren worden gesloten, behalve de tussendeur van gang naar de
voorkamer.
En mijn
vader neemt de wacht.
Nadat
mijn vinger verbonden is en ik weer ga slapen. Mijn ouders houden
zich heel stil om de rat een veilig gevoel te geven, zodat hij weer
onder de vloer uit zal komen om naar zijn dagelijkse kost te zoeken.
En dat
gebeurt!
Voorzichtig snuffelend en verkennend komt de rat uit het gat in de
vloer en trippelt de kamer in. Op het moment, dat hij ver genoeg van
het muizengaatje verwijderd is, dekt vader het gat met een stoof
af, zodat de rat niet meer onder de vloer kan vluchten. Daarna jaagt
hij het diertje op met een bezemsteel, richting gangdeur. Het beest
schiet de corridor in, mijn vader er achter aan en meteen wordt de
tussendeur dicht getrokken.
De rat
zit in de val!
De gang
heeft een granieten vloer en is nu een afgesloten ruimte, alleen
gevuld met twee wezens: de rat, die de man wil ontvluchten, en de
man, die de rat wil doden. Samen in een ruimte van één bij vier
meter, drie meter hoog. Want die hoogte telt ook mee! Zo gauw vader
in de aanval gaat, rent de rat alle kanten op en vliegt zelfs tegen
de muren omhoog. Vader ’s aanval gaat vergezeld met behoorlijke
krachtige termen!
“G…verse
rot rat! Kom hier, da’k oe kapot slaj!”
Voor de
gemiddelde lezer van dit verhaal zijn er nog diverse termen te
verzinnen, die bij dit strijdgedrag van vader te gebruiken zijn.
En hij
heeft ze waarschijnlijk ook wel uitgeroepen.
Zo
houden de rat en vader elkaar een tijdje bezig. Maar tenslotte legt
de rat het loodje en is de paniek en bezorgdheid om mijn veiligheid
voorbij.
Het dode
diertje wordt in de tuin meteen een laatste rustplaats gegeven en we
kunnen weer met een gerust hart gaan slapen: het onheil is voorbij.
Mijn pa
heeft weer eens goed voor me gezorgd!
Maar in
de Pastoor Gillisstraat gaat een heel ander praatje.
Er zijn
mensen uit de buurt, die bij ons huisje stil zijn blijven staan om
vast te kunnen stellen, wat er daar binnen allemaal gebeurt.
En hun
conclusies zijn niet mals!
“Hed’t
gehord van Kees van Oosterwijk? Hij is giestere te keer gegaon as
n’n beest. Hij het Mina alle hoeke van ’t huis laote zien! ’t Heet
‘r nogal flink genukt daor!”
Welk een
fantasie hebben mensen toch!
Mijn
moeder wordt nauwlettend bekeken: men zoekt naar schrammen of blauwe
plekken bij haar. Maar die worden natuurlijk niet gevonden.
Het
duurt wel een tijdje, voordat die verhalen bij ons zelf terecht
komen en dan pas kan worden uitgelegd, waar die bewuste avond het
lawaai en geschreeuw vandaan is gekomen.
Het
roddelverhaal wordt helemaal recht gezet.
En dan
kan er ook hartelijk om worden gelachen.
”Ja,
want Kees is toch n’n goeie kèrel. Nèje, z’n vrouw slaon. Hoe komme
ze d’r bij. Zoiets zal ie nooit uitvréte!”
Vertalingen Brabants – Nederlands:
Ik denk, da’k al wit – ik denk, dat
ik het al weet
da’k oe kapot slaj – zodat ik je dood
sla
Hed’t gehord – heb je het gehoord
’t Heet ‘r nogal flink genukt daor –
ze zijn flink te keer gegaan
n’n goeie kèrel – een goede man
zal ie nooit uitvréte – zal hij nooit
doen
|