CuBra
INHOUD VAN RIJSWIJK
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
AUDIO
BRABANTS
FOTO
KUNST
SPECIAAL

Copyright 2011 Henk van Rijswijk & Stichting CuBra


Henk van Rijswijk

 

 

Het Rijke Roomse Leven, en de Noordhoekse kerk in het bijzonder

 

Vanaf 1853 kon de Rooms Katholieke Kerk haar vleugels weer uitslaan. In dat jaar werd de kerkelijke hiërarchie hersteld en langzamerhand komt de emancipatie van de katholieken tot stand en krijgen ze een plaats als volwassen burgers. Tot dat moment was de katholieke kerk in Nederland vrijwel altijd weggedrukt. Eindelijk kon ze haar vleugels uitslaan. Heel Nederland moest zien dat de kerken terug waren. De gebouwen in neogothiek met al hun pracht en praal waren een uiting van het nieuwe zelfbewustzijn. Ook de binnenkant van de kerken werd in dezelfde neogothische stijl ingericht en er was veel vraag naar kerkelijke ornamenten in edelsmeedkunst. Als hoogtijdagen van het Nederlandse katholicisme neemt men de jaren 1920 – 1960. Rond 1960 was het met die pracht en praal al weer afgelopen. Een tamelijk korte periode waarvan het hoogtepunt zo’n beetje samenviel met mijn jeugdjaren.

 

 

Als je terugkijkt in de tijd dan lijkt de term "Het Rijke Roomse Leven" te kunnen gelden als de benaming van een heel aparte levensstijl, die nooit meer op dezelfde wijze door Nederlandse katholieken gepraktiseerd en begrepen zal kunnen worden. Vooral in mijn vroegste geschiedenis, zeg maar tot aan mijn huwelijk, heeft het katholieke geloof en de Noordhoekse kerk, de parochie van het Heilig Hart, een zeer belangrijke rol gespeeld in het dagelijkse leven. Katholiek zijn had iets totaals. Je was het van de ochtend tot de avond en van de wieg tot en met het graf. Tussen doop en dood speelde zich het roomse leven af. Zodra je in een katholiek gezin het levenslicht zag werd je gedoopt. En je groeide op in een veilig katholiek gezin. Als je wat groter was geworden, na je eerste communie, ging er geen dag voorbij zonder dat je in de kerk was geweest en op zondag zelfs twee keren.

Voor mij gold hetzelfde. Ik ging regelmatig, minstens eenmaal per maand, biechten en ik was misdienaar en acoliet gedurende lange tijd. Voor en na het eten werd gebeden en ook voordat je naar bed ging. Je piekerde er niet over om dat te laten. Meerdere keren per week werd ’s avonds ook nog het rozenhoedje gebeden. De zondag was de dag des Heren. Een rustdag waarop niet werd gewerkt. Je was gedreven bij alles wat met kerkelijke gewoonte te maken had. Bij vrijwel alle beslissingen was van belang wat de kerk voorschreef of de kerkelijke autoriteiten daarvan dachten. Het religieuze leven stond in die tijd centraal en daaromheen groepeerden zich op afstand de andere zaken. De geestelijkheid was prominent aanwezig. De parochie was een goed opgezette organisatie waarvan de invloed niet als een drukmiddel werd ervaren maar meer als een helpende hand waaraan zekerheid kon worden ontleend. Je stond er middenin. Je stond er niet boven. In die tijd heb ik nooit kritisch nagedacht over het functioneren van de kerk. Die hoorde er gewoon bij en was even vanzelfsprekend als de lucht die je inademde. Ze heeft er heel lang op vertrouwd dat het altijd zo zou blijven.

Als ik er nu over nadenk, dan is het feitelijk onbegrijpelijk dat het hele instituut in staat was om mensen zonder na te denken in verhalen en rituelen te laten geloven. Sterker nog het is op dit moment zelfs zo, dat ik met een zeker heimwee en enige weemoed terugkijk naar die tijden. Sommige diensten volgens de Grieks Byzantijnse ritus die bol staan van rituelen en symboliek, sommige liederen bij dodenherdenking, sommige gezangen in kloosterkerken of bij mariavieringen beroeren een gevoelige snaar in mij waarvan ik het bestaan niet kende. Waarschijnlijk komt dat omdat dan de herinnering aan mooie voorbije momenten, die kennelijk een enorme impact hebben gehad in mijn leven, weer boven komt. Een wonderlijke gewaarwording. Tegenwoordig bezoek aan kerken waar oudere tradities nog voor een deel in ere worden gehouden heeft voor mij iets van op bezoek gaan bij oude kennissen. Een nog niet helemaal verlorengegane instantie in mij bidt en zingt soms woordeloos mee. Voor ontroering of vereenzelviging is natuurlijk nooit een verklaring te geven die ook voor een ander geldt. Soms kun je dingen niet met woorden uitleggen maar wel met rituelen. Die heb je nodig. Ik heb een heel verleden met die kerk. In notities, prentjes, boeken, foto’s en krantenknipsels probeer ik er wat van vast te houden. De rest van die uitgebreidheid zit in mijn hoofd en wordt daar gekoesterd. Dat gaat er nooit meer uit.

Aan de ene kant was er een geestelijke macht over je leven, een ingrijpende factor in je bestaan. Want sinds de dag dat je gedoopt werd, was je opgenomen in de Rooms Katholieke Kerk, de Kerk van Rome, de Kerk van twintig eeuwen vereenzelvigd met "de christelijke cultuur". Het woord "Kerk" deed ook denken aan een strenge hiërarchische ordening met ijzeren wetten en een onomstotelijk gezag. De Kerk had de sacramenten en deelde die uit, maar kon die ook weigeren, zoals aan mensen die gemengd wilden trouwen. In de praktijk bleef het een abstract begrip ook al was je er lid van. Ze werd ook heel vaak "de Heilige Kerk" genoemd. Aan de top van de hiërarchie stond de paus, de "heilige vader". Hij zetelde op "de Heilige Stoel". En men sprak hem aan met "Uwe heiligheid". Zijn naaste medewerkers zaten in "heilige congregaties", waarvan de voornaamste "het heilig officie" was. Paus en bisschoppen leken de wereld al overwonnen te hebben. Religieuzen, die "de wereld achter zich gelaten hadden" eveneens. Priesters stonden aan het "heilig altaar", zij hadden de "heilige wijdingen" ontvangen en profiteerden van hun "heilige uitverkiezing" en waren uitverkoren tot bedienaars en uitdelers van de geheimen van God. Typerend hiervoor was dat in de term "de gelovigen" nooit de gezagsdragers werden begrepen. Alsof gelovigen een soort leerlingenstatus hadden die de anderen al lang achter zich hadden gelaten. Ook scheen, als er gesproken werd, het woord uit de hemel te komen, uit de sferen van heiligheid. Als de pastoor preekte over het hiernamaals werd dat als een soort ooggetuigenverslag opgevat. De priester werd gezien als de man die de lijnen met de hemel open hield. Hij stond tussen God en de mensen. Zo werd de kerk een vesting, een onaantastbaar bolwerk, gegrondvest op de rots van Petrus met haar piek al in de wolken, de onderste kant van de hemel.

 

 

Maar aan de andere kant was er de dagelijkse bemoeienis en zorg van die kerk voor jou persoonlijk, het gezin waartoe je behoorde en de hele gemeenschap om je heen. Het hele jaar ontleende zijn ritme er aan. Aan mensen met dit geloof heb ik een deel van mijn opvoeding te danken zoals bijvoorbeeld gevoel voor muziek en gevoel voor rechtvaardigheid en waarheid. Het Rijke Roomse Leven was in veel opzichten écht rijk aan enthousiasme, offerzin en nederigheid. Het gaf heel veel mensen een gevoel van onbezorgdheid en vertrouwen, lachend om de dood, die verwees naar de hemel. Wat de gelovigen in en rond hun kerkgebouw beleefden is niet gemakkelijk in woorden uit te drukken. De kerkelijke liturgie was veel meer dan woorden. Er kwamen beelden aan te pas, gebaren, muziek, gezang, geuren en kleuren. De katholieke kerk was vooral heel visueel ingesteld. En de rituelen werden met grote zorgvuldigheid uitgevoerd en gaande gehouden. Het was een kerk van processies, mooie kazuifels in de kleur die paste bij de tijd van het kerkelijk jaar, een prachtig gebouw met gebrandschilderde ramen, mooie muurschilderingen, veel bloemen en kaarsen, prachtig orgelspel, een groot zangkoor, gewijd vaatwerk, wierookvaten, wijwatervat met kwast, kandelaars, kruisbeelden, heiligenbeelden, godslamp, klokken en een preek.

 

 

Het oratorisch vermogen van veel predikanten was enorm. Je zat ademloos te kijken en te snuiven aan het hele theater van katholieke geuren, kleuren en geluiden. Alles had zijn vaste plaats ook in de Noordhoek. Het hoogaltaar in een priesterkoor dat was voorzien van een prachtige mozaïekvloer, vier zijaltaren en de preekstoel, de communiebanken, de doopvont, de biechtstoelen en de kruiswegstaties.

 

 

Aan de pilaren stonden allerlei heiligen die allemaal een sector van je leven behartigden. Bijvoorbeeld de heilige Antonius voor de verloren voorwerpen en de heilige Blasius tegen keelziekten en de heilige Hubertus tegen hondsdolheid. Tijdens de paasviering werden die heiligen allemaal zingend aangeroepen. "Sancte Augustine, ora pro nobis. Sancte Benedicte, ora pro nobis". Je had ook je eigen engelbewaarder.

Veel katholieken maakten in de kerk voor het eerst kennis met kunst, met literatuur, met muziek en met beelden. Kunst waar de kerk ook veel opdrachten voor heeft gegeven. Alles had ook zijn vaste tijd. De H.Missen op zondag en in de week, het lof, de kruisweg, het biechthoren en de bijeenkomsten van de congregaties. En een mis had ook een vast patroon. Soms iets eenvoudiger b.v. bij een "stille mis" met één priester en een misdienaar tot een "gezongen mis met drie heren". En er was ook de eigen taal, het latijn. De gebeden en de gezangen stonden vast en iedereen kende de woorden. Het begon altijd met de gebeden aan de voet van het altaar "Introïbo ad altáre Dei – Ik zal opgaan naar het altaar van God" en als misdienaar moest je dan antwoorden "Ad deum qui lætificat juventutem meam – Tot God die mijn jeugd verblijd" dan volgde Confiteor, Introïtus, Kyrië, Gloria in exelcis, Epistel, Graduale, Evangelie, Credo, Offerande, Prefatie, Sanctus, Consecratie, Pater Noster, Agnus Dei, Communie, Dankzegging, en Wegzending met de zegen. De gelovigen werden aangesproken met "dierbare parochianen" of "beminde gelovigen". Je hoorde echt bij deze parochie en je kreeg voor je gevoel veel terug voor alle inspanningen die je jezelf moest getroosten. Het kerkelijk leven was vroeger net een rivier met sluizen. Je leefde van seizoen naar seizoen. Het kerkelijk jaar begon met de Advent de voorbereidingstijd voor het hoogfeest van Kerstmis en duurde tot Driekoningen. Enkele weken later begon de vastentijd, de boetetijd voor het grootste feest van het jaar Pasen. Veertig dagen later was het Hemelvaart, de dag van de Eerste H. Communie. Vijftig dagen na Pasen was het hoogfeest van Pinksteren. Daarna kwamen de feesten van sacramentsdag met de processie en het H.Hartfeest en de H. Harthulde met een grote optocht vooraf naar het Heuvelplein. Op vrijdag, de eigenlijke feestdag, trokken alle scholen naar het Heuvelplein. Eerst moest je je inhouden b.v. in de vastentijd en dan was er ineens heel uitbundig Pasen, de kerk in triomfstemming. Die paastijd en de aanloop daar naar toe werk ik hier helemaal uit.

Carnaval werd in mijn tijd in Tilburg zo goed als niet gevierd althans niet zichtbaar op straat.
De kerk had een uiterst ambivalente houding tegenover het feest. Enerzijds viel niet te ontkennen dat het bestond, anderzijds was het een feest waarbij de verlokkingen van de duivel wel erg dichtbij kwamen. Eer je het wist waren het zesde en het negende gebod overtreden. In de kloosters en in verschillende kerken, ook in de Noordhoek, werd in de carnavalstijd het veertigurengebed gehouden om eerherstel te brengen aan God voor de uitspattingen tijdens de dagen op weg naar de vastenavondviering. Het sacrament werd veertig uren uitgesteld, de kerk was dag en nacht open, en van de gelovigen werd verwacht dat zij één uur biddend en mediterend voor het sacrament doorbrachten. Eens in de vijf of zes jaren werd op dit moment een missieweek gehouden. Deze bijeenkomsten hadden veel weg van een zuiveringsritueel en werden verzorgd door missiepaters van verschillende orden. In de Noordhoek waren dat franciscanen. Zij beheersten dan met wapperend habijt de hele parochie. Bulderend en breed gebarend preekten ze je regelrecht de hemel in. Op de woensdag na carnaval, aswoensdag, begon de veertigdaagse vastentijd die met Pasen eindigde. De vastentijd als voorbereiding op Pasen werd gekenmerkt door onthechting en boetedoening. Die periode werd aan de voorzijde gemarkeerd door het halen van een askruisje. Kees de koster had vóór de mis oude palmtakjes, die op Palmzondag het jaar ervoor waren gewijd, verbrand en de gitzwarte as ervan op schaaltjes gelegd. Na de wijding van de as en de besprenkeling ervan met wijwater tekenden de pastoor en de kapelaans het askruisje met hun duim op het voorhoofd van de parochianen daarbij zeggend "gedenk dat ge uit stof bent ontstaan en tot stof zult wederkeren". Daarmee een moment scheppend om even naar binnen te kijken. Minderen op lichamelijk vlak schept ruimte op het geestelijk vlak. In de vastentijd was het werkelijk de bedoeling om je geheel of gedeeltelijk te onthouden van spijs of drank. Per dag mocht maar één volle maaltijd worden gebruikt. Op de zondag vóór aswoensdag werd op de preekstoel de vastenbrief voorgelezen. Dat was een schrijven van de bisschoppen aan de gelovigen ter gelegenheid van het begin van de 40-daagse vasten om het volk voor te bereiden op de vastentijd. De bisschoppen preekten boete en gaven menigmaal concreet aan waaraan hun beminde gelovigen zich te houden hadden en waarvan ze zich moesten onthouden. Er werd bijvoorbeeld niet getrouwd in die periode. In de vastenbrief werden ook personen en bevolkingsgroepen genoemd die niet aan het vasten- en onthoudingsgebod behoefden te voldoen. Bijvoorbeeld mensen die zware lichamelijke arbeid moesten verrichten en zwangere vrouwen. De kerk versoberde haar liturgie. De kazuifels waren paars, het orgel zweeg en alle kruisen en beelden werden met paarse doeken bedekt. Wie jonger was dan zeven jaar hoefde niet te vasten maar de kinderen deden mee door gedurende de hele vastenperiode niet te snoepen. Alle gekregen snoepjes werden verzameld in een z.g. vastentrommeltje. Pas op paaszaterdag na 12.00 uur mochten de snoepjes worden opgegeten. Vaak was dat na 6 weken sparen een grote plakzooi geworden maar daar werd toen niet moeilijk over gedaan en vaak werd alles in één keer opgegeten.

De laatste week voor Pasen wordt de Goede Week genoemd. Vanaf de donderdag werd een aanloop genomen naar het Hoogfeest van Pasen, het feest van hoop en verwachting.

De donderdag in de Goede Week heette Witte Donderdag. De dag waarop het Laatste Avondmaal wordt herdacht waaruit de eucharistieviering en het priesterschap is voortgekomen. Daarom onderbreekt de kerk voor een ogenblik de soberheid. De priester wordt getooid met witte gewaden en bij de kruisbeelden en andere beelden worden de paarse doeken vervangen door witte. Het orgel speelt weer en de klokken luiden. Na het Gloria wordt weer stilte in acht genomen. Aan het einde van de dienst volgt de voetwassing zoals dat ook bij het laatste avondmaal was gebeurd. Van twaalf vrijwilligers wast de pastoor de voeten en droogt ze af. In de nacht van Witte Donderdag werd Jezus gevangen genomen en verhoord.

Goede Vrijdag is de vrijdag vóór Pasen. Dit is de dag waarop wordt herdacht dat Jezus Christus in Jeruzalem werd gekruisigd. In de Noordhoek was er dan een plechtige mis met meerdere priesters die allemaal zwarte kleding droegen. Aan het begin van de mis gingen ze languit vóór het altaar op de grond liggen als een soort boetedoening. Vandaag goed opletten werd er thuis gezegd "want de pastoor gao liggen". In deze dienst werd het hele passieverhaal gezongen voorgelezen door drie priesters met 3 verschillende stemmen voor respectievelijk de verteller, het volk en Jezus (meestal een bas of bariton). Aan het einde van de dienst werd het kruis onder de doek vandaan gehaald en vooraan in het priesterkoor neergelegd waarna de priesters en de gelovigen het kruis kwamen vereren. Het hoogtepunt van de dag lag om 15.00 uur’s middags. De klokken luidden, het hele verkeer stond stil en op de bedrijven werden de machines stilgezet. In alle kerken werd een kruisweg gevierd. Het doen van de kruisweg was een heel geschikt ritueel om te mediteren. De staties, te vertalen als "zijn kruis opnemen", "vallen en opstaan", "troosten" etc. zijn gemakkelijk op het eigen leven te betrekken. De pastoor ging dan met een kapelaan en een aantal misdienaars alle veertien staties van de kruisweg langs om de weg te gedenken die Jezus moest afleggen voordat hij werd gekruisigd. Bij elke statie werd stilgestaan en een overweging uitgesproken die steeds begon met een door de pastoor uitgesproken zin "Wij aanbidden U Christus en wij loven U". De gelovigen antwoordden dan "Omdat Gij door Uw kruis de wereld verlost hebt". Bij het gaan van de ene statie naar de andere werd dan telkens een volgend couplet van het Stabat Mater gezongen.

 

Eerste statie.

Jezus wordt ter dood veroordeeld.

Pastoor: Wij aanbidden U Christus en wij loven U.

Gelovigen: Omdat gij door Uw kruis de wereld verlost hebt.

Overweging.

Stabat Mater: naast het kruis met schreiende ogen

stond de moeder diepbewogen

waar haar zoon te sterven hing.

 

Tweede statie.

Jezus neemt het kruis op zijn schouders.

Pastoor: Wij aanbidden U Christus en wij loven U.

Gelovigen: Omdat Gij door Uw kruis de wereld verlost hebt.

Overweging.

Stabat Mater: door haar pijnlijk zuchtend harte

Overstelpt van wee en smarte

’t scherpe zwaard van droefheid ging. Etc.

 

 

Derde statie. Vierde statie.

Jezus valt voor de 1e maal onder het kruis. Jezus ontmoet zijn bedroefde moeder.

 

 

Vijfde statie. Zesde statie.

Simon van Cyrene helpt het kruis dragen. Veronica droogt het gezicht van Jezus af.

 

Zevende statie. Achtste statie.

Jezus valt voor de 2e maal onder het kruis. Jezus troost de wenende vrouwen.

 

 

Negende statie. Tiende statie.

Jezus valt voor de 3e keer onder het kruis. Jezus wordt van zijn kleren beroofd.

 

 

Elfde statie. Twaalfde statie.

Jezus wordt aan het kruis genageld. Jezus sterft aan het kruis.

 

 

Dertiende statie. Veertiende statie.

Jezus wordt van het kruis gehaald. Jezus wordt in het graf gelegd.

 

Op paaszaterdag begon de plechtigheid achter in de kerk met de wijding van het vuur. Met dit nieuwe vuur werd de paaskaars aangestoken die daarna in processie naar voren werd gebracht. Driemaal, achter in de kerk, midden in en voor in de kerk werd er gezongen "Lumen Christi" – het licht van Christus allen antwoordden "Deo Gratias"- God zij dank. Telkens werden er kaarsen aangestoken: eerst van de priesters, dan van de misdienaars en voorin werd het vuur van de paaskaars doorgegeven aan de gelovigen. Daarna klonk het "Exsultet" -juicht nu engelen van God. Dan volgden 12 lezingen en begon de eucharistieviering. Na de evangelielezing werd het doopwater gezegend en werden de doopbeloften vernieuwd. Met dit nieuwe water werden de gelovigen besprenkeld onder het zingen van het "Vidi aquam" – zie het water. In korte tijd wordt een teil gewoon leidingwater veranderd in wijwater waarvan na de dienst meerdere mensen een flesje mee naar huis namen om bijvoorbeeld te gebruiken voor het besprenkelen van het huis bij zwaar onweer en daarbij de heilige Donatus aan te roepen. Om twaalf uur ’s middags eindigde de vastenperiode die op Aswoensdag was begonnen.

Op zondag vierden we Pasen, het grootste feest van het kerkelijk jaar, de verrijzenis van Christus. De Noordhoekse kerk was dan overvol en iedereen genoot vooral tijdens de hoogmis van de jubelstemming. Het altaar en het priesterkoor waren prachtig versierd. De pastoor en de kapelaans droegen de mooiste witte kleding. Het koor en de organist waren in topvorm. Het duurde lang want er werd veel gezongen en alle gelovigen gingen ter communie want één van de vijf geboden van de kerk was dat je met Pasen ter communie moest gaan. Een flinke groep gelovigen deed dat ook maar eenmaal per jaar en dat noemde men dan "zijn Pasen houden". Na de kerkelijke viering kwam men thuis en moesten er eieren gezocht worden, die de klokken uit Rome op Paaszaterdag hadden meegebracht.

 

Katholiek onderwijs.

De wet die de financiële gelijkstelling bracht van het openbaar en het bijzonder onderwijs kwam in 1920. De lasten van de eerste armoedige periode, als er wel vrijheid van onderwijs is maar geen subsidie, werden vooral gedragen door religieuzen, zusters, broeders en fraters. Vanuit hoge idealen en met een enorme inzet en toewijding verdroegen zij de hitte van de dag door te voorzien in een noodsituatie die leken onmogelijk konden oplossen. Bovendien vonden de pastoors en de bisschoppen dat het katholiek onderwijs bij hen in veilige handen was. De scholen waren door en door katholiek. Er werden godsdienstlessen gegeven door de pastoor, kerkbezoek werd gestimuleerd en gecontroleerd, de catechismus werd geleerd, er stonden beelden van het Heilig Hart en van Maria in de klas en de katholieke feestdagen werden gevierd. De kinderen die wat moeilijker konden leren werden wat bewuster opgevangen en ook buiten schooltijd werd daar aandacht aan besteed. Het onderwijs was gekenmerkt door discipline en grote intensiteit. De fraters van Tilburg speelden een leidende rol in het onderwijs. Zij hadden een eigen opleiding, een eigen uitgeverij en een eigen onderwijsinspectie. Alles was op elkaar afgestemd en uiteindelijk was er katholiek onderwijs voor elk niveau. Katholieke lagere scholen, muloscholen en katholieke middelbare scholen, Jezuïtencolleges voor de elite en de katholieke universiteit van Nijmegen. In de jaren zestig begint het katholieke karakter van de scholen af te brokkelen. De positie van de religieuzen wordt anders. Ze worden van voorlopers en pioniers vaak ook gezien als sta in de weg van leken en de onderwijscongregaties drogen op. Het is gedaan met de nestgeur van de katholieke school en veel van wat scholieren en studenten aan levensbeschouwing mee kregen verdampt. Er groeit een besef van grotere onafhankelijkheid en eigen verantwoordelijkheid. Vooral de toespraak in 1963 van Mgr. Bekkers daarover heeft veel katholieken versterkt in het bij hen groeiende besef van eigen verantwoordelijkheid. Van Ton Ghering hoorde ik dat bij de zusters en de fraters in de jaren vijftig een verstarring plaats vindt van de strenge gezagsverhoudingen en het streng gereglementeerd gebeds- en gemeenschapsleven. In de jaren ’60 begint het aantal uittredingen toe te nemen.

 

Van doop tot dood.

 

 

Zodra een kind in een katholiek gezin het levenslicht heeft gezien werd het gedoopt en daarmee werd de erfzonde weggewassen. Daarmee kon beter niet worden gewacht vond de kerk. De doop is immers het toegangsbewijs tot de hemel. Niet onbelangrijk in een tijd dat nog veel kinderen heel jong sterven. Gevolg van de snelle doop was wel dat de moeders er niet bij konden zijn, maar ze wilden er straks in de hemel toch niet één missen. Dat was de pastorale wijsheid. Als de moeder van het kraambed was opgestaan deed ze de z.g. kerkgang, een ritueel van gebed voor het nieuwe kind. Maar veel jonge moeders hebben dat ervaren als een reinigingsritueel. Vooral het binnenleiden in de kerk waarbij ze de stola van de priester moesten vasthouden werd als vernederend ervaren. De kinderen groeiden op in een meestal groot, veilig en katholiek gezin en hadden hun eigen engelbewaarder. Het was een veilige sfeer. God en de heiligen waren nooit ver weg. Ook in huis stonden beelden van het H.Hart, van Maria en andere heiligenbeelden. Het H.Hartbeeld en het Mariabeeld waren verlicht met een vlamachtig lampje. Er werd gebeden vóór en na het eten, ´s middags was dat de Engel des Heren waarbij om en om telkens een voorbidder en de rest een volgende zin van het gebed sprak zonder zich af te vragen wat er nu feitelijk gezegd werd.

 

De Engel des Heren heeft aan Maria geboodschapt,

En zij heeft ontvangen van de heilige Geest.

Zie de dienstmaagd des Heren,

Mij geschiede naar uw woord.

En het Woord is vlees geworden,

En Het heeft onder ons gewoond.

Bid voor ons, heilige Moeder van God,

Opdat wij de beloften van Christus waardig worden.

Laat ons bidden, Heer, wij hebben door de boodschap van de Engel de menswording van Christus uw Zoon leren kennen; wij bidden U, stort uw genade in onze harten, opdat wij door zijn lijden en kruis gebracht worden tot de heerlijkheid van de verrijzenis. Door Christus, onze Heer, Amen.

 

De pastoor of de kapelaan kwam iedere week op school voor godsdienstles. En op school werd je ook voorbereid op de eerste communie. De eerste keer dat de kinderen de hostie mochten ontvangen was een heel belangrijke gebeurtenis. Dat werd gerepeteerd met een niet gewijde hostie. Er werd precies geoefend hoe je moest knielen en hoe je je tong moest uitsteken. De priester moest met duim en wijsvinger de hostie op je tong kunnen leggen. Die hostie leverde ons wel problemen op, hoor. Het stukje brood klampte zich vast aan je gehemelte, en hoe je ook met je tong draaide, Jezus was soms niet los te wurmen. De frater had ons een techniek ingepompt waarmee we de hostie in een wip naar binnen konden werken. De hostie, God zelf, zat dikwijls dubbel op je tong. Je moest nuchter zijn vanaf twaalf uur ’s avonds en je mocht zelfs niet drinken voordat de hostie was ontvangen. De eerste communie deed je als je zeven jaar was en dat was een grote dag in je leven. Vanaf nu hoorde je er helemaal bij in de familie en in de kerk. Je kreeg een nieuw pak en het was feest die dag. Onze pa leende dan bij Harrie van de Wouw, de timmerman, houten schragen en lange tafelbladen en die werden opgesteld in de winkel. De familieleden kwamen met stichtelijke kadootjes, als wijwaterbakjes, missaaltjes, beeldjes en schilderijtjes. Van onze pa kreeg ik een z.g. déjeuneetje, een setje bestaande uit een boterhammenbordje en een kop en schotel versierd met met een mooi plaatje en met de tekst "ter herinnering aan Uwe eerste H. Communie". De pastoor of de kapelaan kwam ook nog feliciteren. En ’s middags moest je nog naar het lof. Als het donker werd was het feest afgelopen en ging iedereen naar huis. In de zesde klas deed je je plechtige communie en kreeg je een scapulier omgehangen die je daarna dagelijks op je ondergoed droeg. Na de plechtigheid was er feest met soortgelijke invulling van de dag als bij de eerste communie. Na je twaalfde jaar werd je gevormd. Daarvoor kwam in mijn geval de bisschop van den Bosch, Mgr. Diepen. Dan werd het doopsel voltooid en het lidmaatschap van de kerk bevestigd. Daar werd je als het ware geconfronteerd met het oppergezag van de Roomse Kerk. Je werd gezalfd en als hoogtepunt kreeg je de kaakslag, een tik tegen je wang, als teken dat je sterk moest zijn in je geloof, zo’n soort ridderslag. En dan ging de gevormde jongere naar het vervolgonderwijs of op zoek naar werk, liefst bij een katholieke werkgever. Hij was dan al een katholiek die in het geloof gelaarsd en gespoord was. De lectuur bleef beperkt tot de Tilburgsche Courant, het wekelijkse kerkblad Roomsch Leven en de wekelijkse Katholieke Illustratie.

Voordat je ging trouwen moest je meerdere keren langs bij de pastoor van de kerk waar je ging trouwen. Als de huwelijksdatum bekend was, werd het voorgenomen huwelijk op de drie zondagen daaraan voorafgaand op de preekstoel afgekondigd. Dat werd dan respectievelijk "de eerste roep, de tweede roep en de derde roep " genoemd. Mensen die bezwaar hadden tegen dit huwelijk of die bekend waren met feiten die dit huwelijk in de weg zouden staan werden verzocht dit te melden bij de pastoor. De voorgenomen huwelijken werden ook achter in de kerk vermeld. En als zich niemand met bezwaren had gemeld werd aangekondigd dat die en die in deze kerk voor Gods aangezicht gingen trouwen.

Vóór een katholiek doodging werd hij bediend zoals dat heet. De sacramenten der stervenden, ook wel de laatste sacramenten genoemd, werden hem toegediend. De Biecht, het H. Oliesel en de Communie. Vroeger werd de huiskamer of de slaapkamer met grote zorg in gereedheid gebracht met een tafeltje waarop een kruisbeeld, twee kaarsen en watjes voor de zalving. Als iemand niet meer bij bewustzijn was werd hem de absolutie, vergeving van zonden, gegeven. In het andere geval ging de stervende eerst nog biechten. Iedereen moest dan de kamer uit. Als iemand was overleden ging men naar de pastorie en bestelde daar een uitvaart, eerste, tweede of derde klas. De pastoor of de kapelaan wist dan precies hoe zo’n uitvaart zou verlopen, de gezangen, de gebeden en de lezingen, want dat lag precies vast in een Romeins missaal. De kerk was dan altijd min of meer in de rouw afhankelijk van de klasse die gekozen was. In de eenvoudigste uitvoering brandden er b.v. maar twee kaarsen op het hoofdaltaar. Dat konden er ook vier of zes worden. En het altaar kon min of meer in het zwart zijn gehuld. Preken werd in die tijd niet gedaan. De begrafenis vond plaats in gewijde aarde op een R.K. kerkhof vlakbij de parochiekerk gelegen. Niet iedereen werd in gewijde aarde begraven. Daarvoor kwamen niet in aanmerking de niet katholieke partner van een katholiek, ongedoopte en doodgeboren kinderen en zelfmoordenaars. Daarvoor was een afgescheiden stuk ongewijde aarde gereserveerd ergens in een hoekje.

De regelmaat waarmee vroeger de mensen naar de kerk gingen is helemaal weg. Sommigen gaan nog wel een keer in de maand of een keer in de twee maanden. Pasen en vooral Kerstmis hebben nog de meeste kerkgangers. Bij doop en huwelijksplechtigheid komen vooral familieleden. Bij begrafenissen zie je nog wel eens mensen die anders nooit in de kerk komen. Bediend wordt er nog altijd maar ook hier is de realiteit een stuk ingewikkelder geworden door verzoeken om euthanasie waar de kerk nog steeds moeite mee heeft. Ook al zijn ze jaren niet in de kerk geweest, laten veel katholieken zich nog kerkelijk begraven. Al gebeurt dat veel minder eenduidig dan vroeger. De ene weg van doop naar dood heeft zich in vele wegen gesplitst. En al is het reisdoel voor iedereen nog hetzelfde, de reizigers zijn ieder op hun eigen manier onderweg.

 

Eredienst.

Wat de katholieken in en rond hun kerkgebouw aan de eredienst beleefden is niet zo gemakkelijk in woorden uit te leggen. De katholieke liturgie was veel meer dan woorden. Beelden komen er dichter bij. Allereerst bekleedde de priester zich met een aantal hele speciale kledingstukken ook wel misgewaden of paramenten genaamd. Allereerst de amict, een witlinnen schouderdoek waarover de albe een lang wit linnen gewaad tot aan de voeten. Daarover gekruist een stola, een brede band, die met een geknoopte singel werd vastgehouden. En daaroverheen weer het kazuifel in de speciale kleuren van de betreffende dienst.

 

 

De misdienaar droeg een zwarte toog met daarover een superplie, een witlinnen koorhemd tot aan de knieën. Bij een mis, de vespers of het lof betrok de priester de gelovigen nauwelijks bij de liturgie.

 

 

Op het altaar was hij de solist. Alleen misdienaars, het koor en de koster werden toegelaten. Ergens in de verte, want er was een heel groot priesterkoor, aan het altaar, in de hoogte aangebracht, bewoog zich de priester met zijn rug naar ons toe. Hij bediende zich voorts van een taal die een dode taal was en die wij niet verstonden, het Latijn. En wat hij daar deed kwam feitelijk neer op een solo-optreden. Zo kwam het op je over. Je had daar weinig mee te maken. Je had minstens een tekstboekje met aan één kant het latijn en aan de andere kant het nederlands. Vrijwel iedereen had een missaal, een volksmisboek, vaak gekregen bij de plechtige communie. De meeste mensen kenden geen latijn maar zongen al die teksten vol overgave en diep ontroerd mee. Die teksten en liederen zijn er zo ingeslepen die krijg je er niet meer uit en mensen van mijn generatie kennen die nu nog volledig uit het hoofd. Enkele voorbeelden.

 

Gloria in excelsis Deo.

Et in terra pax hominibus bonae voluntatis.

Eer aan God in den hoge en vrede op aarde aan de mensen van goede wil.

Laudamus te, benedicimus te, adoramus te.

Wij loven U, wij prijzen en aanbidden U.

Glorificamus te. Gratias agimus tibi propter magnam gloriam tuam.

Wij verheerlijken U en zeggen U dank voor uw grote heerlijkheid.

Domine Deus, Rex caelestis, Deus Pater omnipotens. Domine Fili unigenite, Jesu Christe.

Heer God, hemelse koning, God, almachtige Vader. Heer eniggeboren Zoon, Jezus Christus.

Domine Deus, Agnus Dei, Filius Patris. Qui tollis peccata mundi miserere nobis.

Heer God, Lam Gods, Zoon van de Vader. Die wegneemt de zonden van de wereld, ontferm U over ons.

Qui tollis peccata mundi, suscipe deprecationem nostram. Qui sedes ad dexteram Patris, miserere nobis.

Gij, die wegneemt de zonden van de wereld, aanvaard ons gebed. Gij, die zit aan de rechterhand van de Vader ontferm U over ons.

Quoniam ti solus Sanctus. Tu solus Dominus Tu solus Altissimus, Jesu Christe.

Want Gij alleen zijt de Heilige. Gij alleen de Heer. Gij alleen de Allerhoogste Jezus Christus.

Cum Sancto Spiritu, in gloria Dei Patris.

Met de heilige Geest in de heerlijkheid van God de Vader. Amen.

 

 

Geloofsbelijdenis.

Credo in unum Deum, Patrem omnipotentem, factorem caeli et terrae, visibilium omnium et invisibilium.

Ik geloof in één God, de almachtige Vader, schepper van hemel en aarde, van al wat zichtbaar en onzichtbaar is.

Et in unum Dominum Jesum Christum, Filium Dei unigenitum. Et ex Patre natum ante omnia saecula.

En in één Heer Jezus Christus, eniggeboren Zoon van God, vóór alle tijden geboren uit de Vader.

Deum de Deo, lumen de lumine, Deum verum de Deo vero. Genitum, non factum, consubstantialem Patri, per quem omnia facta sunt.

God uit God, licht uit licht, ware God uit de ware God. Geboren niet geschapen, één met de Vader door wie alles geschapen is.

Qui propter nos homines et propter nostram salutem descendit de caelis. Et incarnatus est de Spiritu Sancto ex Maria Virgine, et homo factus est.

Hij is voor ons mensen en omwille van ons heil uit de hemel neergedaald. Hij heeft het vlees aangenomen, door de heilige Geest uit de maagd Maria, en is mens geworden.

Crucifixus etiam pro nobis sub Pontio Pilato, passus et sepultus est. Et resurrexit tertia die, secundum Scripturas. Hij werd voor ons gekruisigd. Hij heeft geleden onder Pontius Pilatus en is begraven. Hij is verrezen op de derde dag volgens de Schriften.

Et ascendit in coelum: sedet ad dexteram Patris. Et iterum venturus est cum gloria, judicare vivos et mortuos: cujus regni non erit finis.

Hij is opgestegen ten Hemel; zit aan de rechterhand van de Vader. Hij zal wederkomen in heerlijkheid om te oordelen levenden en doden. En aan zijn rijk komt geen einde.

Et in Spiritum Sanctum, Dominum et vivificantem: qui ex Patre Filioque procedit. Qui cum Patre et Filio simul adoratur et conglorificatur: qui locutus est per prophetas.

Ik geloof in de Heilige Geest, die Heer is en het leven geeft. Die voortkomt uit de Vader en de Zoon. Die met de Vader en de Zoon tezamen wordt aanbeden en verheerlijkt, die gesproken heeft door de profeten.

Et unam, sanctam, catholicam et apostolicam Ecclesiam. Confiteor unum baptisma in remissionem peccatorum.

Ik geloof in de enen, heilige, katholieke en apostolische kerk. Ik beleid één doopsel tot vergeving van zonden.

Et exspecto resurrectionem mortuorum. Et vitam venturi saeculi.

Ik verwacht de opstanding van de doden, en het leven van het komend rijk. Amen.

 

Consecratie.

 

HOC EST ENIM CORPUS MEUM.

Want dit is mijn lichaam.

HIC EST ENIM CALIX SANGUINIS MEI, NOVI ET AETERNI TESTAMENTI, MYSTERIUM FIDEI, QUI PRO VOBIS ET PRO MULTIS EFFUNDETUR IN REMISSIONEM PECCATORUM.

Want dit is de kelk van mijn bloed, van het nieuw en eeuwig verbond (geheim van het geloof) dat voor U en voor velen vergoten zal worden tot vergeving der zonden.

 

In elke mis was er volop gelegenheid om ter communie te gaan en daar werd veelvuldig gebruik van gemaakt als een mogelijkheid om samen te delen. Ook aan de zieken van de parochie werd in dit verband gedacht op verzoek kon men het lichaam van Christus laten thuisbezorgen. Met de hosties op het hart en een stola omgeslagen ter herkenning liepen of fietsten de geestelijken door de straat teneinde de zieken te voeden met het Hemels brood. Eerbiedig knielden we dan ter neer of we sloegen een kruis en prevelden "geloofd zij Jezus Christus in alle eeuwigheid, amen".

Af en toe keerde de priester zich tot het volk, spreidde de armen uit en zei Dominus vobiscum, de Heer zij met U. Het volk antwoordde dan Et cum spiritu tuo en met uw geest.

Het Latijn was de taal van de liturgie en van de meerstemmige gezangen onder de mis die soms met één en soms met drie heren werd opgedragen. Ook in het lof was Latijn de voertaal met hooguit een Nederlandstalig lied na. Zo werd de liturgie met alle luister en in grote stijl gevierd. Voor een groot aantal gelovigen had de liturgie zeker op hoogtijdagen een sterke aantrekkingskracht. Dat hele liturgische gebeuren was een eeuwenoud toneelstuk waaraan ik me op dat moment heb verloren. Die liturgie in zijn totale uitvoering en met al die muziek behoorde volgens mij tot de hoogste klasse van de westerse cultuur.

 

Volksgeloof.

 

Uitingen van volksgeloof, ook wel volksdevotie genoemd, waren eigenlijk de krullen, de versieringen, rond de officiële liturgievieringen. Maar die krullen trokken heel veel gelovigen en vaak ook heel veel bekijks. De simpele overgave van mensen aan religie en geloof was toch heel mooi en ontroerend. De ware gelovige zoekt hoop en troost en is als tegenprestatie bereid tot volledige overgave aan openbaringen die hij niet kan controleren. Ik zou willen tekenen voor zo’n vast vertrouwen. Vaak ging het om zaken van heel persoonlijke aard. Als een echtpaar zich in een nieuw huis vestigde, werd dat huis eerst ingezegend door de pastoor van de parochie. Hij zegende niet alleen alle kamers maar ook alle beelden die aanwezig waren. Dat waren minstens enkele kruisbeelden, een H. Hartbeeld en een Mariabeeld. Toen Jeanne en ik trouwden hadden wij een kruisbeeld op onze slaapkamer en een Mariabeeld en een H. Hartbeeld in de huiskamer. Bij veel huizen was aan de voorgevel een plat Mariabeeldje ingemetseld. Veel zaken verkochten heiligenbeelden. De firma Verbraak in de Noordstraat fabriceerde al die beelden en werkte het hele jaar door met een vijftal personeelsleden om aan de vraag te kunnen voldoen.

Elke gelovige had een rozenkrans, vaak gekregen op de dag van de eerste communie. In vrijwel alle damestasjes en in veel mannelijke broekzakken was dat een vast bestanddeel. Die werd gebruikt op momenten dat men enige steun wel kon gebruiken zoals b.v. tijdens een avondwake voor een dode waar vroeger alleen maar een rozenhoedje werd gebeden voor de zielenrust met als voorbidder in de Noordhoekse kerk Kees de koster. In veel gezinnen en vaak ook bij ons, vooral onder de oorlog, werd ’s avonds een rozenhoedje gebeden voor de goede afloop. Men vond er kennelijk rust door en men geloofde in de kracht van het gebed. Zo’n rozenkrans is een bidsnoer van vijfmaal tien kralen, telkens onderbroken door een grote kraal en voorafgegaan door een kruisje plus één grote, drie kleine en wederom één grote kraal. Het gebed zelf ging als volgt:

Aan het kruisje werd de geloofsbelijdenis gebeden.

Ik geloof in God, de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde. En in Jezus Christus, zijn enige zoon, onze Heer, die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria, die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven. Die nedergedaald is ter helle, de derde dag verrezen uit de doden, die opgestegen is ten hemel, zit aan de rechterhand van God, de almachtige Vader. Vandaar zal hij komen oordelen de levenden en de doden. Ik geloof in de Heilige Geest, de heilige katholieke kerk, de gemeenschap van de heiligen, de vergeving van de zonden, de verrijzenis van het lichaam en het eeuwig leven Amen.

Aan de grote kralen werd het Onze Vader gebeden en aan alle kleine kralen het Weesgegroet. Het aldus eenmaal rondbidden werd een rozenhoedje genaamd. Bij elk tiental kralen, ook wel tientje genaamd, werd een geheim uit het leven van Maria, die graag als tussenpersoon werd gebruikt, overwogen. En daar was enige keuze mogelijk want er waren drie opties namelijk de blijde geheimen, de droevige geheimen en de glorievolle geheimen.

Blijde geheimen:

De engel Gabriël brengt Maria de blijde boodschap.

Maria bezoekt haar nicht Elisabeth.

Jezus wordt geboren in een stal in Bethlehem.

Opdracht van Jezus in de tempel.

Jezus wordt in de tempel teruggevonden.

Droevige geheimen:

Jezus bidt in doodsangst tot zijn hemelse Vader.

Jezus wordt gegeseld.

Jezus wordt met doornen gekroond.

Jezus draagt zijn kruis.

Jezus sterft aan het kruis.

Glorievolle geheimen:

Jezus verrijst uit de dood.

Jezus stijgt op ten hemel.

De heilige Geest daalt neer over de apostelen.

Maria wordt ten hemel opgenomen.

Maria wordt in de hemel gekroond.

 

 

Er werd veel waarde gehecht aan de rozenkrans en er was zelfs een lied voor gemaakt.

 

U rozenkrans bemin ik. Reeds van mijn vroegste jeugd.

Ik zal U nooit verlaten. In droefheid en in vreugd.

Tot het ogenblik. Van mijn laatste snik.

Bij dag en nacht blijft gij. O rozenkrans bij mij.

 

 

Bij onweer ging ons opoe met een palmtak en wijwater het hele huis door om de hulp van de Allerhoogste in te roepen bij het afwenden van onheil. De heilige Donatus was daarvoor ook speciaal aangesteld. Maria en bepaalde heiligen hadden een apart plekje in de kerk met de mogelijkheid om er een kaarsje bij te branden. Veel gelovigen liepen daar regelmatig naar toe en staken dan een kaarsje aan. Het beeld werd dan niet aanbeden maar diende slechts als hulpmiddel om met de betreffende heilige in contact te komen met de vraag of hij of zij bemiddelaar zou willen zijn bij God die het heil zou moeten brengen. Men kon daar op een of andere manier toch even zijn probleem kwijt. Restanten daarvan tref je in de meimaand nog aan bij het bezoeken van de Hasseltse kapel. Vroeger gingen wij in de meimaand iedere zondag naar de Hasseltse kapel waar regelmatig een rozenkrans, driemaal een rozenhoedje, werd gebeden. Meestal bleven we maar één rozenhoedje. We kregen dan na het bezoek aan de kapel "unne zuurbol". Toen ik verkering kreeg met Jeanne gingen we met de familie Boogers in de meimaand te voet naar Den Bosch. Om twee uur ’s nachts vertrekken om de eerste H. Mis om half zeven in de St Jan te kunnen bijwonen. Aan zo’n voettocht werd dan een intentie gekoppeld. Vaste prik was ook het jaarlijkse bezoek aan "Sinte Knillis", de heilige Cornelius in Esbeek. Deze heilige zorgde er voor dat je als kind niet "de stuipen" kreeg. Hoogtepunt van zo’n dag was een plechtig lof met processie. Aan het eind werd altijd een speciaal lied ter ere van de H. Cornelius gezongen met als refrein:

O, HEILIGE CORNELIUS, IN ALLE NOOD, IN ELK GEVAAR

BESCHERM ONS, BESCHERM ONS, O PAUS EN MARTELAAR

 

 

Een bezoek aan Peerke Donders stond regelmatig op het programma als we bij opoe en opa van den Dries in de Heikant op bezoek waren. De kapel was gelegen aan "de Kristok" in de deftige uitvoering stond die straat te boek als Quirijnstokstraat. "Dés vlak bij den Haozennist en nie wééd van de Rojbraoken, dan witte gullie het wel." Er was een put bij waaruit water kon worden getapt. Aan dat water werd een wonderdadige werking toegeschreven. In de jaren vijftig stond er een bord bij met de tekst:

Het water van dezen Pater Dondersput.

Was duizenden vromen pelgrims reeds tot nut.

Niet in ’t water was de kracht gelegen.

Maar het vrome gebruik bracht de zegen.

 

In mei gingen we ook naar Sint Job in Enschot. De heilige man Job werd aangeroepen tegen het ontstaan van zweren. Van Tilburg uit naar Enschot door de Enschotse Baan. Er werd dan altijd een mooie rechte elzentak uit de heggen gesneden en die werd tijdens het lopen spiraalvormig geschild. Of er werd een stukje tak van vlierenhout (fluitjeshout) gesneden, uitgehold en van een dwarsgleufje voorzien waarna je er op kon fluiten.

 

Cees Robben heeft daarover in één van zijn befaamde prenten van de week een prachtig gedicht in het Tilburgs geschreven:

Naor St.Job.

Al jaoren gaon ze van de stad

In dezen tèèd al vruug op pad

Ter bèèvert, in de maond van Maai

Mee hil de streup… ’n schôôn kerwaai

In alle vruugte dur ’t laand

Mee duuzend blommen aon de kaant

En drôômend vee, dè suf en dwaos

Vergit te graoze van ’t geraos…

’n Schôôn gebrûik van jaoren her

Naor Enschot toe… des nie te ver

Ze snijen unne waandelstok

Ze stappen deur… ’n verre klok

Vermaont ze: spoeidoe maokt wè vort

Dè stadsgespuis is aorig sôôrt…

En vur ze ’t weten staon ze daor

Al vur de vruugmis kaant en klaor

Ze kèèke naor ’t bild van Job

Ze bidden mee bezwitte kop

Bewaor ons vur de zwerderij

Maokt ons eenvoudig net as gij

Bewaor ons koeike vur de pest

Bewaor ons vrouwke en de rest

Dan eten ze gedreugde schar

En vatten nog ’n glaoske war

En nog ’n buske schar vur thûis

En as mieter muug naor hûis.

Jaarlijks werd er ook een bedevaart naar Kevelaar georganiseerd maar daar hebben wij nooit aan meegedaan. De laatste jaren zien we weer een herleving van de volksreligiositeit. Zoals bij de voettochten naar Santiago de Compostella waarbij men tracht te ontkomen aan de moderne hectische samenleving en om aan het lijf te voelen wat belangrijk is. Dat heeft waarschijnlijk te maken met de behoefte aan spontane emotionele beleving in een kille kerk en een kille samenleving. Wellicht heeft het ook te maken met nostalgie. Men wil iets terug van een samenleving zoals die geweest is, waarbij alles vertrouwd was en warm en gemoedelijk. Rituelen uit de volksdevotie gaan weer een eigen leven leiden. Spontaan steken mensen kaarsen op, branden wierook, markeren ongeluksplekken of trekken in stille processies door straten om bijvoorbeeld te protesteren tegen zinloos geweld. In feite precies datgene wat vroeger ook gebeurde en met veel tam tam in de jaren zestig werd veroordeeld als belachelijk en armoedig.

 

Door het jaar heen waren er meerdere hoogtepunten zoals:

Een pas gewijde priester (neomist) uit de parochie die zijn eerste plechtige mis deed.

 

 

De hoogste vreugde die ouders op aarde konden beleven was de wijding van een zoon tot priester. Jarenlang zagen zij in gedachten hun jongen studeren, spelen, bidden en worstelen. Jarenlang vroegen zij O.L. Heer om de genade die hun zoon nodig had om van zijn roeping een uitverkiezing te maken. En wanneer de dag aanbrak dat een bisschop de jongeman tot priester wijdde, vielen alle zorgen weg. Dan plaatste het volwassen kind zijn ouders een kroon op het hoofd, die hen nooit meer kon worden ontnomen. Wat een vreugde en wat een geluk dat hun zoon het altaar mocht betreden. Ook mannen en vrouwen die het klooster ingingen telden mee, maar konden niet tippen aan priesters. Iedere nieuwe priester werd thuis opgehaald door bruidjes uit de buurt. Hij moest dan meestal samen met zijn ouders onder een boog door met opschrift "Gij zijt Priester in eeuwigheid", de straten waren versierd en de klokken luidden. Op het kerkplein moest hij tussen rijen belangstellende parochianen door en kwam het juichende geluid van het orgel samen met de stemmen van het koor door de open kerkdeuren naar hem toe. Aan de hoofdingang werd hij door de pastoor en de kapelaans ontvangen en door de middengang begeleid naar het hoogaltaar. Dan volgde een plechtige hoogmis waarvan in de Noordhoek veel werk werd gemaakt met uitbundige versiering, volop zang en orgelspel. De kerk was afgeladen vol en al die mensen gingen ook allemaal ter communie. Na afloop van de dienst ging de nieuwe priester weer begeleid door een flinke stoet met bruidjes naar het huisadres van zijn ouders. Daar waren veel buurtbewoners verzameld die allemaal knielden op het moment dat de priester zijn zegen gaf aan alle buurtbewoners.

De sacramentsprocessie in de parochie op de zondag na sacramentsdag die altijd op een donderdag viel. En sacramentsdag viel op de donderdag na drievuldigheidszondag die een week na pinksteren viel. En pinksteren was altijd 7 weken na pasen. Even terzijde. In 1983 waren Jeanne en ik samen met Miel Cottaar en Toon en Cis Dona op 5 juni aan de beurt om voor Maranatha de liturgie voor te bereiden. Toon Dona had ontdekt dat het sacramentsdag was en stelde voor om eens terug te kijken naar een sacramentsprocessie in 1938. Het stuk dat hij had geschreven neem ik hier volledig over omdat het precies overeenkomt met de werkelijkheid. "Sacramentsdag (donderdag) was toen een verplichte heiligendag (zondag). Weken van tevoren waren er bijeenkomsten en repetities om die dag zo plechtig mogelijk te doen verlopen. Vóór de middag drie heilige missen waarvan de laatste, de hoogmis, met uitstalling van het Allerheiligste in een prachtige monstrans.

Het koor zong de mis van Perosie en na de mis werd samen "Aan U o Koning der eeuwen" gezongen. Na de middag was dan het hoogtepunt van die dag, een plechtig lof met processie door een aantal straten van de parochie. Vanuit een bomvolle kerk startte de stoet in de Lange Schijfstraat. Kees de koster in zijn beste zondagse pak voorop, pas gewassen witte handschoenen aan. Hij droeg een soort staf en wist precies langs welke route de stoet moest gaan. Daarachter de jongste kapelaan in superplie fier en plechtig met het kruis. Naast de kapelaan liepen twee misdienaars met een processielantaarn. De daarop volgende groep is die van de Mariacongregatie en de Heilige Familie met vaandel. Die vaandels zijn van uitzonderlijke grootte en vangen veel wind. Daarom zijn aan de dwarsstok bovenaan twee koorden met gouddraadkwasten bevestigd, zodat twee medebroeders eventueel kunnen bijsturen. Dan komt het kerkkoor buiten de poorten van de kerk en waar mogelijk zingen de royaal toegestroomde gelovigen nadrukkelijk mee. Ook de leden van de Kindsheid zijn in de processie opgenomen. Zij dragen op een witgeschilderde baar de beeltenis mee van het kindje Jezus staande op een wereldbol met een kruis in zijn handen. Hierna bloemenstrooiende bruidjes in mooie witte jurkjes. Iets afzonderlijk volgen vier acolieten die achteruitlopend sierlijk met een wierookvat zwaaien. Leden van het collectantencollege in jaquet en met witte handschoenen zijn de uitverkorenen om het baldakijn te dragen waaronder de zeereerwaarde Heer Pastoor in een met goudgalon geborduurde koorkap die de monstrans met het heilig Sacrament draagt. De oudste kapelaan is daarbij zijn assistent. De stoet wordt besloten met de reserve dragers voor het baldakijn. Aan de beminde parochianen is op de zondag daarvoor gevraagd om op de "kénderköpkes" waarmee de te begane weg is bestraat zo veel mogelijk een baan uit te leggen met uit het huis gehaalde tapijten en traplopers. Voor ons betekende dat, dat we alles wat we hadden aan cocosmatten, gang- en traplopers naar buiten brachten aangezien onze buren aan die oproep geen gehoor gaven en wij dus ook nog om de hoek van de straat moesten met onze vloerbedekking. Dat kwam echter goed uit want we hadden een draaitrap. De vlaggen waren uitgestoken en in practisch elk huis stond achter een raam een H. Hartbeeld versierd met bloemen en brandende kaarsen. Als de pastoor met het Allerheiligste naderde knielde iedereen eerbiedig neer. Zo ging de processie naar het rustaltaar dat was opgebouwd op het Lindeplein. Het was daar een geweldig gebeuren. Onze Lieve Heer zomaar tussen zijn beminde broeders en zusters.

 

 

Aan U o Koning der eeuwen

Aan U blijft de zege-kroon

Onsterfelijk schittert Uw glorie

Door alle haat en hoon

De volkeren verdwijnen

Maar luider klinkt het lied.

De wereldzon blijft schijnen )

Haar glanzen sterven niet. ) 2x

 

Wanneer het "Aan U o Koning der eeuwen" was gezongen preekte de pastoor zichtbaar voldaan over de spontaniteit van de gelovigen.

Het tantum ergo was de slotzang. De misdienaars schudden nog eens extra hard met de bellen en heel het plein was bezet met knielende gelovigen toen de zegen met het Allerheiligste werd gegeven. Dat alles sproot voort uit een diepe eerbied voor de werkelijke tegenwoordigheid van Christus onder de gedaante van brood. De terugtocht naar de kerk was een stuk korter gepland en iedereen ging voldaan en gelukkig naar huis." Jammer dat de tijd moest veranderen.

De H.Harthulde op het heuvelplein was ook een explosie van volksgeloof. Die viel in twee gedeelten uiteen. Het eerste deel voor de jeugd vond plaats acht dagen na Hemelvaart (valt altijd op donderdag) op een vrijdag. De twee hoogste klassen van de lagere school mochten daaraan meedoen. Na de middag verzamelden de leerlingen zich op de diverse speelplaatsen met vlaggen, vaandels, bloemen en palmtakken en vertrokken dan richting Heuvel vaak voorafgegaan door leerlingen met trommels. Op de Heuvel waren door muloleerlingen vakken afgezet en in elk vak stond een muloleerling met een plaat waarop stond welke school daar moest plaatsnemen. Het heuvelplein stroomde op die manier vol. Dan werd om 15.00 uur door de pastoor van de heuvelparochie een plechtig lof gedaan en werden alle liederen gezongen die hierboven bij de sacramentsprocessie ook ter sprake kwamen.

 

 

Op de zondag daarna werd dit spektakelstuk in nog grotere vorm herhaald voor de volwassenen die in processievorm per parochie naar het heuvelplein optrokken met vaandels, vlaggen en diverse harmonieën. Later is daar de door Lucas van Hoek ontworpen H. Hartoptocht uit voortgekomen. Naast alle parochianen van de diverse parochies trokken ook alle fraters, zusters en paters uit de diverse kloosters naar de Heuvel. In veel gevallen was ook de bisschop aanwezig om bij het plechtig lof in vol ornaat voor te gaan. Er werd veel gebeden, gewierookt en gezongen. Het koor van de fraters zong alle liederen samen met alle toegestroomde gelovigen met aan het einde het lied "O Koning van Tilburg".

O Koning des Hemels van glanzen omstraald

In ’t Rijk van Uw glorie daarboven

Omgeven van schitt’rende Engelenstoet

Die eeuwig Uw majesteit loven

Hoe wordt Gij op aarde miskend en veracht

Hoevelen die snood U onteren

Wij willen Uw Hart altijd ned’rig en zacht

Hier openlijk huldigend eren

O Koning van Tilburg, zo groot en zo goed

U eerherstel, liefde, aanbidding en groet

U eerherstel, liefde, aanbidding en groet.

 

Kerstmis was in de kerk ook een waar feest. De nachtmis vormde een belangrijk onderdeel van de viering. In de Noordhoek begon die om 04.00 uur en de kerkdeur van de hoofdingang werd om 03.30 uur door Kees de koster opengemaakt. Op dat moment stond er al een flinke rij bezoekers voor de deur te wachten om een zo goed mogelijke plaats te bemachtigen. Binnen een kwartier was de kerk afgeladen vol en al degenen die na 03.30 uur naar de kerk gingen namen voor de zekerheid hun eigen stoel mee om in de hoofdgang en de zijpaden op plaats te nemen. In een zee van kaarsen, licht, wierook, zang en orgelspel werd een plechtige gezongen mis met drie heren opgedragen. Na de gezongen mis, de nachtmis, volgde onmiddellijk twee stille missen de dageraadsmis en de dagmis. Onder de dageraadsmis werd de communie uitgereikt en onder de dagmis werden kerstliedjes gezongen door alle aanwezigen begeleid door koor en orgel. De hele kerk was uitbundig versierd en er stond een enorme rotspapieren kerststal opgesteld met mansgrote door Verbraak gemaakte beelden. De hele nachtmis duurde minsten twee uren. Thuis was er dan een gezamenlijk ontbijt met worstenbroodjes en krentenbrood. Wij bleven altijd op na de nachtmis en zo’n dag duurde echt heel lang. Later toen ik verkering kreeg met Jeanne ging die altijd mee naar de nachtmis en bleef dan verder de hele dag bij ons. Voor haar was dat opblijven heel speciaal want bij de familie Boogers gingen ze altijd nog naar bed na de nachtmis. De kerststal stond bij ons thuis op de dressoir en er stond een versierde kerstboom met echte kaarsjes erin. Na de middag gingen we ook nog naar het lof. Voor mij was dat altijd een heel speciale dag want ik ben ook nog jarig op eerste kerstdag.

Vieringen in de Mariamaanden mei en oktober.

 

JACE van de Ven schreef daar een mooi stukje over.

Van Maria had iedereen een voorstelling die dichtbij en volks was. Ze heeft gefunctioneerd als een soort vrouwelijk tegenwicht in de mannelijke wereld van het katholicisme. Ze was heel herkenbaar. Daarom kon de eenvoudige Brabantse mens, van spinner tot wever, van keuterboer tot leerlooier, echt tot haar bidden. Tijdens de heilige mis beperkte iedereen zich tot het naprevelen van voorgeschreven zinnetjes, maar zo gauw Maria ter sprake kwam durfde hij zijn eigen woorden te gebruiken. "Bid voor ons zondaars" werd dan gebeden en ze wisten waarover ze het hadden. Met veel inzet werd ook de Litanie van Maria gebeden. Een volle kerk van huisvrouwen en werkmensen antwoordden op iedere aanroeping van Maria met instemming "Bid voor ons". En vooral in de koude oktoberkerken steeg die bede soms in een wolkje recht van de mond ten hemel. Natuurlijk staan er voor ons mensen onbegrijpelijke benamingen in die litanie zoals Geestelijk vat, Eerwaardig vat, Heerlijk vat van godsvrucht, Mystieke roos, Toren van David, Ivoren toren, Gouden huis, Ark van het verbond, Deur van de hemel, Morgenster. Maar we begroetten die titels graag met een "Bid voor ons" dat diep uit ons hart kwam omdat we wisten dat het erenamen zijn van de Beminnelijke moeder, de Moeder van goede raad, de Goedertieren maagd, de Getrouwe maagd, de Spiegel van de gerechtigheid, de Zetel van wijsheid, de Toevlucht van de zondaren en de Troosteres der bedroefden, om maar eens een paar kwalificaties te noemen. Hoe onmogelijk Maria ook in elkaar zit – maagd en moeder tegelijk – toch komt ze over als het minst abstracte stukje geloof dat er is. Bij de verering van Maria was zeker sprake van echte volksvroomheid en de gelovigen vonden er troost bij. Er werden Marialiederen gezongen sommige in het Nederlands maar een aantal ook in het latijn, Salve Regina en Regina Coeli bijvoorbeeld. Ze waren aantrekkelijk omdat ze in een soort geheimtaal werden gezongen. Vrijwel altijd werd onderstaand lied gezongen.

Wij groeten u o koningin, o Maria.

U, moeder vol van teed’re min, o Maria.

Refrein: Groet haar o Cherubijn, prijst haar o serafijn.

Prijst met ons uw koningin.

Salve, salve, salve Regina.

O moeder van barmhartigheid, o Maria.

En troost in alle bitterheid, o Maria.

Refrein.

Ons leven, zoetheid, hoop en vreugd, o Maria.

Leid gij ons op de weg der deugd, o Maria.

Refrein.

Toon ons in ’t uur van onze dood, o Maria.

De zoete vrucht van uwe schoot, o Maria.

Refrein.

Aan het einde van elke bijeenkomst was er steevast het ritueel van de zegen met het Allerheiligste met daaraan voorafgaand het zingen van het "tantum ergo".

 

In de parochie Noordhoek waren altijd minimaal vier geestelijken actief. Eerst was dat deken Sanders en later pastoor Lambertus Bijnen (1943-1963) en drie of vier kapelaans. In mijn tijd waren dat achtereenvolgens Leonardus v.Helvoirt (1937-1945), Wilhelmus Kaal (1940-1947) momenteel nog in leven en de oudste nog levende priester in het bisdom, Petrus Bardoel (1941-1954), Antonius Breukel (1945-1950), Franciscus Tilman (1947-1952), Johannes van Haaren (1950-1952), Martinus Vogels (1952-1961) en Antonius Rabou (1952-1960). Ze werden aanbeden en er was erg veel eerbied voor. Als de priesters op huisbezoek kwamen zag je ze van dichtbij maar dan hadden ze toch altijd nog iets gewijds over zich. Dat de pastoors tot op hoge leeftijd op hun post konden blijven was te danken aan de kapelaans die het vervelende werk deden. Maar verder kreeg iedereen zijn portie van het werk. Je kwam ze in verschillende functies tegen. Er was een koster, Kees de Swart, in vaste dienst met een volledige dagtaak en een "pastoorsmeid" die de huishouding verzorgde en de deur van pastorie opendeed als er gebeld werd. Het kerkgebouw was het middelpunt van het katholieke leven. Je hoorde overal de klokken luiden voor de missen en het lof. De kerk was er ook om de tijd aan te geven. Aan vier kanten op de toren was een klok aanwezig waarop de parochianen hun uurwerken afstemden. En de klok werd geluid een kwartier voor elke dienst te beginnen om 06.15 uur voor de eerste mis van 06.30 uur. Voor de opluistering van de diensten hadden de parochianen veel over. Alles wat wat er in de kerk te vinden was, was met dubbeltjes en kwartjes van de gelovigen bijeengebracht.

 

In 1948 bestond de parochie vijftig jaar en bij die gelegenheid is een boekje over die parochie geschreven door de toenmalige pastoor Bijnen. Het boekje heet "Parochie van het H.Hart Noordhoek Tilburg 1898-1948. Geschiedenis van 50 jaren. Daarin komt de hele organisatie ter sprake.

De belangrijkste elementen daaruit leg ik hier vast als een soort laatste mogelijkheid om te laten zien hoe het toen georganiseerd was. De grenzen van de parochie waren keurig omschreven en de Noordhoek deelde in mijn tijd parochiegrenzen met de kerken van het Heike, de Gasthuisstraat en St. Anna. De pastoors hadden een soort drievoudige functie. Ze waren leraar, priester en bestuurder of met andere woorden; ze verkondigden Gods woord en waren herder, ze droegen het H. Misoffer op, dienden de sacramenten toe en hadden de leiding over de totale organisatie. Zij zagen de kerk als een levend organisme waarbinnen alle leden bij elkaar horen en invloed uitoefenen op elkaar. Huisbezoek was ook een taak van de parochiegeestelijkheid. Het streven van pastoor en kapelaans was er op gericht om ieder gezin één keer per jaar te bezoeken. Op die manier bleef de geestelijkheid op de hoogte van ieders reilen en zeilen, kon zij corrigerend optreden en was ook de statistiek van de parochie up to date.

Bij de bouw van het Godshuis was gekozen voor de meest vermaarde kerkenbouwer uit die tijd t.w. Dr. P.J.H. Cuijpers. Het werd een meesterlijke bouwwerk in neo-gothische stijl waarbinnen vrijwel elke plaats een onbelemmerd uitzicht gaf op hoogaltaar en preekstoel. Overweldigend is het interieur waarbij de nadruk op het altaardeel is gelegd. De kerk is voorzien van gebrandschilderde ramen van de hand van de meest beroemde glazenier uit die tijd Joep Nicolas uit Roermond. "De kerk werd gezien als een der schoonste Cuijperskerken en een der prachtigste kerken van ons land."

Het prachtige barok-orgel, 45 registers groot, is geplaatst in 1935 voor de som van 16.000.= gulden. De organist, tevens docent orgel aan het conservatorium in Tilburg, Frans Paijmans, schrijft over het orgel in het Rooms Leven van 7 en 12 juli 1947 het volgende: "Het orgel, een bij uitstek kerkelijk instrument, heeft in de katholieke kerk vooral een dienende taak, het begeleiden van massazang. En de organist, hoe bekwaam ook, moet zijn bescheiden maar niettemin grootse werk verrichten in dienst van God en de kerk. Het orgel van de Noordhoekse kerk verdient meer bekendheid omdat het iets bijzonders is omwille van zijn mogelijkheden, de bouw, de dispositie en zijn klankrijkdom. Dat is vooral het gevolg van de vele soorten mixturen. Hieronder verstaat men orgelregisters welke de boventoon versterken. Daardoor krijgt de orgeltoon een glans en schittering en wordt het spel doorzichtig en tintelend van timbre. Een klaterend blij geluid. En de draagkracht van de toon is zeer groot en het geluid agressief en in staat om de zang van de gelovigen te ondersteunen en hieraan leiding te geven. Het betreft hier een der fraaiste kerkorgels van Brabant." Wat hebben we genoten van de prachtige orgelmuziek en wat zijn we na de hoogmis veel blijven zitten in de kerk omdat Paijmans dan altijd als afsluiting nog een flink orgelwerk speelde en alle registers opentrok enerzijds geleid door rationele competentie en vakmanschap en anderzijds boordevol passie en emotie. Kunst met een grote K.

De parochie bezat ook nog twee parochiehuizen, een voor jongens en een voor meisjes. De pastoor schrijft daarover "al meer dan dertig jaar wordt hier gewerkt aan de opvoeding van de jeugd door de kapelaans van de parochie, geassisteerd door een staf van jeugdleiders. Verschillende methodes van jeugdvorming werden hier beproefd". Die parochiehuizen ook wel patronaat genaamd waren in feite bewaarscholen voor de schoolvrije jeugd. De eerste vorm van katholieke jeugdzorg. Alleen al in de naam patronaat zit iets bevoogdends. De jongens en meisjes worden gescheiden beziggehouden. Priesters houden toezicht. Die moeten hun beschermelingen niet alleen afhouden van morele gevaren en hen een godsdienstige vorming geven maar er ook voor zorgen dat ze zich later bij de katholieke verenigingen aansluiten. Het was ook wel aantrekkelijk want daar werd al vroeg aan toneel gedaan, fancy fairs gehouden, gezongen, tafeltennis gespeeld, geturnd en een beetje gevoetbald. Er waren ook enkele muziekinstrumenten aanwezig waarop geoefend kon worden. Het hing van de kapelaan af hoe gezellig het werd. Breukel was daar een heel goede in. Hij hield op het patronaat ook duiven die door Kees de koster uit de kerktoren en de zolder van de kerk waren gehaald en liet ons kijken als ze jongen hadden en hoe hij ze verzorgde waarbij we soms mochten helpen. Enkele keren heb ik de koster mee mogen helpen om op de zolder van de kerk duiven uit te halen.

 

Ed Schilders noemt in zijn boek "Moordhoek" de zolder het verwulfsel, een volledig nieuw woord voor mij. Dat gaat als volgt:

Het verwulfsel van een kerk is de zolder van het huis van God. "Verwulfsel" is een woord dat bedacht moet zijn omdat "zolder" als woord te klein is. "Gewelven" is een synoniem, maar dat woord doet weer te zeer denken aan het ondergrondse. Op een verwulfsel is het onder geen beding goed toeven. Het is er donker, het stof hoopt zich er op, en men komt er alleen als men er werkelijk iets te zoeken heeft. Op het verwulfsel wordt het uitzicht beheerst door de balkenconstructie die het dak draagt. Er is geen ander licht dan dat wat de bezoeker in de hand houdt en het stoffige daglicht dat door de kleine dakramen en galmgaten naar binnen sluipt. Soms slaan duiven er hun vleugels uit of scheren vleermuizen tussen de nokbalken en de spanten door. Toch is zo’n verwulfsel in zekere zin het perfecte spiegelbeeld van het interieur van de kerk. Van kerken in gotische stijl althans, niet van de grijze godshuizen in betonnen nieuwbouwwijken. De serene, geruststellende sfeer van het klassieke kerkinterieur met zijn muurschilderingen, houtsnijwerk en kaarslicht, en de geur van wierook hebben op het verwulfsel plaats gemaakt voor ruwe, puur functionele constructies en de sfeer van angstige verlatenheid. Wie op een verwulfsel komt, ziet dat een dergelijk gewelf eigenlijk geen vloer heeft. Er is hooguit een smalle loopplank van het ene naar het andere einde in kruisvorm. Links en rechts van de loopplanken zien we de bovenkant van de gotische bogen die beneden in de kerk het gewelfde plafond vormen. Vanaf de bovenkant van de pilaren rijzen die bogen op en krommen ze zich om elkaar te ontmoeten. Omdat een gotische kerk bestaat uit een aaneenschakeling van zulke gewelven, komen met een zekere regelmaat twee of vier bogen bij elkaar in een punt. Terug naar het verwulfsel. Vanaf de loopplank zien we het omgekeerde gebeuren. Het meest dichtbij, het dichtst bij de loopplank, is het punt waar de bogen elkaar ontmoeten. Op die punten steunt de loopplank. Als we bijlichten met de lamp zien we dat we in gewelfde trechters kijken. De bodem van zo’n trechter is in feite de bovenkant van de pilaar in de kerk. De diepte van de trechter is daarom gelijk aan de hoogte van de bogen in de kerk. Die diepte loopt op tot vijftien meter. Ook al vormt het verwulfsel een onderdeel van het godshuis, de omstandigheden maken duidelijk dat God hier in ieder geval nooit komt. Zelfs als rommelhok is het totaal ongeschikt. Verwulfsels worden uitsluitend bezocht door kosters of werklui, lieden die er iets te zoeken hebben als het dak water doorlaat, de boktor te gulzig is of een ruitje van een van de dakramen moet worden hersteld. Soms moet de koster er zijn om een kroonluchter te laten zakken zodat in de kerk kaarsen of lampen verwisseld kunnen worden. Kortom niemand gaat voor zijn plezier naar een verwulfsel al moet gezegd worden dat aan het eind van de loopplanken het uitzicht over de stad zeer fraai is. Maar om er te komen moest je in de Noordhoekse kerk starten in het zijportaal van de kerk dat aan de noordzijde was gelegen en dat meer dan de hoofdingang op het westen gebruikt werd als ingang van de kerk. In dat zijportaal gaf een deur toegang tot een kleine ruimte, een uitbouw, waar een toren begon met een wenteltrap naar het verwulfsel. De wenteltrap telt tweeënzeventig treden waarna je op een klein bordes ter grootte van twee treden kwam. Na zes stenen treden van ongeveer vijftig centimeter breed volgt opnieuw een bordes waar een ladder met 27 sporten toegang geeft tot het eigenlijke verwulfsel. Daar geven loopplanken ter breedte van 1,10 meter gelegenheid om over de gewelven te gaan. Er zijn geen leuningen.

 

Hier ben ik enige keren met de koster geweest om jonge duiven en eitjes van duiven uit de nesten te halen om te gebruiken in de duivenkooi van de kapelaan in het patronaat.

Ook de parochiële bibliotheek met meer dan 4000 boeken en de parochiële muziekschool zijn in de parochiehuizen gevestigd terwijl het jongens- en mannenkoor, het dameszangkoor en het Tilburgs Stedelijk Orkest hier hun repetities houden. Echte culturele centra dus.

En iets verder zegt de pastoor: "Wil in een parochie een bloeiend godsdienstig leven heersen, dan zullen we daar naast een goed verzorgd kerkelijk leven ook moeten aantreffen godsdienstige verenigingen, charitatieve instellingen, sociale en maatschappelijke verenigingen, waar tegelijk met de geestelijke ook de stoffelijke belangen van de parochianen behartigd worden." Men spreekt tegenwoordig wel eens lovend over functionerende vrijwilligers in wijk of parochie maar in de parochie Noordhoek draaide een goed geoliede organisatie dankzij de inzet van misschien wel duizend vrijwilligers. De voornaamste onderdelen met allemaal vrijwilligers als drijvende krachten passeren hier de revue.

  1. Aartsbroederschap van de H. Familie. Telde in 1948 491 mannelijke leden. De catechismus zei dat we behalve door de H. Mis ook door andere godsdienstige oefeningen de zondag moeten heiligen. Om de twee weken was er een bijeenkomst in de kerk met een speciaal voor deze groep uitgezocht thema. Voor jongens tot 16 jaar was er een speciale afdeling, de kleine H. Familie genaamd.

  2. St. Anna congregatie voor vrouwen en de Mariacongregatie voor meisjes tot 16 jaar. Hiervoor was er ook een bijeenkomst om de twee weken één week verschoven met de H. Familie. Alleen al de Maria congregatie telde op dat moment 200 leden. De vrouwen hadden in die tijd altijd een hoed op in de kerk en ze hadden ook altijd lange mouwen aan hun kleding. Dat hoorde zo.

  3. St. Vincentiusvereniging. De leden van deze vereniging bezochten arme gezinnen in de parochie. Materiele ondersteuning werd gegeven in de vorm van huisraad en bonnen voor etenswaren en kleding. Het was ook de bedoeling om door dat huisbezoek de gezinnen op een "hoger zedelijk peil"te brengen. In feite de eerste aanzetten tot maatschappelijke emancipatie van de laagste sociale klasse. De leden zochten naar wegen om voldoende middelen ter beschikking te krijgen. In het uiterste geval werd een collecte in kerk gehouden voor dat doel.

  4. St. Petrus-liefdewerk met 1500 leden was een missiegenootschap dat tot doel had om seminaries te stichten in een overzees missiegebied om de opleiding van inlandse priesters op gang te krijgen en te houden. Een hele vroege vorm van sponsoring. De leden betaalden zelf één cent per week en spanden zich in om andere middelen ter beschikking te krijgen.

  5. Katholieke arbeidersjeugd voor jongens tussen de 17 en 25 jaar, de kajotters.

  6. Katholieke arbeidersvrouwen voor gehuwde vrouwen uit de werkmansstand.

  7. R.K. Vrouwengilde voor vrouwen uit de betere kringen.

  8. R.K. Thuisfront voor soldaten in Nederlands-Indië.

  9. Het retraite-werk. "De retraite is een machtig, zo niet noodzakelijk middel, om toe te nemen in volmaaktheid. De weldaad van een gesloten retraite (in b.v. een kloostergemeenschap) is buitengewoon groot." Je was dan enkele dagen te gast bij een kloostergemeenschap waarbij meerdere onderwerpen aan de orde kwamen en veel tijd in de kapel werd doorgebracht.

  10. Parochiële R.K. Leesbibliotheek.

  11. Verkenners en welpen voor de jongens en gidsen voor de meisjes. In de Noordhoek waren twee welpengroepen en twee verkennersgroepen actief. Bij elkaar waren dat ver over de honderd jongens. Ik ben alleen bij de verkenners geweest. Onze groep heette St. Patrick. Wij waren gehuisvest op de zolder van het Ursulinenklooster waar van boomstammetjes een vijftal onderkomens was gebouwd voor de verschillende patrouilles. Er werd veel tijd aan sport en spel besteed en in weer en wind waren we op pad. We leerden er ook morsetekens die moesten worden herkend door te luisteren naar een toeter of een fluitje maar ook door te kijken naar met behulp van twee vlaggen uitgevoerde tekens. Een zin waar kennelijk alle letters van ons alfabet in voorkwamen en die ik te verwerken kreeg luidde "the quick brown fox jumps over the lazy dog." Eenmaal per jaar gingen we een week op kamp waarbij we sliepen in tenten en zelf moesten koken op houtvuren. De keuken werd helemaal van aan elkaar gesjorde paaltjes opgebouwd en ook het toilet "de hudo" (houdt uw darmen open) moest worden gemaakt. Dan werd een groot gat in de grond gegraven en daar overheen een houten stellage gemonteerd. Je ging dan zitten op een balk en telkens als je wat in het gat had gedeponeerd moest je er een schep zand over strooien. Een afscherming van jute zorgde voor de privacy. Eén van de kapelaans, de aangestelde geestelijke adviseur, ging altijd mee. In ons geval was dat kapelaan Breukel die meeging. Voor hem was er een aparte tent om in te slapen en bovendien een flinke kist met daarin misgewaden en middelen om een eenvoudig altaar op te stellen. Er werd een kapeltent opgezet waarin elke morgen de mis werd gedaan. De kapelaan bleef de hele week in zijn zwarte toog lopen. Een eindje in het bos werd een mariakapelletje ingericht. ’s Avonds voor het naar bed gaan wandelde de hele club naar dat mariabeeld en bad daar onder leiding van de kapelaan het avondgebed. Als afsluiting werd door de kapelaan gezongen "In manus tuas Domine" en wij moesten dan zingend antwoorden "Commendo spiritum meum". "In uw handen Heer beveel ik mijn geest".

  12. College van misdienaars voor jongens tot en met 17 jaar en acolieten voor jongens en mannen tussen 18 en 35 jaar. Van beide clubs ben ik jarenlang tot aan ons trouwen lid geweest. Als je jezelf had opgegeven, volgde een spoedcursus door Kees de koster. Je kreeg een boekje met de teksten die moesten worden geleerd en er werd eenmaal voorgedaan wat de verschillende handelingen waren. Je werd de eerste keer ingezet op een zijaltaar en de betreffende kapelaan was er van op de hoogte dat jij een nieuweling was en hielp mee om een en ander soepel te laten verlopen. De misdienaars dienden meestal de missen door de week en de stille missen op zondag en de acolieten werden ingezet in de hoogmis en op hoogtijdagen. Ik heb dat werk altijd met veel inzet en toewijding gedaan. Als misdienaar moest je vaak al heel vroeg uit de veren als je de eerste mis moest dienen. Die begon al om 06.30 uur. Weken van tevoren was een rooster bekend wanneer je dienst had. Maar wij, onze Fons en ik, werden regelmatig opgeroepen door Kees de Koster als plotseling een andere jongen was uitgevallen b.v. door ziekte. Ieder jaar werd er een gezellige dag georganiseerd apart voor de misdienaars en de acolieten. Een kapelaan ging dan mee. Zo’n reisje mocht dan best iets kosten en de dag werd afgesloten met een diner.

  13. Een bloeiend zangkoor "soli Deo gloria", een knapenkoor en een kerkkoor-muziekschool. Zowel de koren als de muziekschool onder leiding van Jan Jansen. Bij feestelijke gelegenheden traden de koren samen op en dan stond er een koor van tegen de 100 zangers en zangertjes. Hij wist de koren op te voeren tot de besten van de stad.

  14. Er waren steeds 4 kerkregenten actief die samen met de pastoor het bestuur van de kerk vormden. Die kwamen altijd uit de betere kringen. In mijn tijd waren dat twee fabrikanten, een wethouder en een bankdirecteur.

  15. College van collectanten 25 leden tellend en vrijwel allemaal middenstanders. Hun doel is verheven. Zij zorgen dat de middelen voor het onderhoud van de kerk en voor tal van instellingen worden opgehaald. In de Noordhoek werd gecollecteerd met zakjes aan een stok. Er kwam twee keer iemand langs. De eerste collecte was voor de kerk en de tweede voor een ander doel. Als er een heel speciaal doel was gesteld b.v. voor een missionaris dan werd met een "open schaal" rondgegaan. Het was de bedoeling dat dan extra werd gegeven. Iedereen kon het zien. Bij de zakjes werd meestal een cent geofferd.

Heel dat uitgebreide apparaat van parochiële voorzieningen stond in dienst van de gezinnen was zoiets als een warme deken met al zijn instituties die de gelovigen ter beschikking stonden. Om en rond het gezin draaide alle leven in de parochie. Op de versterking van de band tussen parochie en gezin waren dan ook alle inspanningen gericht. Zowel het eeuwige als het tijdelijke geluk was uitsluitend te vinden in het praktiseren van een goed katholiek leven. Om nog als katholiek te boek te staan in de parochie was het volgens "de vijf geboden van de Heilige Kerk" noodzakelijk om tenminste éénmaal per jaar te biechten en in de paastijd de heilige Communie te ontvangen. Om een goed katholiek te kunnen heten was dit "pasen houden" natuurlijk ver onder de maat. De eis was om op zondag en verplichte feestdagen de heilige mis bij te wonen en geen verboden (slafelijk) werk te verrichten, maar dat was zelfs nog aan de zuinige kant. Het zag er al veel beter uit als als je op zondag twee keer naar de kerk ging en ook door de week de mis bezocht. Een trouwe katholiek ging ook regelmatig biechten met een minimum van eenmaal per maand. Rijen van kandidaten zaten voor de biechtstoel aan te schuiven. Iedere keer een stoeltje verder en uiteindelijk was je aan de beurt en kon je de zonden beleiden waarna je de absolutie kreeg. Het probleem van dikwijls biechten was dat je niet precies wist wat je aan zonden had gedaan. En dus had iedereen een soort vast patroon van mogelijke zonden. Voor de kleinsten te beginnen met het wegnemen van een snoepje oplopend tot het bekennen dat je jezelf had bevredigd. Daar moesten ze dan altijd wel het fijne van weten. De biechtvader speelde in een aantal gevallen ook voor therapeut en regelde hulp. Het onderhouden van de vasten- en onthoudingsdagen was een katholieke plicht. In de kerk was feitelijk altijd wel wat te doen en als dat niet zo was, dan stond toch de kerkdeur de hele dag open om zomaar even binnen te lopen voor een schietgebedje. En de godslamp in de buurt van het tabernakel brandde altijd.

Eind 1950 is de roomse zuil op zijn hoogtepunt en lijkt nog eeuwen mee te kunnen. Maar als zo vaak met hoogtepunten is het ook een keerpunt. Ineens lijkt eind jaren zestig de zaak in elkaar te donderen, heel snel. Dat heeft te maken met het feit dat de verbindingen naar buiten duidelijker werden. De mensen kregen radio en televisie in huis, gingen op reis en de wereld komt op hen af. De roomse zuil begint te wankelen. In het kerkelijk leven begint dan alles te schuiven. De kerk wordt van vast dagelijks middelpunt tot incidentele versiering. Het Rijke Roomse Leven blijkt topzwaar. Het is te groot, te uitbundig met te veel show. Er wordt dan openlijk aan alles getwijfeld. Het geloof staat in de vrije luchtstroom van de twijfel. De geslotenheid van het systeem heeft de vermolming van binnenuit onzichtbaar gehouden. De kerk wordt ontdaan van de franje van eeuwen maar men slaat door en het loopt uit op een kaalslag. De kerk had een schat aan muziek bijvoorbeeld in het gregoriaans. Dat wordt op de achtergrond gedrongen door hedendaagse wijsjes. Het orgel wordt vervangen door piano en gitaar. De kerk wordt een "mekaar op de schouders kloppen – kerk". De liturgievoorbereiding wordt een soort winkeliersbijeenkomst. Wie heeft er nog een leuk idee voor een thematische viering, het allerergste wat ooit is uitgevonden. Je kunt je natuurlijk doordat het zo snel en in veel gevallen ook zo gemakkelijk is gegaan wel eens afvragen hoe sterk die overtuiging van vroeger was. Hoe sterk was dat innerlijke geloof eigenlijk, was het wel zo hecht gefundeerd? Was het niet veel schijn en angst voor het verliezen van het sociale gezicht doordat er sociale controle was? Wat betekende het als de kerken ’s zondags stampend vol zaten en er zes

H. Missen moesten worden gelezen om aan de vraag te voldoen doordat er zondagsplicht bestond. Hoeveel van de mensen die er heen gingen, gingen er heen uit niet meer dan plichtsbesef? In veel gevallen heeft de verandering in de kerk voor bevrijding gezorgd, voor verruiming. Het heeft veel mensen bevrijd van angst. Maar het heeft ook, denk ik, veel vergroving teweeg gebracht, veel vervlakking, veel verloedering, veel verlies aan goede smaak, veel verlies aan stijl, veel verlies aan historisch besef, overschatting van het heden en verwaarlozing van de hele geschiedenis en traditie.

En elke zondag ziet er vanaf dat moment hetzelfde uit. Nu ik in korte tijd (april 2005) twee uitvaarten (de paus en Reinier) en een huwelijk (Charles) heb gezien op de televisie vanuit plaatsen waar nog niet alles klakkeloos is weggegooid, weet ik wat ik nog het meeste mis aan de tegenwoordige manier van kerk zijn in mijn huidige omgeving. Dat is de bevestiging die de gelovigen elkaar gaven door ook de tijd te nemen om massaal samen te bidden en te zingen waarbij je de kans kreeg om op te gaan in de massa en om op een ander moment op jouw eigen manier je volksgeloof te beleven. Wat ik gezien heb de laatste weken ervaar ik voor een flink deel als een warme douche.

Bij het sluiten van de kerk van de Noordhoek publiceerde oud pastoor Bijnen onderstaand gedicht gericht aan zijn oud parochianen:

Roem niet het huis, waaraan gij uw zorgen eens mocht wijden

élk werk vergaat bij ’t keren van de tijden.

Waar blijft nu het woord, dat gij eens hoorde spreken

leeft het nog voort, of was ’t slechts ijdel teken?

Waar blijft de zang, de jubel van de orgelklanken

‘t "Te Deum" om de Heer telkens weer te danken.

Verstomt nu ’t stil gebed van zo vele vrome zielen,

die hier in nood of droefheid kwamen knielen?

Dooft nu het Licht, dat feestelijk in de nacht mocht schijnen,

en nu voor blinde lichten moet verdwijnen?

Straks niet meer de beelden op de wanden,

dan klagen de profeten als ontmanden.

De klok roept niet meer op tot feest of rouwbetoon,

de lamp gaat uit, ’t wordt duister in Gods woon.

Vraag niet de tijd; wat houdt ge in uw schoot geborgen?

Weet wel; bouw niet op zand en reken niet op morgen.


Veel informatie is gehaald uit de televisieserie "katholieken in de 20e eeuw".