Henk
van Rijswijk
Herinneringen
aan de lagere school St. Dionysius in de Antoniusstraat
De lessen op de lagere school
en het voortgezet onderwijs werden hoofdzakelijk door de fraters van
Tilburg verzorgd, althans voor de jongens. Want in mijn tijd was er nog
geen sprake van gemengde scholen bij het katholieke onderwijs. De fraters
hebben een enorme rol gespeeld in de opvoeding en ontwikkeling van de
mannelijke jeugd. Als in september 1940 het onderwijs aan mij op de lagere
school in de Antoniusstraat van start gaat, stappen de fraters van Tilburg
voor het eerst mijn leven binnen. En als ik 70 jaar later terugkijk naar
hun manier van bezig zijn met jonge kinderen toentertijd dan doe ik dat
met groot respect en dankbaarheid. Zij hebben mij in hele moeilijke jaren
begeleid en hadden snel door wat voor vlees ze in de kuip hadden. Ze
waren, vaak jong nog, bezield met idealen om uit elk kind te halen wat er
inzat. Vanuit hogere idealen en ten koste van veel inspanningen werd het
onderwijs door hen gedragen. Het waren goedkope leerkrachten en bovendien
vonden de bisschoppen en de pastoors dat bij hen de katholieke school in
veiliger handen was dan bij leken. Behalve dat zij onderwijs gaven op het
niveau dat de wet vroeg, vormden zij hun leerlingen tot godsdienstige en
kerkelijk meelevende katholieken. Door hun grote belangstelling, hun
gedegen vakmanschap, hun toewijding en hun inzet hebben zij voor een
belangrijk deel ook aan mijn vorming en opvoeding bijgedragen. Echte
toppers heb ik daar meegemaakt, waarbij ook af en toe zo’n sloddervos
die zijn toog altijd onder de as van zijn sigaar had zitten en daarbij ook
nog helemaal onder het krijt. Prachtige figuren die helemaal in hun rol
doken. Ze hadden daarvoor ook de tijd en de middelen om maximaal te
presteren. Nog niet zo lang geleden heb ik op het fraterhuis gesproken met
frater Caesarius, inmiddels overleden. In Nederland en Vlaanderen dé
deskundige op het gebied van het aanvankelijk leesonderwijs. Hij was als
grondlegger en hoofdauteur van "Veilig leren lezen" al meer dan
vijftig jaar actief werkzaam aan de meest gebruikte leesmethode in
Nederland. Van hem kreeg ik verschillende afdrukken van lees- en
schrijfmethoden zoals die in mijn tijd op de lagere school in gebruik
waren. Een echte autoriteit op dit terrein. Hij vertelde dat het door de
organisatie bij de fraters gemakkelijk was om na schooltijd nog heel veel
tijd te steken in onderwijsmethoden en middelen die daarbij nodig waren.
Er was deskundigheid op elk terrein aanwezig. Ze konden gemakkelijk hun
licht eens opsteken bij een confrater en ze hadden geen gezin waarvoor ze
hoefden te zorgen, er werd voor hen gekookt en na het eten waren ze meteen
weer baas over hun eigen tijd. Natuurlijk hadden ze wel andere
verplichtingen zoals gebed, studie en buitenschoolse activiteiten. De
congregatie van de fraters was een grote organisatie op het terrein van
onderwijs en internaatsopvoeding. Toen Mgr. Joannes Zwijsen in 1844 de
congregatie in Tilburg had opgericht werd begonnen met acht fraters en
zeven weesjongens. De fraters zouden de strijd aanbinden met het
analfabetisme in Brabant. Op het moment dat ik de lagere school bezocht,
honderd jaren later, werkten ze met meer dan duizend fraters in Brabant.
Met een eigen drukkerij-uitgeverij en een eigen onderwijzersopleiding. Een
prima organisatie met een wijze van leven en werken in een gemeenschap die
paste bij die tijd. In de huidige maatschappij overheerst sterk het
individualisme en materialisme waardoor de keuze voor een leven in
gemeenschap en dienstbaarheid sterk is afgenomen. Er zijn eenvoudigweg
geen mensen meer te vinden die deze manier van leven nastreven. Mijn
herinneringen aan de fraters van Tilburg zijn overwegend zeer positief.
Eerste klas

Op maandag, 2 september 1940
leverde onze pa mij net vóór negen uur ’s
morgens af op de R.K. Burgerschool Sint Dionysius aan de Antoniusstraat
nummer 5A in Tilburg. Wij woonden in de parochie Noordhoek maar gingen
niet naar de parochieschool wat door de pastoor niet zo geweldig werd
gewaardeerd. Maar onze pa heeft op deze school zijn avondopleiding gedaan
en ik denk dat hij mij hier liet starten met de stille hoop dat ik na de
zesde klas probleemloos zou doorstromen naar de klassen zeven tot en met
tien van de St. Denis handelsschool. Hoe dan ook, ik kwam terecht bij
frater Eligius. Een vriendelijke man met heel veel geduld, 23 jaren oud
(geboren 25 september 1917). Wij zagen enorm tegen hem op. De groep
waarvoor hij stond was meer dan vijftig kinderen groot. Toch verliepen de
lessen vlekkeloos, want de frater eiste van ons discipline en hij
handhaafde die ook. Iedereen was stil en zat rustig in de bank te werken
of met de armen over elkaar. Alles in de klas was er op gericht om ons zo
snel mogelijk gedegen onderwijs te geven in lezen en schrijven. Al heel
snel werd er geoefend om kleine woordjes als oor en oom te schrijven en te
lezen. Ik weet nog als de dag van gisteren dat we zo’n smal reepje
papier moesten invullen. Eerst goed kijken wat er stond b.v. oor.
Daaronder stond dan een aantal keren datzelfde woord maar dan gestippeld
en dan moest je proberen dat over te trekken en daarna moest je proberen
dat woord zelf tussen twee lijntjes te schrijven. En als dat goed gegaan
was dan kreeg je dat papiertje mee naar huis en was je trots op je
prestatie. Dat schrijven gebeurde in eerste instantie met potlood. Maar
naarmate je er beter in slaagde om goed te schrijven, kwam het moment
dichterbij dat je het met een kroontjespen mocht proberen. Dat was nog een
heel gedoe. Je moest die telkens in een inktpot dopen (soppen) en het
teveel aan inkt aan de zijkant van die inktpot afvegen. Als je een nieuwe
pen kreeg dan pakte die niet meteen goed de inkt en moest je de pen eerst
in je mond stoppen en aflikken. De inktpot zat ingebouwd in de schoolbank
en was afsluitbaar door een schuifdekseltje. Regelmatig ging de frater
rond met een grote schenkfles van Talens om de inktpotjes bij te vullen.
Je moest dan ook een inktlap hebben om de pen af te vegen als het werk
klaar was. Zo’n inktlap werd meestal door de vaders of de moeders
gemaakt van een stuk laken of iets dergelijks. Er werd een pakketje
gemaakt van een tiental stukjes van 8 x 8 cm. Bij ons thuis ging er aan de
boven- en onderkant een klein stukje leer op en het geheel werd met een
"holniet" vastgezet. Onze eerste leesboekjes begonnen met de
woordjes die we net hadden leren schrijven en zo werd je voetje voor
voetje wegwijs gemaakt. Ook de hele omgeving van de klas was er op gericht
om je oog te laten krijgen voor woordjes. Overal hingen kaartjes met namen
van de diverse onderdelen in de klas zoals deur, raam, slot en dergelijke.
Er waren de kleurplaten waaronder je kaartjes met de afzonderlijke letters
van een woord op haakjes moest hangen. En er was ook het leesplankje
waarop bijna elke letter van het alfabet voorkwam. De boekjes die werden
gebruikt heetten "ik lees al" en "echt lezen". Vaak
moesten we woordjes van het bord overschrijven. Heel vreemd dat ik me van
de rekenmethodes die werden gebruikt helemaal niets kan herinneren.
Natuurlijk oefenden we wel met het tellen van voorwerpen en het tekenen
van verschillende aantallen rondjes waarbij dan het aantal moest worden
ingevuld. Maar van een soort methode is mij niets meer bijgebleven.
Tweemaal per dag, eenmaal op de voormiddag en eenmaal op de namiddag,
gingen we "buiten spelen" tijdens "het speelkwartier".
Voor de grotere kinderen was dat inderdaad een kwartier maar voor de
kinderen uit de eerste klas duurde het veel langer. Tijdens het
speelkwartier waren alle leerkrachten op de speelplaats aanwezig. Er werd
toen in die tijd nog geen koffie of thee gedronken. Later heb ik vernomen
dat pas in 1958 door het bestuur van de fraters aan de leerkrachten
toestemming is verleend om tijdens het speelkwartier bij toerbeurt koffie
of thee te drinken. Frater Eligius had een standaardwoord dat hij voor jou
gebruikte als je iets niet goed had begrepen. "Tinus" zei hij
dan. Later, toen we wat groter waren, leverde hem dat de bijnaam
"Tinus den eerste" op. In de loop van het schooljaar waren er
natuurlijk diverse hoogtepunten waaraan aandacht werd besteed. Zo kwam
sinterklaas met een drietal zwarte pieten op school. Allemaal fraters
vermoedelijk die keurig verkleed waren. Met kerstmis werd een grote
kerststal gemaakt van grotpapier en waren er stenen beelden in die stal.
Ook aan andere kerkelijke feestdagen werd aandacht besteed. Drie keren per
jaar kregen we een groot rapport mee naar huis namelijk met Kerstmis, met
Pasen en aan het einde van het schooljaar. Daarop stonden punten voor
gedrag, vlijt, lezen, schrijven en rekenen. Het laatste rapport van dat
schooljaar was gedateerd 31 juli 1941. De lessen in de tweede klas zouden
weer beginnen op maandag, 1 september 1941. In 2003 heb ik frater Eligius
nog eens teruggezien in het verzorgingstehuis van de fraters aan de
Gasthuisring. Hij was toen inmiddels 86 jaren oud geworden en niet
helemaal meer bij de tijd maar hij herkende de rapporten die hij
geschreven had nog onmiddellijk. Hij was heel vriendelijk tegen mij maar
herkende mij natuurlijk niet meer na al die jaren. Ik vond het een heel
aardige ontmoeting met een man van wie ik het lezen en schrijven leerde.
Op 1 mei 2005 is frater Eligius overleden.

Tweede klas

Dit is de enige klas waarin ik
les heb gekregen van een leek. Hij heette "meester" van
Kerkoerle en was in onze ogen al een oudere man. Hij was op dat moment 53
jaren oud (geboren 20 maart 1888). Ik heb later begrepen dat hij destijds
al 31 jaren aan de St. Denis verbonden was. In mijn zes jaren op de
"Sint Denis" is hij in de tweede klas gebleven. Hij was veel
strenger dan Eligius en er moest flink worden aangepakt. Hij rookte als
een schoorsteen en hoestte navenant waarbij hij af en toe flink zijn keel
schraapte en dan vervolgens in de gootsteen spuugde. Hij kon ook niet zo
goed stoken. In de klas stonden enorme grote ronde kachels met een afvoer
via een lange pijp naar buiten. Die kachels moesten in de winter
regelmatig worden bijgevuld met kolen. Maar van Kerkoerle gooide er veel
te grote porties op waardoor de kachel lange tijd niet doorbrandde. Op een
gegeven moment vatten de kolen dan vlam met een flinke klap en een
rookwolk. Als de kolenkit leeg was moest die door één van de kinderen
worden bijgevuld uit een groot kolenhok aan het begin van de speelplaats.
Discipline houden en lesgeven kon de meester heel goed. In mijn beleving
moest daar stevig worden doorgewerkt. Aan het begin van de dag en aan de
begin van de middag vóórdat de lessen begonnen, werd er eerst gebeden.
Het was altijd hetzelfde prevelementje. "Kom, Heilige Geest, vervul
de harten van uw gelovigen en ontsteek in hen het vuur van uw liefde. Zend
uw geest uit en alles zal worden herschapen. En gij zult het aanschijn van
de aarde vernieuwen." De lessen begonnen per dag om negen uur en om
half twee. En ik ben steeds te voet naar school gegaan via de
Fabriekstraat en de Poststraat. "Tussen de middag" waren we
anderhalf uur vrij om warm te gaan eten. Op maandag hadden we thuis
meestal van die hele vette soep waarvan ik spontaan hoofdpijn kreeg. En
van die hoofdpijnkwaaltjes zou ik voorlopig niet verlost worden. In de
eerste klas kregen we drie vakken namelijk lezen, schrijven en rekenen.
Hier bij meester van Kerkoerle kwamen daar in eerste instantie twee vakken
bij namelijk Nederlandse taal en catechismus. Hier kregen we te maken met
een door de Nederlandse bisschoppen uitgegeven boekje genaamd "de
cathechismus". Het was een klein boekje verdeeld in een aantal
hoofdstukken waarin de diverse onderdelen van het Rooms Katholieke geloof
en de geloofsbeleving werden behandeld in een vraag- en antwoordvorm. Voor
het vak cathechismus was er iedere week een overhoring. Er werd verwacht
dat je daar iedere week een tien voor haalde. Een onvoldoende voor
cathechismus werd op school en thuis veel erger gevonden dan een
onvoldoende voor taal of rekenen. De overhoring was meestal mondeling en
het antwoord moest woordelijk kloppen met de tekst uit het boekje. De
eerste vraag was: "Waartoe zijn wij op aarde?" En het antwoord
luidde: "Wij zijn op aarde om God te dienen en daardoor in de hemel
te komen." In deze klas kregen we de eerste beginselen van het
tekenen bijgebracht en leerden we ook zaken een beetje logisch aan te
pakken hetgeen op het rapport weer tot uitdrukking kwam door een punt voor
orde en netheid naast een punt voor gedrag en vlijt. Men bleef attent op
het gedrag en de inzet van elk individueel kind. Bij het vak rekenen
kregen we te maken met het oefenen in het opzeggen van de tafels, een
bezigheid die mij is bijgebleven vooral door de wijze waarop dat gebeurde.
Zo’n tafel van bijvoorbeeld drie werd op het bord uitgeschreven door de
onderwijzer. In eerste instantie nog met de uitkomsten er bij en later
zonder die uitkomsten. De meester wees dan vervolgens de eerste regel aan
en de hele klas brulde dan "één maal drie is drie" en zo
vervolgens de andere regels. Als ik mijn ogen dicht doe dan zie ik dat
tafereel nog voor me. Tot ver in de omtrek moet dat geluid te horen zijn
geweest. De tafels werden er ingehamerd en naar later is gebleken is dat
toch heel effectief geweest. Regelmatig kregen we in deze klas een dictee
om na te gaan hoe de diverse woordjes en zinnetjes waren verwerkt. Op 27
juli 1942 was het schooljaar ten einde en op dinsdag, 1 september, van
datzelfde jaar begonnen we aan de volgende klas.
Derde klas

Hier kwam ik bij frater
Aurelius te zitten. Ook weer zo’n jonge leerkracht. Hij was 22 jaar
(geboren 3 juni 1920). Hij droeg net als andere fraters een toog. Niemand
keek er van op dat de fraters deze kleding droegen. Dat was volledig
geaccepteerd ook in het straatbeeld waar naast de fraters ook de pastoors,
de kapelaans, de broeders en de paters zo gekleed waren. En ze fietsten op
damesfietsen. Het was een alledaags beeld in de straten van Tilburg
toentertijd. Wat de wereldvreemde namen van de fraters betreft het
volgende: Ton Ghering (frater Maximus) schreef me hoe een en ander verliep
bij de keuze van de fratersnaam. "Toen we het noviciaat binnenkwamen
kregen we de derde of vierde dag een lijst voorgelegd met een groot aantal
heiligennamen waaruit je mocht kiezen. Iedere frater had een andere naam.
Op de lijst verschenen ook telkens de namen van de pas overleden fraters.
Je kon ook een voorstel doen voor een naam die niet op de lijst voorkwam.
Bijvoorbeeld was er een Johannes, dan kon je voorstellen Johanno of
Johanni etc. Ik koos een korte naam Maximus en als die werd afgekort had
je nog een goede naam Max." Aurelius was een man die heel goed in
zijn rol paste. Hij had een geweldige mimiek en was in staat om als het
nodig was een situatie prima uit te beelden. Hij kon heel goed verhalen
vertellen en vóórlezen. Hij speelde met de klas en daagde ons uit om het
spel mee te spelen. Heel veel later hoorde ik in het archief van de
fraters dat hij als een van de beste toneelspelers gold in de
fratersgemeenschap. Maar hij had ook zijn mindere dagen. Dan had hij een
donkere bril op. Naar eigen zeggen had hij dan hoofdpijn. Dan verliepen de
lessen niet zo uitbundig en dat kan ik nu pas goed begrijpen. Voor zover
ik me kan herinneren rookte deze frater niet. Op de vensterbank van de
hoge ramen had Aurelius een aquarium staan dat hij heel goed verzorgde Het
was een speels element in de klas. In de derde klas waren we de grootste
kinderen van de kleine speelplaats geworden. De grens met de speelplaats
van de hogere klassen was op de tegels van de speelplaats aangegeven met
een rode lijn en daar mocht je niet overheen. En dat gebeurde ook niet
want daar werd op gelet door de surveillerende leerkracht. Als de school
ging beginnen, ’s morgens om negen uur en ’s middags om half twee, dan
belde het hoofd van de school, frater Tharcisius, met een hele grote bel
die aan de muur van de zesde klas was gemonteerd. Iedereen zocht dan zijn
plaats op in de rij bij de klas waar hij thuishoorde. We stonden dan
keurig twee aan twee in de rij. Na de eerste keer bellen mocht je nog
praten en na de tweede keer bellen moest het volkomen stil zijn. En dat
verliep allemaal vlekkeloos. Onze pa hield regelmatig contact met de
fraters en zijn standpunt was dat die altijd gelijk hadden. Zijn advies
aan de onderwijzers was steevast "stevig aanpakken en maak dat hij
gehoorzaamt". Als ik al eens strafwerk mee naar huis kreeg, dan was
duidelijk wat er stond te gebeuren namelijk zo’n zelfde portie ook nog
eens voor onze pa maken. Als onze pa een briefje mee naar school gaf om af
te geven aan de frater dan vielen daaraan twee dingen op. De brief was
altijd dichtgeplakt en over de inhoud kwam je dus niets te weten en op de
buitenkant stond altijd "Eerwaarde frater". Wij moesten op de
lagere school toen ook nog op zaterdagmorgen naar school van negen tot
twaalf uur. In klas drie komt in de loop van het schooljaar het vak
aardrijkskunde erbij. Dat beperkt zich vooralsnog tot het leren van de
kaart van Nederland. Er werd gewerkt met grote kaarten van stevig karton
die aan het bord werden opgehangen. Aurelius gebruikte die met de namen
van de steden, de rivieren en meren er op en met blinde kaarten waarbij
van ons werd verwacht dat we in de loop van de tijd zo veel hadden geleerd
dat we aangewezen plaatsen konden benoemen. En al die wijsheid werd er ook
weer zodanig ingeramd dat iedereen van mijn generatie nu nog de rijtjes
naast elkaar liggende steden kan opnoemen. Bijvoorbeeld Groningen,
Hoogezand, Sappemeer, Zuidbroek, Winschoten, Nieuweschans, Oude Pekela,
Nieuwe Pekela en Stadskanaal. We leerden veel over Nederland met name over
de landbouw en de industriegebieden. Ook werd geoefend hoe je met de trein
van de ene plaats naar de andere zou moeten reizen. Dit schooljaar
eindigde op woensdag, 28 juli 1943. We namen die dag afscheid van frater
Aurelius die we in de vijfde klas weer zouden tegenkomen.
Vierde klas

Dit schooljaar begon weer op 1
september (woensdag) en toen maakte ik kennis met frater Adjutor, 30 jaar
(geboren 14 oktober 1912). Een frater die het leven van de zonnige kant
bekeek en overal het grappige van inzag. Deze frater was echt de leukste
van het hele gezelschap. Hij was zo kaal als een luis en in zijn mond hing
altijd een grote dampende sigaar. Hij begon altijd met enkele bovenramen
open te zetten. Dat was kennelijk niet voor zijn sigarenlucht maar meer
voor de lucht die wij allemaal bij ons hadden en loslieten. We zaten er
met 52 kinderen in de klas. Dat weet ik nog precies want hij noemde ons
"de 52 gasbuisjes". Hij deed op de speelplaats ook de spelletjes
mee. Hij was gewoon en heel dichtbij. Het lesgeven was ook voor hem één
groot spel. Zijn proefwerken omkleedde hij altijd met een soort one-man
show. Ook daar herinner ik me nog diverse voorbeelden van. Als hij
bijvoorbeeld op de blinde kaart het slotermeer aanwees, dan ging hij de
deur op slot doen en bij het tjeukemeer zat hij uitgebreid te krabben. Dat
ging er in als koek. We wilden wel voor hem werken. En deze man kon ook
prachtige verhalen vertellen. Hij verplaatste zich dan in iemand anders.
Zo was hij een keer op bezoek geweest in de missie en mocht hij mee de
rimboe in. Natuurlijk kreeg hij een geweer mee want het was er heel
gevaarlijk. In het geweer zaten zeven kogels. Plotseling zagen ze een
leeuwenkop achter een liggende boom. Hij schoot maar even later keek de
leeuw weer over de stam. Dat gebeurde dan heel uitgebreid natuurlijk zeven
keren achter elkaar. En toen keek de leeuw niet meer op. Wat denk je dat
hij zag toen hij achter de boomstam ging kijken? Zeven leeuwen dood. We
vroegen hem regelmatig om weer een verhaal te vertellen. Dat deed hij ook
maar dan moesten we eerst dit of dat kennen. Ik ging met plezier naar
school en daar heeft deze frater (die ik later op de MULO ook weer
tegenkwam) veel aan bijgedragen en de resultaten werden in de loop van het
jaar steeds beter. Hier kwamen bij het vak rekenen ook de breuken aan de
orde. In de vierde klas kwam er weer een vak bij namelijk vaderlandse
geschiedenis. Daar weet ik me feitelijk niet veel van te herinneren. Wel
iets vaags over Batavieren, Friezen en Romeinen. En ook iets over Karel de
Grote. Het vak gymnastiek werd op deze school voor alle klassen gegeven op
de speelplaats. Daar werden matten en toestellen naar toe gesleept en als
het slecht weer was dan werd er wat anders bedacht en dikwijls was dat
voorlezen. Er werden ook een aantal liedjes aangeleerd. Sommige heel
eenvoudig en samenhangend met het kerkelijk jaar, maar ook liedjes waarvan
de duidelijkheid niet zo voor de hand lag en die je toch uit volle borst
meezong. Wat bijvoorbeeld te denken van "toen hertog Jan kwam varen,
te peerd parmant, al triumfant, na zevenhonderd jaren, hoe zong men t’allen
kant, harba lorifa zong den hertog, harba lorifa etc.". Vanaf de
vierde klas mochten we ieder jaar ook meedoen aan de H. Harthulde op het
heuvelplein. Dat was een enorme kerkelijke manifestatie rondom het
H.Hartbeeld bij de Heuvelse kerk waar heel Tilburg voor uitliep. In deze
klas vielen in de winter nog al wat lessen uit. Er was gebrek aan
leermiddelen maar vooral aan kolen zodat de klassen niet verwarmd konden
worden. Het hele oorlogsgedoe begon zijn invloed te krijgen op de
kwaliteit van het onderwijs. Op maandag, 24 juli 1944, begon de grote
vakantie.
Vijfde Klas

Op vrijdag, 1 september 1944,
begon de school weer. Het zou een moeizaam schooljaar worden vanwege de
Duitse bezetters. De klassen waren wel een stuk kleiner want er waren twee
vijfde klassen. In de ene klas gaf "meester" Reese les en de
andere klas frater Aurelius die van de derde naar de vijfde klas
overstapte. Ik kwam weer bij Aurelius in de klas en daar was ik heel blij
mee want Reese had de reputatie erg streng te zijn. Een flink stuk van dit
schooljaar zaten Duitse soldaten in onze klassen en werden de lessen
verzorgd in gebouwen of delen van gebouwen elders in de wijk. Wij hebben
dit jaar zowel bij van Delft’s kinderwagenfabriek in de Telegraafstraat
als bij de handelaar in groenten en fruit Fouchier in de Langestraat
gezeten. Dat ging er heel gebrekkig aan toe en we moesten met meerdere
klassen van die beperkte ruimte gebruik maken. Het resultaat was dan ook
dat er nogal wat weken zijn geweest waarin we maar 7½ uur per week les
hebben gekregen. De niet behandelde stof moest thuis worden uitgewerkt of
doorgeworsteld. Heel veel kinderen hebben dat niet helemaal waar kunnen
maken want er bleven nogal wat kinderen zitten aan het eind van het
schooljaar. De bevrijding kwam spoedig daarna maar dat gaf niet meteen ook
de oplossing van de problemen want na de Duitsers kwamen de Engelsen weer
in de school. Pas op 20 maart 1945 verlieten de soldaten de school die
daarna grondig moest worden schoongemaakt. Deze gegevens staan te lezen in
een boekje dat is uitgegeven bij het 100-jarig jubileum (1882-1982) van de
school. Als het ’s nachts flink vroor, spoten de fraters een deel van de
speelplaats onder water, zodat de kinderen de volgende dag konden
schaatsen of "slibberen" (baantjesglijden). Wij zeiden overigens
"slipperen" in plaats van "slibberen". Op alle andere
tijden werden er balspelen gedaan waarbij handballen de voorkeur had en
daarvoor waren ook twee handbaldoelen vast op de speelplaats geplaatst. Ik
heb daar nooit veel aan meegedaan want ik was in die tijd niet zo erg
groot en dan werd je afgetroefd door de groteren. De hele schooltijd van
de lagere school was ik geabonneerd op "De Engelbewaarder" een
tijdschrift dat werd uitgegeven door de fraters en dat tweemaal per maand
uitkwam denk ik. Je moest daar een abonnement op hebben om zo’n
tijdschrift te krijgen. En niet alle kinderen hadden dat. Op dit moment
hebben wij nog enkele jaargangen in ons bezit en als ik daar nu inkijk dan
geeft dat toch een zoetsappig beeld uit die tijd. In de gezinnen waren
natuurlijk hele beperkte middelen beschikbaar en dus staan er voorbeeldjes
in hoe je met kinderen op eenvoudige wijze aardige dingen kunt fabriceren.
Voorbeeldjes om uit te zagen uit triplex, hoe je een konijnenhok of een
duivenhok maakt, hoe je sigarenkistjes kunt beschilderen en voorbeeldjes
voor handwerkjes. Daarnaast staan er vervolgverhalen in, een rebus,
slaapliedjes, marialiedjes en iedere keer een foto van een supergroot
gezin met een verhaal erbij hoe leuk dat is. Dit is de klas waarvan ik me
het minste kan herinneren. Door veel uitval van lessen heeft Aurelius voor
de beschikbare tijd kennelijk een keuze gemaakt uit de verschillende
vakken die moesten worden beoefend. Uit de rapporten blijkt, dat hij heeft
gekozen om een aantal vakken goed te onderrichten en de overige vakken
gewoon te vergeten omdat er domweg geen tijd voor was. Zo zien we dus dat
hij de vakken aardrijkskunde, vaderlandse geschiedenis, natuurleer en
tekenen heeft laten vallen en de nadruk heeft gelegd op taal, rekenen,
lezen en godsdienst. Op de rapporten van de vijfde klas valt ook nog op
dat het woordje vlijt hier voor het eerst vervangen is door ijver. Dit is
een heel moeilijk jaar geweest voor de hele school maar zeker ook voor
frater Aurelius waarvan ik eind juli 1945 afscheid nam. Hij werd een korte
tijd later hoofd op de St. Annaschool.
Zesde klas

Al op donderdag, 23 augustus
1945 moesten we ons melden bij frater Chrysologus. Het was een jonge
frater, 26 jaar (geboren 7 januari 1919), die de ene zesde klas voor zijn
rekening nam. Een rustige kleurloze man. Het hoofd van de school, frater
Tharcisius, gaf in de andere zesde klas les. Er kwamen verschillende
oudere kinderen bij die waren blijven zitten. Hier werd de draad van het
lesgeven weer opgepakt en moest de stof van verschillende uitgevallen
vakken uit de vorige klas nog worden bijgebracht. Ik weet nog dat wij in
deze klas voor aardrijkskunde pas het toenmalige Nederlands Indië gingen
leren. En sommige zaken werden ook hier weer erin geramd. Zo zullen er van
mijn leeftijd nog volop mensen rondlopen die probleemloos de eilanden bij
Java kunnen opdreunen. Bali, Lombok, Soembawa, Soemba, Flores en Timor. En
zo werd zo’n heel land in hapklare brokjes verdeeld. In de zesde klas
kregen we er weer een vak bij namelijk een vreemde taal. En heel
merkwaardig (zeg ik achteraf) was dat Frans. Het eerste woordje dat we
leerden was "het schaap" te vertalen door "La brebis".
Nooit heb ik later nog dit woord horen gebruiken. Ik denk ook niet dat ze
bezig waren om ons een buitenlandse taal te leren maar het meer als een
mogelijkheid zagen om aan een vreemde taal te laten ruiken. Dat was
wellicht zinvol voor degenen van de leerlingen die een vervolgstudie
gingen beginnen. En dat waren er gemiddeld genomen op de lagere scholen
van Tilburg in de jaren veertig nog niet zo veel. Het merendeel van de
kinderen, vaak uit grote gezinnen, verdween nadat ze aan de leerplicht
hadden voldaan meteen in werkplaatsen en fabrieken. Aan bijzondere
begaafdheid werd door ouders niet veel aandacht geschonken. De enige taak
was om zo vlug mogelijk aan de kost te geraken en de lasten thuis mee
helpen te verlichten. De fraters speelden daarbij ook een belangrijke rol
want die hadden veel contacten en bezorgden jongens passende baantjes. Op
de St. Denis lag het percentage kinderen dat ging "doorleren"
misschien wel iets hoger dan op parochiescholen omdat hier nogal wat
jongens uit middenstandsgezinnen op school waren. In het algemeen hadden
de fraters ook een grote invloed op het voortgezet onderwijs, met name
omdat ze eigen uloscholen hadden.
Op de rapporten kregen we een
punt voor gedrag, vlijt (i.p.v. ijver), catechismus, lezen, schrijven,
taal, rekenen, aardrijkskunde, vaderlandse geschiedenis en Frans.
Merkwaardig toch dat in alle klassen en hoe moeilijk de omstandigheden ook
waren aan een vak als catechismus (en dat was voornamelijk opzeggen van
van buiten geleerde antwoordjes) grote waarde werd toegekend. Kennelijk
had de geestelijkheid een flinke vinger in de pap bij het lager onderwijs.
In alle klassen van de lagere school waren ook iedere week tijden
ingeruimd voor lessen te geven door de pastoor of de kapelaan. Zij
besteedden veel aandacht aan de speciale gebeurtenissen gedurende het hele
kerkelijk jaar en aan bijbelse geschiedenis. De lessen hadden op sommige
momenten ook te maken met de voorbereiding op de eerste en de plechtige
communie. Of zulke lessen leuk waren hing voor het grootste deel af van de
figuur die de boodschap kwam brengen. Ik kan me er niets meer van
herinneren hoe die boodschap bij mij overkwam. Deze klas ben ik geruisloos
en probleemloos doorgekomen en eind juli 1946 zat het lager onderwijs er
voor mij op. Met respect denk ik terug aan het personeel van die school
dat in ieder geval de basis heeft gelegd voor wat er later van mij is
geworden. Het stond voor onze pa en voor mij vast dat ik na de lagere
school moest "doorleren". En frater Chrysologus drong daar bij
ons thuis ook op aan. Voor een aantal scholen moesten op dat moment nog
toelatingsexamens worden afgelegd. Maar of ik zo’n examen destijds ook
heb afgelegd weet ik niet meer. Ik zou naar de Mulo gaan. Hoe precies de
afweging daarvoor is geweest is mij niet helemaal duidelijk. Wellicht
hebben de fraters daar toen ook een adviserende rol gespeeld. Frater
Chrysologus zag ik pas weer terug zo’n vijftig jaar later toen ik de
kans kreeg hem te ontmoeten in het fraterhuis op het Kardinaal de
Jongplein waar hij op dat moment directeur was. Toen hij van mijn komst
had gehoord was hij nog eens in zijn fotomap gedoken en hij had precies de
goede klassefoto op tafel toen we binnenkwamen. We hadden een heel leuk
gesprek samen. Hij vond dat zijn leven in de onderwijswereld zinvol was
geweest en wilde ook weten hoe ik mijn werkbare leven zin had gegeven. Ik
was heel tevreden over het bezoek aan een man die aan de basis van mijn
bestaan had gestaan.
Tilburg, 2006.
Henk van Rijswijk
|