CuBra
INHOUD VAN RIJSWIJK
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
AUDIO
BRABANTS
FOTO
KUNST
SPECIAAL

Copyright 2009 Henk van Rijswijk & Stichting CuBra

 

Henk van Rijswijk

Herinneringen aan de lagere school St. Dionysius in de Antoniusstraat

De lessen op de lagere school en het voortgezet onderwijs werden hoofdzakelijk door de fraters van Tilburg verzorgd, althans voor de jongens. Want in mijn tijd was er nog geen sprake van gemengde scholen bij het katholieke onderwijs. De fraters hebben een enorme rol gespeeld in de opvoeding en ontwikkeling van de mannelijke jeugd. Als in september 1940 het onderwijs aan mij op de lagere school in de Antoniusstraat van start gaat, stappen de fraters van Tilburg voor het eerst mijn leven binnen. En als ik 70 jaar later terugkijk naar hun manier van bezig zijn met jonge kinderen toentertijd dan doe ik dat met groot respect en dankbaarheid. Zij hebben mij in hele moeilijke jaren begeleid en hadden snel door wat voor vlees ze in de kuip hadden. Ze waren, vaak jong nog, bezield met idealen om uit elk kind te halen wat er inzat. Vanuit hogere idealen en ten koste van veel inspanningen werd het onderwijs door hen gedragen. Het waren goedkope leerkrachten en bovendien vonden de bisschoppen en de pastoors dat bij hen de katholieke school in veiliger handen was dan bij leken. Behalve dat zij onderwijs gaven op het niveau dat de wet vroeg, vormden zij hun leerlingen tot godsdienstige en kerkelijk meelevende katholieken. Door hun grote belangstelling, hun gedegen vakmanschap, hun toewijding en hun inzet hebben zij voor een belangrijk deel ook aan mijn vorming en opvoeding bijgedragen. Echte toppers heb ik daar meegemaakt, waarbij ook af en toe zo’n sloddervos die zijn toog altijd onder de as van zijn sigaar had zitten en daarbij ook nog helemaal onder het krijt. Prachtige figuren die helemaal in hun rol doken. Ze hadden daarvoor ook de tijd en de middelen om maximaal te presteren. Nog niet zo lang geleden heb ik op het fraterhuis gesproken met frater Caesarius, inmiddels overleden. In Nederland en Vlaanderen dé deskundige op het gebied van het aanvankelijk leesonderwijs. Hij was als grondlegger en hoofdauteur van "Veilig leren lezen" al meer dan vijftig jaar actief werkzaam aan de meest gebruikte leesmethode in Nederland. Van hem kreeg ik verschillende afdrukken van lees- en schrijfmethoden zoals die in mijn tijd op de lagere school in gebruik waren. Een echte autoriteit op dit terrein. Hij vertelde dat het door de organisatie bij de fraters gemakkelijk was om na schooltijd nog heel veel tijd te steken in onderwijsmethoden en middelen die daarbij nodig waren. Er was deskundigheid op elk terrein aanwezig. Ze konden gemakkelijk hun licht eens opsteken bij een confrater en ze hadden geen gezin waarvoor ze hoefden te zorgen, er werd voor hen gekookt en na het eten waren ze meteen weer baas over hun eigen tijd. Natuurlijk hadden ze wel andere verplichtingen zoals gebed, studie en buitenschoolse activiteiten. De congregatie van de fraters was een grote organisatie op het terrein van onderwijs en internaatsopvoeding. Toen Mgr. Joannes Zwijsen in 1844 de congregatie in Tilburg had opgericht werd begonnen met acht fraters en zeven weesjongens. De fraters zouden de strijd aanbinden met het analfabetisme in Brabant. Op het moment dat ik de lagere school bezocht, honderd jaren later, werkten ze met meer dan duizend fraters in Brabant. Met een eigen drukkerij-uitgeverij en een eigen onderwijzersopleiding. Een prima organisatie met een wijze van leven en werken in een gemeenschap die paste bij die tijd. In de huidige maatschappij overheerst sterk het individualisme en materialisme waardoor de keuze voor een leven in gemeenschap en dienstbaarheid sterk is afgenomen. Er zijn eenvoudigweg geen mensen meer te vinden die deze manier van leven nastreven. Mijn herinneringen aan de fraters van Tilburg zijn overwegend zeer positief.

Eerste klas

 

Op maandag, 2 september 1940 leverde onze pa mij net vóór negen uur ’s morgens af op de R.K. Burgerschool Sint Dionysius aan de Antoniusstraat nummer 5A in Tilburg. Wij woonden in de parochie Noordhoek maar gingen niet naar de parochieschool wat door de pastoor niet zo geweldig werd gewaardeerd. Maar onze pa heeft op deze school zijn avondopleiding gedaan en ik denk dat hij mij hier liet starten met de stille hoop dat ik na de zesde klas probleemloos zou doorstromen naar de klassen zeven tot en met tien van de St. Denis handelsschool. Hoe dan ook, ik kwam terecht bij frater Eligius. Een vriendelijke man met heel veel geduld, 23 jaren oud (geboren 25 september 1917). Wij zagen enorm tegen hem op. De groep waarvoor hij stond was meer dan vijftig kinderen groot. Toch verliepen de lessen vlekkeloos, want de frater eiste van ons discipline en hij handhaafde die ook. Iedereen was stil en zat rustig in de bank te werken of met de armen over elkaar. Alles in de klas was er op gericht om ons zo snel mogelijk gedegen onderwijs te geven in lezen en schrijven. Al heel snel werd er geoefend om kleine woordjes als oor en oom te schrijven en te lezen. Ik weet nog als de dag van gisteren dat we zo’n smal reepje papier moesten invullen. Eerst goed kijken wat er stond b.v. oor. Daaronder stond dan een aantal keren datzelfde woord maar dan gestippeld en dan moest je proberen dat over te trekken en daarna moest je proberen dat woord zelf tussen twee lijntjes te schrijven. En als dat goed gegaan was dan kreeg je dat papiertje mee naar huis en was je trots op je prestatie. Dat schrijven gebeurde in eerste instantie met potlood. Maar naarmate je er beter in slaagde om goed te schrijven, kwam het moment dichterbij dat je het met een kroontjespen mocht proberen. Dat was nog een heel gedoe. Je moest die telkens in een inktpot dopen (soppen) en het teveel aan inkt aan de zijkant van die inktpot afvegen. Als je een nieuwe pen kreeg dan pakte die niet meteen goed de inkt en moest je de pen eerst in je mond stoppen en aflikken. De inktpot zat ingebouwd in de schoolbank en was afsluitbaar door een schuifdekseltje. Regelmatig ging de frater rond met een grote schenkfles van Talens om de inktpotjes bij te vullen. Je moest dan ook een inktlap hebben om de pen af te vegen als het werk klaar was. Zo’n inktlap werd meestal door de vaders of de moeders gemaakt van een stuk laken of iets dergelijks. Er werd een pakketje gemaakt van een tiental stukjes van 8 x 8 cm. Bij ons thuis ging er aan de boven- en onderkant een klein stukje leer op en het geheel werd met een "holniet" vastgezet. Onze eerste leesboekjes begonnen met de woordjes die we net hadden leren schrijven en zo werd je voetje voor voetje wegwijs gemaakt. Ook de hele omgeving van de klas was er op gericht om je oog te laten krijgen voor woordjes. Overal hingen kaartjes met namen van de diverse onderdelen in de klas zoals deur, raam, slot en dergelijke. Er waren de kleurplaten waaronder je kaartjes met de afzonderlijke letters van een woord op haakjes moest hangen. En er was ook het leesplankje waarop bijna elke letter van het alfabet voorkwam. De boekjes die werden gebruikt heetten "ik lees al" en "echt lezen". Vaak moesten we woordjes van het bord overschrijven. Heel vreemd dat ik me van de rekenmethodes die werden gebruikt helemaal niets kan herinneren. Natuurlijk oefenden we wel met het tellen van voorwerpen en het tekenen van verschillende aantallen rondjes waarbij dan het aantal moest worden ingevuld. Maar van een soort methode is mij niets meer bijgebleven. Tweemaal per dag, eenmaal op de voormiddag en eenmaal op de namiddag, gingen we "buiten spelen" tijdens "het speelkwartier". Voor de grotere kinderen was dat inderdaad een kwartier maar voor de kinderen uit de eerste klas duurde het veel langer. Tijdens het speelkwartier waren alle leerkrachten op de speelplaats aanwezig. Er werd toen in die tijd nog geen koffie of thee gedronken. Later heb ik vernomen dat pas in 1958 door het bestuur van de fraters aan de leerkrachten toestemming is verleend om tijdens het speelkwartier bij toerbeurt koffie of thee te drinken. Frater Eligius had een standaardwoord dat hij voor jou gebruikte als je iets niet goed had begrepen. "Tinus" zei hij dan. Later, toen we wat groter waren, leverde hem dat de bijnaam "Tinus den eerste" op. In de loop van het schooljaar waren er natuurlijk diverse hoogtepunten waaraan aandacht werd besteed. Zo kwam sinterklaas met een drietal zwarte pieten op school. Allemaal fraters vermoedelijk die keurig verkleed waren. Met kerstmis werd een grote kerststal gemaakt van grotpapier en waren er stenen beelden in die stal. Ook aan andere kerkelijke feestdagen werd aandacht besteed. Drie keren per jaar kregen we een groot rapport mee naar huis namelijk met Kerstmis, met Pasen en aan het einde van het schooljaar. Daarop stonden punten voor gedrag, vlijt, lezen, schrijven en rekenen. Het laatste rapport van dat schooljaar was gedateerd 31 juli 1941. De lessen in de tweede klas zouden weer beginnen op maandag, 1 september 1941. In 2003 heb ik frater Eligius nog eens teruggezien in het verzorgingstehuis van de fraters aan de Gasthuisring. Hij was toen inmiddels 86 jaren oud geworden en niet helemaal meer bij de tijd maar hij herkende de rapporten die hij geschreven had nog onmiddellijk. Hij was heel vriendelijk tegen mij maar herkende mij natuurlijk niet meer na al die jaren. Ik vond het een heel aardige ontmoeting met een man van wie ik het lezen en schrijven leerde. Op 1 mei 2005 is frater Eligius overleden.

Tweede klas

Dit is de enige klas waarin ik les heb gekregen van een leek. Hij heette "meester" van Kerkoerle en was in onze ogen al een oudere man. Hij was op dat moment 53 jaren oud (geboren 20 maart 1888). Ik heb later begrepen dat hij destijds al 31 jaren aan de St. Denis verbonden was. In mijn zes jaren op de "Sint Denis" is hij in de tweede klas gebleven. Hij was veel strenger dan Eligius en er moest flink worden aangepakt. Hij rookte als een schoorsteen en hoestte navenant waarbij hij af en toe flink zijn keel schraapte en dan vervolgens in de gootsteen spuugde. Hij kon ook niet zo goed stoken. In de klas stonden enorme grote ronde kachels met een afvoer via een lange pijp naar buiten. Die kachels moesten in de winter regelmatig worden bijgevuld met kolen. Maar van Kerkoerle gooide er veel te grote porties op waardoor de kachel lange tijd niet doorbrandde. Op een gegeven moment vatten de kolen dan vlam met een flinke klap en een rookwolk. Als de kolenkit leeg was moest die door één van de kinderen worden bijgevuld uit een groot kolenhok aan het begin van de speelplaats. Discipline houden en lesgeven kon de meester heel goed. In mijn beleving moest daar stevig worden doorgewerkt. Aan het begin van de dag en aan de begin van de middag vóórdat de lessen begonnen, werd er eerst gebeden. Het was altijd hetzelfde prevelementje. "Kom, Heilige Geest, vervul de harten van uw gelovigen en ontsteek in hen het vuur van uw liefde. Zend uw geest uit en alles zal worden herschapen. En gij zult het aanschijn van de aarde vernieuwen." De lessen begonnen per dag om negen uur en om half twee. En ik ben steeds te voet naar school gegaan via de Fabriekstraat en de Poststraat. "Tussen de middag" waren we anderhalf uur vrij om warm te gaan eten. Op maandag hadden we thuis meestal van die hele vette soep waarvan ik spontaan hoofdpijn kreeg. En van die hoofdpijnkwaaltjes zou ik voorlopig niet verlost worden. In de eerste klas kregen we drie vakken namelijk lezen, schrijven en rekenen. Hier bij meester van Kerkoerle kwamen daar in eerste instantie twee vakken bij namelijk Nederlandse taal en catechismus. Hier kregen we te maken met een door de Nederlandse bisschoppen uitgegeven boekje genaamd "de cathechismus". Het was een klein boekje verdeeld in een aantal hoofdstukken waarin de diverse onderdelen van het Rooms Katholieke geloof en de geloofsbeleving werden behandeld in een vraag- en antwoordvorm. Voor het vak cathechismus was er iedere week een overhoring. Er werd verwacht dat je daar iedere week een tien voor haalde. Een onvoldoende voor cathechismus werd op school en thuis veel erger gevonden dan een onvoldoende voor taal of rekenen. De overhoring was meestal mondeling en het antwoord moest woordelijk kloppen met de tekst uit het boekje. De eerste vraag was: "Waartoe zijn wij op aarde?" En het antwoord luidde: "Wij zijn op aarde om God te dienen en daardoor in de hemel te komen." In deze klas kregen we de eerste beginselen van het tekenen bijgebracht en leerden we ook zaken een beetje logisch aan te pakken hetgeen op het rapport weer tot uitdrukking kwam door een punt voor orde en netheid naast een punt voor gedrag en vlijt. Men bleef attent op het gedrag en de inzet van elk individueel kind. Bij het vak rekenen kregen we te maken met het oefenen in het opzeggen van de tafels, een bezigheid die mij is bijgebleven vooral door de wijze waarop dat gebeurde. Zo’n tafel van bijvoorbeeld drie werd op het bord uitgeschreven door de onderwijzer. In eerste instantie nog met de uitkomsten er bij en later zonder die uitkomsten. De meester wees dan vervolgens de eerste regel aan en de hele klas brulde dan "één maal drie is drie" en zo vervolgens de andere regels. Als ik mijn ogen dicht doe dan zie ik dat tafereel nog voor me. Tot ver in de omtrek moet dat geluid te horen zijn geweest. De tafels werden er ingehamerd en naar later is gebleken is dat toch heel effectief geweest. Regelmatig kregen we in deze klas een dictee om na te gaan hoe de diverse woordjes en zinnetjes waren verwerkt. Op 27 juli 1942 was het schooljaar ten einde en op dinsdag, 1 september, van datzelfde jaar begonnen we aan de volgende klas.

Derde klas

 

Hier kwam ik bij frater Aurelius te zitten. Ook weer zo’n jonge leerkracht. Hij was 22 jaar (geboren 3 juni 1920). Hij droeg net als andere fraters een toog. Niemand keek er van op dat de fraters deze kleding droegen. Dat was volledig geaccepteerd ook in het straatbeeld waar naast de fraters ook de pastoors, de kapelaans, de broeders en de paters zo gekleed waren. En ze fietsten op damesfietsen. Het was een alledaags beeld in de straten van Tilburg toentertijd. Wat de wereldvreemde namen van de fraters betreft het volgende: Ton Ghering (frater Maximus) schreef me hoe een en ander verliep bij de keuze van de fratersnaam. "Toen we het noviciaat binnenkwamen kregen we de derde of vierde dag een lijst voorgelegd met een groot aantal heiligennamen waaruit je mocht kiezen. Iedere frater had een andere naam. Op de lijst verschenen ook telkens de namen van de pas overleden fraters. Je kon ook een voorstel doen voor een naam die niet op de lijst voorkwam. Bijvoorbeeld was er een Johannes, dan kon je voorstellen Johanno of Johanni etc. Ik koos een korte naam Maximus en als die werd afgekort had je nog een goede naam Max." Aurelius was een man die heel goed in zijn rol paste. Hij had een geweldige mimiek en was in staat om als het nodig was een situatie prima uit te beelden. Hij kon heel goed verhalen vertellen en vóórlezen. Hij speelde met de klas en daagde ons uit om het spel mee te spelen. Heel veel later hoorde ik in het archief van de fraters dat hij als een van de beste toneelspelers gold in de fratersgemeenschap. Maar hij had ook zijn mindere dagen. Dan had hij een donkere bril op. Naar eigen zeggen had hij dan hoofdpijn. Dan verliepen de lessen niet zo uitbundig en dat kan ik nu pas goed begrijpen. Voor zover ik me kan herinneren rookte deze frater niet. Op de vensterbank van de hoge ramen had Aurelius een aquarium staan dat hij heel goed verzorgde Het was een speels element in de klas. In de derde klas waren we de grootste kinderen van de kleine speelplaats geworden. De grens met de speelplaats van de hogere klassen was op de tegels van de speelplaats aangegeven met een rode lijn en daar mocht je niet overheen. En dat gebeurde ook niet want daar werd op gelet door de surveillerende leerkracht. Als de school ging beginnen, ’s morgens om negen uur en ’s middags om half twee, dan belde het hoofd van de school, frater Tharcisius, met een hele grote bel die aan de muur van de zesde klas was gemonteerd. Iedereen zocht dan zijn plaats op in de rij bij de klas waar hij thuishoorde. We stonden dan keurig twee aan twee in de rij. Na de eerste keer bellen mocht je nog praten en na de tweede keer bellen moest het volkomen stil zijn. En dat verliep allemaal vlekkeloos. Onze pa hield regelmatig contact met de fraters en zijn standpunt was dat die altijd gelijk hadden. Zijn advies aan de onderwijzers was steevast "stevig aanpakken en maak dat hij gehoorzaamt". Als ik al eens strafwerk mee naar huis kreeg, dan was duidelijk wat er stond te gebeuren namelijk zo’n zelfde portie ook nog eens voor onze pa maken. Als onze pa een briefje mee naar school gaf om af te geven aan de frater dan vielen daaraan twee dingen op. De brief was altijd dichtgeplakt en over de inhoud kwam je dus niets te weten en op de buitenkant stond altijd "Eerwaarde frater". Wij moesten op de lagere school toen ook nog op zaterdagmorgen naar school van negen tot twaalf uur. In klas drie komt in de loop van het schooljaar het vak aardrijkskunde erbij. Dat beperkt zich vooralsnog tot het leren van de kaart van Nederland. Er werd gewerkt met grote kaarten van stevig karton die aan het bord werden opgehangen. Aurelius gebruikte die met de namen van de steden, de rivieren en meren er op en met blinde kaarten waarbij van ons werd verwacht dat we in de loop van de tijd zo veel hadden geleerd dat we aangewezen plaatsen konden benoemen. En al die wijsheid werd er ook weer zodanig ingeramd dat iedereen van mijn generatie nu nog de rijtjes naast elkaar liggende steden kan opnoemen. Bijvoorbeeld Groningen, Hoogezand, Sappemeer, Zuidbroek, Winschoten, Nieuweschans, Oude Pekela, Nieuwe Pekela en Stadskanaal. We leerden veel over Nederland met name over de landbouw en de industriegebieden. Ook werd geoefend hoe je met de trein van de ene plaats naar de andere zou moeten reizen. Dit schooljaar eindigde op woensdag, 28 juli 1943. We namen die dag afscheid van frater Aurelius die we in de vijfde klas weer zouden tegenkomen.

Vierde klas

Dit schooljaar begon weer op 1 september (woensdag) en toen maakte ik kennis met frater Adjutor, 30 jaar (geboren 14 oktober 1912). Een frater die het leven van de zonnige kant bekeek en overal het grappige van inzag. Deze frater was echt de leukste van het hele gezelschap. Hij was zo kaal als een luis en in zijn mond hing altijd een grote dampende sigaar. Hij begon altijd met enkele bovenramen open te zetten. Dat was kennelijk niet voor zijn sigarenlucht maar meer voor de lucht die wij allemaal bij ons hadden en loslieten. We zaten er met 52 kinderen in de klas. Dat weet ik nog precies want hij noemde ons "de 52 gasbuisjes". Hij deed op de speelplaats ook de spelletjes mee. Hij was gewoon en heel dichtbij. Het lesgeven was ook voor hem één groot spel. Zijn proefwerken omkleedde hij altijd met een soort one-man show. Ook daar herinner ik me nog diverse voorbeelden van. Als hij bijvoorbeeld op de blinde kaart het slotermeer aanwees, dan ging hij de deur op slot doen en bij het tjeukemeer zat hij uitgebreid te krabben. Dat ging er in als koek. We wilden wel voor hem werken. En deze man kon ook prachtige verhalen vertellen. Hij verplaatste zich dan in iemand anders. Zo was hij een keer op bezoek geweest in de missie en mocht hij mee de rimboe in. Natuurlijk kreeg hij een geweer mee want het was er heel gevaarlijk. In het geweer zaten zeven kogels. Plotseling zagen ze een leeuwenkop achter een liggende boom. Hij schoot maar even later keek de leeuw weer over de stam. Dat gebeurde dan heel uitgebreid natuurlijk zeven keren achter elkaar. En toen keek de leeuw niet meer op. Wat denk je dat hij zag toen hij achter de boomstam ging kijken? Zeven leeuwen dood. We vroegen hem regelmatig om weer een verhaal te vertellen. Dat deed hij ook maar dan moesten we eerst dit of dat kennen. Ik ging met plezier naar school en daar heeft deze frater (die ik later op de MULO ook weer tegenkwam) veel aan bijgedragen en de resultaten werden in de loop van het jaar steeds beter. Hier kwamen bij het vak rekenen ook de breuken aan de orde. In de vierde klas kwam er weer een vak bij namelijk vaderlandse geschiedenis. Daar weet ik me feitelijk niet veel van te herinneren. Wel iets vaags over Batavieren, Friezen en Romeinen. En ook iets over Karel de Grote. Het vak gymnastiek werd op deze school voor alle klassen gegeven op de speelplaats. Daar werden matten en toestellen naar toe gesleept en als het slecht weer was dan werd er wat anders bedacht en dikwijls was dat voorlezen. Er werden ook een aantal liedjes aangeleerd. Sommige heel eenvoudig en samenhangend met het kerkelijk jaar, maar ook liedjes waarvan de duidelijkheid niet zo voor de hand lag en die je toch uit volle borst meezong. Wat bijvoorbeeld te denken van "toen hertog Jan kwam varen, te peerd parmant, al triumfant, na zevenhonderd jaren, hoe zong men t’allen kant, harba lorifa zong den hertog, harba lorifa etc.". Vanaf de vierde klas mochten we ieder jaar ook meedoen aan de H. Harthulde op het heuvelplein. Dat was een enorme kerkelijke manifestatie rondom het H.Hartbeeld bij de Heuvelse kerk waar heel Tilburg voor uitliep. In deze klas vielen in de winter nog al wat lessen uit. Er was gebrek aan leermiddelen maar vooral aan kolen zodat de klassen niet verwarmd konden worden. Het hele oorlogsgedoe begon zijn invloed te krijgen op de kwaliteit van het onderwijs. Op maandag, 24 juli 1944, begon de grote vakantie.

Vijfde Klas

 

Op vrijdag, 1 september 1944, begon de school weer. Het zou een moeizaam schooljaar worden vanwege de Duitse bezetters. De klassen waren wel een stuk kleiner want er waren twee vijfde klassen. In de ene klas gaf "meester" Reese les en de andere klas frater Aurelius die van de derde naar de vijfde klas overstapte. Ik kwam weer bij Aurelius in de klas en daar was ik heel blij mee want Reese had de reputatie erg streng te zijn. Een flink stuk van dit schooljaar zaten Duitse soldaten in onze klassen en werden de lessen verzorgd in gebouwen of delen van gebouwen elders in de wijk. Wij hebben dit jaar zowel bij van Delft’s kinderwagenfabriek in de Telegraafstraat als bij de handelaar in groenten en fruit Fouchier in de Langestraat gezeten. Dat ging er heel gebrekkig aan toe en we moesten met meerdere klassen van die beperkte ruimte gebruik maken. Het resultaat was dan ook dat er nogal wat weken zijn geweest waarin we maar 7½ uur per week les hebben gekregen. De niet behandelde stof moest thuis worden uitgewerkt of doorgeworsteld. Heel veel kinderen hebben dat niet helemaal waar kunnen maken want er bleven nogal wat kinderen zitten aan het eind van het schooljaar. De bevrijding kwam spoedig daarna maar dat gaf niet meteen ook de oplossing van de problemen want na de Duitsers kwamen de Engelsen weer in de school. Pas op 20 maart 1945 verlieten de soldaten de school die daarna grondig moest worden schoongemaakt. Deze gegevens staan te lezen in een boekje dat is uitgegeven bij het 100-jarig jubileum (1882-1982) van de school. Als het ’s nachts flink vroor, spoten de fraters een deel van de speelplaats onder water, zodat de kinderen de volgende dag konden schaatsen of "slibberen" (baantjesglijden). Wij zeiden overigens "slipperen" in plaats van "slibberen". Op alle andere tijden werden er balspelen gedaan waarbij handballen de voorkeur had en daarvoor waren ook twee handbaldoelen vast op de speelplaats geplaatst. Ik heb daar nooit veel aan meegedaan want ik was in die tijd niet zo erg groot en dan werd je afgetroefd door de groteren. De hele schooltijd van de lagere school was ik geabonneerd op "De Engelbewaarder" een tijdschrift dat werd uitgegeven door de fraters en dat tweemaal per maand uitkwam denk ik. Je moest daar een abonnement op hebben om zo’n tijdschrift te krijgen. En niet alle kinderen hadden dat. Op dit moment hebben wij nog enkele jaargangen in ons bezit en als ik daar nu inkijk dan geeft dat toch een zoetsappig beeld uit die tijd. In de gezinnen waren natuurlijk hele beperkte middelen beschikbaar en dus staan er voorbeeldjes in hoe je met kinderen op eenvoudige wijze aardige dingen kunt fabriceren. Voorbeeldjes om uit te zagen uit triplex, hoe je een konijnenhok of een duivenhok maakt, hoe je sigarenkistjes kunt beschilderen en voorbeeldjes voor handwerkjes. Daarnaast staan er vervolgverhalen in, een rebus, slaapliedjes, marialiedjes en iedere keer een foto van een supergroot gezin met een verhaal erbij hoe leuk dat is. Dit is de klas waarvan ik me het minste kan herinneren. Door veel uitval van lessen heeft Aurelius voor de beschikbare tijd kennelijk een keuze gemaakt uit de verschillende vakken die moesten worden beoefend. Uit de rapporten blijkt, dat hij heeft gekozen om een aantal vakken goed te onderrichten en de overige vakken gewoon te vergeten omdat er domweg geen tijd voor was. Zo zien we dus dat hij de vakken aardrijkskunde, vaderlandse geschiedenis, natuurleer en tekenen heeft laten vallen en de nadruk heeft gelegd op taal, rekenen, lezen en godsdienst. Op de rapporten van de vijfde klas valt ook nog op dat het woordje vlijt hier voor het eerst vervangen is door ijver. Dit is een heel moeilijk jaar geweest voor de hele school maar zeker ook voor frater Aurelius waarvan ik eind juli 1945 afscheid nam. Hij werd een korte tijd later hoofd op de St. Annaschool.

Zesde klas

 

Al op donderdag, 23 augustus 1945 moesten we ons melden bij frater Chrysologus. Het was een jonge frater, 26 jaar (geboren 7 januari 1919), die de ene zesde klas voor zijn rekening nam. Een rustige kleurloze man. Het hoofd van de school, frater Tharcisius, gaf in de andere zesde klas les. Er kwamen verschillende oudere kinderen bij die waren blijven zitten. Hier werd de draad van het lesgeven weer opgepakt en moest de stof van verschillende uitgevallen vakken uit de vorige klas nog worden bijgebracht. Ik weet nog dat wij in deze klas voor aardrijkskunde pas het toenmalige Nederlands Indië gingen leren. En sommige zaken werden ook hier weer erin geramd. Zo zullen er van mijn leeftijd nog volop mensen rondlopen die probleemloos de eilanden bij Java kunnen opdreunen. Bali, Lombok, Soembawa, Soemba, Flores en Timor. En zo werd zo’n heel land in hapklare brokjes verdeeld. In de zesde klas kregen we er weer een vak bij namelijk een vreemde taal. En heel merkwaardig (zeg ik achteraf) was dat Frans. Het eerste woordje dat we leerden was "het schaap" te vertalen door "La brebis". Nooit heb ik later nog dit woord horen gebruiken. Ik denk ook niet dat ze bezig waren om ons een buitenlandse taal te leren maar het meer als een mogelijkheid zagen om aan een vreemde taal te laten ruiken. Dat was wellicht zinvol voor degenen van de leerlingen die een vervolgstudie gingen beginnen. En dat waren er gemiddeld genomen op de lagere scholen van Tilburg in de jaren veertig nog niet zo veel. Het merendeel van de kinderen, vaak uit grote gezinnen, verdween nadat ze aan de leerplicht hadden voldaan meteen in werkplaatsen en fabrieken. Aan bijzondere begaafdheid werd door ouders niet veel aandacht geschonken. De enige taak was om zo vlug mogelijk aan de kost te geraken en de lasten thuis mee helpen te verlichten. De fraters speelden daarbij ook een belangrijke rol want die hadden veel contacten en bezorgden jongens passende baantjes. Op de St. Denis lag het percentage kinderen dat ging "doorleren" misschien wel iets hoger dan op parochiescholen omdat hier nogal wat jongens uit middenstandsgezinnen op school waren. In het algemeen hadden de fraters ook een grote invloed op het voortgezet onderwijs, met name omdat ze eigen uloscholen hadden.

Op de rapporten kregen we een punt voor gedrag, vlijt (i.p.v. ijver), catechismus, lezen, schrijven, taal, rekenen, aardrijkskunde, vaderlandse geschiedenis en Frans. Merkwaardig toch dat in alle klassen en hoe moeilijk de omstandigheden ook waren aan een vak als catechismus (en dat was voornamelijk opzeggen van van buiten geleerde antwoordjes) grote waarde werd toegekend. Kennelijk had de geestelijkheid een flinke vinger in de pap bij het lager onderwijs. In alle klassen van de lagere school waren ook iedere week tijden ingeruimd voor lessen te geven door de pastoor of de kapelaan. Zij besteedden veel aandacht aan de speciale gebeurtenissen gedurende het hele kerkelijk jaar en aan bijbelse geschiedenis. De lessen hadden op sommige momenten ook te maken met de voorbereiding op de eerste en de plechtige communie. Of zulke lessen leuk waren hing voor het grootste deel af van de figuur die de boodschap kwam brengen. Ik kan me er niets meer van herinneren hoe die boodschap bij mij overkwam. Deze klas ben ik geruisloos en probleemloos doorgekomen en eind juli 1946 zat het lager onderwijs er voor mij op. Met respect denk ik terug aan het personeel van die school dat in ieder geval de basis heeft gelegd voor wat er later van mij is geworden. Het stond voor onze pa en voor mij vast dat ik na de lagere school moest "doorleren". En frater Chrysologus drong daar bij ons thuis ook op aan. Voor een aantal scholen moesten op dat moment nog toelatingsexamens worden afgelegd. Maar of ik zo’n examen destijds ook heb afgelegd weet ik niet meer. Ik zou naar de Mulo gaan. Hoe precies de afweging daarvoor is geweest is mij niet helemaal duidelijk. Wellicht hebben de fraters daar toen ook een adviserende rol gespeeld. Frater Chrysologus zag ik pas weer terug zo’n vijftig jaar later toen ik de kans kreeg hem te ontmoeten in het fraterhuis op het Kardinaal de Jongplein waar hij op dat moment directeur was. Toen hij van mijn komst had gehoord was hij nog eens in zijn fotomap gedoken en hij had precies de goede klassefoto op tafel toen we binnenkwamen. We hadden een heel leuk gesprek samen. Hij vond dat zijn leven in de onderwijswereld zinvol was geweest en wilde ook weten hoe ik mijn werkbare leven zin had gegeven. Ik was heel tevreden over het bezoek aan een man die aan de basis van mijn bestaan had gestaan.

Tilburg, 2006.

Henk van Rijswijk