Vink
(Fringilla coelebs)
Van alle wildzangvogels wordt de vink waarschijnlijk wel het meest
gevangen. Er zijn drie mogelijkheden om aan vinken te komen. Je kunt de
jonge vinken uit de nesten halen. Je kunt uitgevlogen jonge vinken
(takkelingen) vangen en je kunt een oude zingende vink (verse of "vorse"
vink) vangen. Als je jonge vinken uit het nest wilt gaan halen, zul je
ze eerst moeten weten te zitten. En dat zoeken naar vinkennestjes moet
op tijd beginnen want na half mei kun je ze in verband met het steeds
groener worden van de bomen nog heel slecht vinden. Maar ook vroeg zijn
de nestjes dikwijls nog niet zo gemakkelijk te vinden omdat de oude
vinken de kleur van de buitenkant van hun nest aanpassen aan de plaats
waar ze nestelen. Oude vinken zijn al weken in de gaten gehouden. Het
gedrag laat voor kenners zien of ze nestelen, broeden of met voer slepen
naar het nest. Als vinken jongen hebben dan "wieten" ze veel. En hoe
groter de jongen hoe vlugger de ouders weer vliegen met "aas" en hoe
dichter bij het nest ze "azen". Een legsel bestaat gemiddeld uit 4 tot 5
eitjes waarvan de schaalkleur kan variëren van lichtblauwgroen tot
roodbruin. De schaal is bezet met donkere wolkjes, vlekjes en streepjes.
Alleen de pop broedt en de eitjes komen na 11 tot 13 dagen uit. Pas uit
het ei gekomen jongen hebben een lichtroze lichaamskleur. De bekjes zijn
aan de binnenkant felrood van kleur. Het nest wordt uiterst schoon
gehouden en de ontlasting wordt steeds verwijderd door de oudervogels en
ver van het nest weggeworpen om rovers niet op het nest te attenderen.
De jongen verlaten het nest na 12 tot 15 dagen. De dag van uithalen
wordt door een aantal factoren bepaald. Dat is afhankelijk van het
aantal jongen in het nestje maar ook van de temperatuur. En het hangt
ook een beetje af van de plek waar het nest zit. Als je de kans krijgt
om er later nog eens bij te komen dan wordt het uithalen zo lang
mogelijk uitgesteld. Maar is die kans er niet dan worden ze ook weleens
te klein meegenomen. Normaal worden ze op zijn vroegst meegenomen als de
jongen een dag of zeven oud zijn maar als je ze langer kunt laten zitten
moet je dat doen. In vrijwel alle gevallen worden de jongen met nest en
al meegenomen. Het verhaal dat echte kenners het verschil tussen mannen
en poppen in het nest kunnen zien dient met een flinke korrel zout te
worden genomen. De een ziet het kennelijk wel en de ander niet. De
meeste vinkenkenners nemen altijd alles mee. Thuis aangekomen wordt het
nestje ("ut nistje") in een bloempot of overpot gezet. Er wordt een doek
overheen gelegd en de jonge vinken worden een paar uren met rust
gelaten. Dan doek eraf en meteen "tjoeken". Ze gapen vrijwel zeker en je
moet je er van overtuigen dat ze allemaal iets hebben gekregen. Als ze
niet meer gapen dan gaat de doek er weer overheen. Het opfokken gebeurt
met een mengsel van miereneitjes en eivoer met een druppeltje melk of
een druppeltje water. Kees Bekkers adviseerde een beginnende
vinkenliefhebber die ook eens een nestje jonge vinken wilde grootbrengen
om ze vooral rijstepap te voeren. Het geheel mag overigens niet te nat
zijn. Voor het voeren wordt een apart houtje gebruikt.
Het is een heel
karwei en het moet ieder uur gebeuren. Natuurlijk niet ’s nachts. Maar
wel vanaf het moment dat het licht begint te worden. En het is nog best
een kunst om ze daarna op zaad te krijgen. Als de jongen volgroeid raken
en goed in de stoppeltjes zitten gaan ze in een open kooi. Zo’n kooi is
ongeveer 60 cm breed en 40 cm hoog en diep. De spijlen van zo’n kooi
moeten verticaal staan. De jonge vogels vliegen er tegenaan en vallen
dan naar de bodem. Als de spijlen horizontaal zouden staan dan blijven
de jonge vogels hangen en beschadigen dan hun vleugels. De jonge vogels
worden nog een tijdje om de twee uren doorgevoerd terwijl er al wel
extra voer in een bakje wordt aangeboden. Dat voer bestaat uit een goed
mengsel van gekiemd zaad, wat miereneitjes en eroverheen gebrokkeld
kleine stukjes heel vette cake. Geleidelijkaan ook ongekiemd zaad en
steeds moet een open bakje met drinkwater ter beschikking zijn. Op onze
vraag of we aan een compleet vinkennestje kunnen komen omdat we een
dergelijk nestje zo mooi vinden hoorden we dat zoiets geen probleem is.
"Het schônste vinkennistje vende bij un vink die verlut is." (Die dus om
welke reden dan ook niet tot broeden is gekomen).
Uitgevlogen jonge
vinken (takkelingen) zitten meestal in iets grotere groepjes bij elkaar.
Als je een dergelijke plaats weet, vaak in een eikenbos, dan is het zaak
om een voederplaats te maken. Op een plekje van een halve meter breed en
enkele meters lang wordt hoofdzakelijk hennepzaad (kempzaad), vermengd
met een klein beetje witzaad en onkruidzaad of overmaal gestrooid en de
dagen daarna wordt gecontroleerd of het zaad wordt gepeld. Maar elke
vanger heeft zijn eigen voedermethode. De ene voert alleen hennep omdat
al het andere zaad gemakkelijk gaat kiemen en de andere koopt gewoon het
goedkoopste zaadmengsel. "Als het zaad teveel schiet, dan zitten er niet
veel vinken op het plein" is een uitspraak die wij nogal met stelligheid
hoorden uitspreken. De lengte van het pleintje heb je nodig om vogels de
gelegenheid te geven een beetje uit elkaar neer te strijken. Op kleine
pleintjes vallen ze te dicht bij elkaar en ze gaan dan onderling veel
meer vechten om het voedsel. Bovendien zijn de meest gebruikte netten
ook een meter of drie lang. Er zijn ook gevallen bekend waar met netten
tot negen meter wordt gevangen. Er is enig verschil van inzicht over het
aanleggen van zo’n "pleintje". Wel is iedereen het er over eens dat met
het voeren in de tweede helft van mei begonnen moet worden en met het
vangen eind mei begin juni. Soms worden meerdere voederplekken aangelegd
in de bossen ("in de maast") of in een eikenbosje. Elke dag daarna
bijvoeren totdat de voederplek met vaste regelmaat wordt bezocht. Als er
veel gedoe is op een pleintje en er veel wordt geruzied dan zitten er
veel mannen bij. En dan een keer vóórdat het licht wordt lijmpijlen
schuin (2 vingers hoog) en haaks op elkaar steken en de boel in de gaten
houden. De lijmpijlen zijn roestige hevels (hulpmiddelen voor het omhoog
en omlaag bewegen van de kettingdraden op een weefgetouw). In de
textielstad Tilburg waren daar miljoenen van aanwezig.
Lijmpijlen - links: afgeknipte
hevels, rechts: buntpijlen
Buntpijlen zien
de vogels eerder staan. Als ze er op vallen heb je ze te pakken als je
tenminste goed hebt gesteld. Geleidelijk raakt het vangen met lijmpijlen
uit de mode. Een andere methode om bij de voederplaats te vangen is het
opstellen in alle vroegte van een hangnetje. Het is minder tijdrovend en
heel effectief. Dat netje moet helemaal zijn ingericht voor de
betreffende vangplaats zodat je weinig tijd nodig hebt om het op te
hangen. Het liefst tussen een paar bomen aan spijkers en strak gehouden
met de hulp van enkele postelastieken. Om snel te kunnen werken is het
van belang dat het netje aan de bovenkant links en rechts is gemerkt
zodat je weet wat boven, onder, voor en achter is. De elastieken aan de
zijkant zitten op een afstand van 42 cm van elkaar. Controleren of de
ontstane "builen" werken door b.v. een shagbuil tegen het netje te
gooien. Het netje moet tussen de voerplaats en het hout hangen en is dan
vrijwel onzichtbaar voor de vogels. Er is ook een methode bekend waarbij
met een liggend net wordt gevangen. Dat net van b.v. 5 x 2 meter wordt
dan op ruim een meter hoogte boven de voerplaats strak gehouden door
ijzeren staven van gedraaid betonijzer die schuin in de grond worden
gestoken. Alle vogels die naar de al dagen gebruikte voerplaats komen
vliegen zeker in het net. Als een grotere vogel (b.v. een merel) in het
net landt, veert dat zeker een meter naar beneden door. Voer- en
vangplaatsen liggen meestal in een bos of aan een bosrand (soms ook in
een maïsveld) en worden ieder jaar opnieuw gebruikt. Meestal worden de
poppen meteen losgelaten. Als ook voor vrienden en kennissen wordt
gevangen dan worden de jongste vinken, en dus ook de kleinste, voor
zichzelf bewaard in verband met de mogelijkheid om ze iets gemakkelijker
te kunnen ringen met originele ringen. Met het vangen van jonge vinken
wordt eind mei al begonnen en in de derde week van september gestopt.
Dan begint zo langzamerhand de vogeltrek. De betere vogelvangers nemen
geen oude vogels mee. Die worden losgelaten. Voor het vervoeren van de
gevangen vogels werd vroeger een soort grote knikkerzak van vitrage
gebruikt. Thuis worden ze in een grote zogenaamde "stalleuper" gezet met
op de bodem een goed zaadmengsel waaronder hennepzaad. Daarnaast een
handvol miereneitjes en een open drinkpot. Een dergelijke "leuper" had
vroeger in plaats van een deurtje aan de bovenkant een lange herensok.
De kans van ontsnappen is dan zeker niet aanwezig. Na inzetten van de
vogels werd een knoop in die sok gelegd. Na twee weken gaan ze uit de
"leuper" en worden ze met b.v. 4 stuks in een open kooi (b.v. een
merelskooi) gezet op een plaats waar veel wordt gelopen. Het is de
bedoeling dat ze dan "zeeg" (tam) worden. Begin maart moeten vinken
zeker apart worden gezet want vooral opgebrachte vinken zijn heel
dikwijls deugnieten. Een andere bekende vinkenvanger vervoert de
gevangen jonge vinken in kleine "leupers" en zet ze meteen met 5 stuks
in open kooien. Hij neemt alleen de mannen mee en laat de poppen op de
vangplaats meteen los. Hij herkent ze voor 100% zeker aan de zwarte
veren bij de man die bij de pop grijs zijn. Vinken komen in bepaalde
gebieden steeds voor. We kwamen in het bezit van een oude videoband met
daarop prachtige opnamen van een aantal jonge vinken in een nestje die
gevoerd werden door een zelf opgebrachte pop. Volgens kenners doen
vrijwel alle opgebrachte poppen dat na enkele dagen bij de jongen te
hebben gezeten. De eerste dagen moeten de jongen nog gevoerd worden door
de vinkenliefhebber maar geleidelijk aan gaat de pop meevoeren. De ene
pop doet het beter dan de andere maar het merendeel van de opgebrachte
poppen voert na enkele dagen de jonge vinken. Soms voert ze echter
alleen maar met miereneitjes en als die een klein beetje blauw beginnen
te worden dan worden ze al niet meer gepakt. Er moeten dus volop
miereneitjes in voorraad zijn als met deze methode wordt begonnen. Maar
er zijn ook gevallen bekend van poppen die vrijwel alles voeren wat
wordt aangeboden. Helemaal probleemloos verloopt deze methode niet
altijd. Het blijft moeilijk om de jonge vogels op zaad te krijgen en
bovendien gaat zo’n pop nog wel eens aan de stoppelveertjes van de
jongen zitten trekken waardoor ze soms uit het nest vallen. Dan heb je
dus de verkeerde pop te pakken en die moet niet meer worden gebruikt
voor dat doel. Goed in de gaten houden dus.
Een oude vink wordt in het voorjaar gevangen omdat die heel goed
zingt. Daarvoor heb je nodig een broekvink, een zingende vink (vroeger)
of een bandrecorder (tegenwoordig) en lijmpijlen. Een broekvink is een
vink die is voorzien van een zogenaamde "broek". Dat is een tuigje van
zacht leer (zeemleer of leer van glacé dameshandschoenen).
Broek voor lokvogel
De kop gaat
in de midden door het tuigje en door elke zijkant van het tuigje gaat
eerst een vleugel aan elke kant naar voren toe en dan van achter uit ook
een poot aan elke kant. Tussen de poten komen de twee delen van het
tuigje bij elkaar en daar zit een warteltje. Dan is verder nog nodig een
grote spijker met daaraan een klein touwtje waaraan een veiligheidsspeld
is bevestigd. Als de vink gebruikt wordt om te lokken dan wordt de
veiligheidsspeld aan het warteltje van "de broek" bevestigd en de
spijker wordt in de grond geduwd. Een dergelijke broekvink wordt thuis
regelmatig aan de grond vast gezet om te laten wennen. Kenners zeggen
dat zo’n broekvink moet fladderen als je er langs loopt en ook moet
pinken. Doet ze geen van beiden dan is ze niets waard als broekvink. Als
broekvink wordt een vink gebruikt die niet voor de zang wordt gehouden.
Ze wordt meestal in de winter op doortrek gevangen en is "unne waol".
Als het vangseizoen afgelopen was werd de broekvink doodgeknepen volgens
de ouderen want een dergelijke vink laat je niet los in je eigen
omgeving met het risico dat hij paart met de plaatselijke vinken. Op het
moment van vangen wordt een ring van rechtopstaande lijmpijlen gesteld
(doorsnede 30 cm). Acht pijlen zijn vaak al voldoende en daarin wordt de
broekvink gezet. Er zijn vangers die de buitenste slagpennen van de
broekvink afknippen om zo een kleinere cirkel te kunnen stellen en te
voorkomen dat de broekvink aan de lijmpijlen blijft hangen. Vaak is het
niet eens nodig om een zingende vink te laten horen want dan heeft de
vink die zijn territorium verdedigt al de aanval op de broekvink ingezet
en hangt hij al vast aan de lijmpijlen. Vroeger reden de vangers alleen
maar rond met een broekvink in hun zak of fietstas. Men heeft alleen
succes als de broekvink beweegt en als die stil bleef zitten dan werd er
met een takje gegooid om er beweging in te krijgen. Daarom wordt er
getwijfeld aan de effectiviteit van het werken met een opgezette vink
als lokker. Maar als het niet vlug gaat dan helpt vinkenzang. Voordat er
bandrecorders waren werd dan een zingende vink meegenomen van huis. Zo’n
vink moest wel zingen op dat moment en om die daarvoor af te richten
werd die thuis neergehangen op een plaats waar veel mensen langs kwamen.
Vaak werd de kooi ook nog aan de wasdraad gehangen zodat de kooi steeds
in beweging was en er werd ook nog regelmatig tegen de kooi getikt.
Alles om de vink te laten wennen aan beweging in de fietstas. Een vink
die ooit aan de lijmpijlen van de ring heeft gehangen maar los is
geraakt vang je nooit meer volgens sommigen. Je ziet dat vlug want dan
vliegt de te vangen vink telkens laag over de ring heen. Echte vakmensen
leggen dan een tak vol met lijmpijlen naast de ring en zo goed als zeker
valt de vink daar op en kan alsnog worden meegenomen. Als een goed
zingende vink wordt weggevangen wordt de plaats meestal snel door een
andere man ingenomen. Het is voorgekomen dat op dezelfde plaats binnen
zeer korte tijd drie mannen werden gevangen. Een verse vink die in de
natuur al zingt zal vermoedelijk datzelfde jaar niet meer zingen maar
wachten tot het volgende voorjaar. Dat is de reden dat deze vorm van
vinkenvangen niet zo veel wordt gebruikt. Alle inspanningen om aan
vinken te komen waren en zijn er op gericht om een of meerdere goed
zingende vinken achter op de plaats te hebben hangen en dan te genieten
van de vinkenslagen. Voor het zover is zijn een aantal
wetenswaardigheden nog van belang. Een prima zingende vink in de natuur
laat vaak ook andere slechtere slagen horen op het moment dat hij onder
druk wordt gezet. Door er in de buurt te gaan staan en te "tjoeken" lok
je dat al uit. Ze zijn nogal eens slechter dan je op voorhand denkt.
Verder is voor de doorgewinterde vinkenier duidelijk dat je van een
jonge vink die komt van ouders met een korte slag nooit een goede zanger
maakt. Dat jonge vinken de slag van een zeer goede vink overnemen als je
ze er naast hangt wordt door niemand bevestigd. Want dan zou het heel
gemakkelijk zijn om aan een aantal goed zingende vinken te komen. Nu
wordt door de deskundigen beweerd, dat slecht 1 op de 30 jonge vinken
een "goei" zal zijn. En alom heerst de mening dat de slag van de vinken
in de loop van de laatste 50 jaren korter is geworden en er zit niet
veel variatie meer in de slagen. Dat heeft alles te maken met de
verandering van biotoop waarin vinken zich ophouden. Vroeger waren er
veel boomgaarden achter de boerderijen en elke boer had wel enkele
stapels hout liggen. Zeer geschikt als broedplaats voor vinken. Ook het
opdringende verkeer heeft zijn steentje bijgedragen. Volgens de
inmiddels 93 jarige Kees Bekkers kon je vroeger aan de slag van een vink horen
of die uit Goirle kwam of b.v. uit de Chaamse bossen ("Chaomse maast")
of van de Bredaseweg. Waar of niet waar het blijft een prachtig verhaal.
De kooitjes waarin die vinken zaten en zitten werden steeds beter. De
vinken werden gehouden als "open vink", dus in een kooi met spijltjes,
in een "gedoekte kooi" dus in een kooi waar simpelweg de voorkant is
afgedekt door een stukje laken of in een "glaskooi" waarbij het stukje
laken is vervangen door stukjes matglas. In de twee laatste oplossingen
ziet de vink de omgeving niet. In die gevallen zingen ze meer en beter
omdat ze niet worden afgeleid. In vroegere tijden werden ook nog wel
blinde vinken gehouden. Vinken die, na goed gewend te zijn aan de kooi,
blind gemaakt werden met een gloeiende pen. Die pen werd in de buurt van
het ooglid gehouden en dat werd heel licht dichtgeschroeid. Eerst één
oog en later ook het tweede oog. Hoe minder beschadiging hoe beter. Bij
deze methode was herstel nog mogelijk. Het werd ook wel gedaan door de
steel van een gloeiende tabakspijp te halen en het beetje vocht dat op
de steel achterbleef in de ogen van de vink te sproeien door in de steel
te blazen. Hier was herstel niet meer mogelijk. Steeds meer wordt weer
overgegaan naar de open kooien omdat het voor de liefhebber toch ook
heel aantrekkelijk is om de lichamelijke inspanningen van de vink te
kunnen bewonderen. Het blijkt volgens kenners zo te zijn dat een vink in
een kleine kooi met een tweesprong, twee zitstokjes onderin op dezelfde
hoogte, beter en meer zingt dan in een kooi met een driesprong, twee
zitstokjes onderin en het middelste zitstokje bovenin. En de tweesprong
wordt dan vaak nog vervangen door drie zitstokjes op dezelfde hoogte
(een triple). Maar zeker is hoe kleiner de kooi, hoe meer zang. We
hoorden overigens ook een verhaal van een vink die op de ene plaats niet
wilde zingen maar op een ander adres wel.
In de loop van de tijd is er wel het een en ander veranderd bij het
opkooien en in conditie houden van de vinken. Vroeger werd bijvoorbeeld
alleen zwart en wit zaad gegeven. Tegenwoordig is dat een veel
gevarieerder mengsel o.a. bestaande uit nootzoet (raapzaad rood), wit
zaad, hennep (kempzaad), slazaad, darrie, katjang, boekweit,
zonnebloempitjes en safloorpitjes tweemaal in de week aangevuld met wat
miereneitjes. Het belang van "baden" wordt ook al lang onderkend. De
vader van een van onze informateurs nam een flinke slok water in zijn
mond en spuugde dat al sproeiend over de vink. Hij herhaalde dat enkele
malen. Nu wordt een vink ongeveer om de twee weken bij goed weer uit de
kooi gehaald en in een emmer gezet waarin op de bodem een klein laagje
lauw water is gedaan. Een doek er overheen en ondertussen de kooi
schoonmaken. De eerste keer moeten ze nog even geholpen worden om zich
nat te maken maar daarna hoor je ze flink baden in de emmer. Ze zingen
die dag langer dan normaal en zien er zichtbaar beter uit. En dan is er
nog het verhaal van de maanvink (maonvink). Maanvink en Maankop
verwoorden de in de vorm van een maansikkel over de zijkant van de kop
lopende afscheiding van kleuren. (Blopk & Stege in 'Nederlandse
vogelnamen'. (1995)
Dat is te zien wanneer
je met een dergelijke vink hebt te maken. Spreidt de 12 staartpennen uit
en kijk naar de buitenste pennen aan elke kant. Bij een gewone vink
hebben de twee buitenste pennen aan iedere kant kleine witte vlaggetjes
(zoompjes). Een maanvink heeft die aan de drie buitenste pennen aan elke
kant. Het zijn meestal heel drukke vinken.
Met zingende vinken werden en
worden ook wedstrijden gehouden. De vink met het meeste aantal slagen
wint. Ze worden op ½ meter afstand naast elkaar gezet en op een
vierkante stok worden de complete vinkenslagen genoteerd. "Wie, wie, wie
is de voedstervader van Christus geweest" moest het vroeger zijn volgens
onze pa. Bij zo’n wedstrijd is dan goed te horen dat er een veelheid aan
verschillende slagen is waar te nemen. Aan die verschillende slagen
worden ook nog namen toegekend. We kennen de tjo tjo, de kwie kwie, de
wotje wie, de bossie wie en de kloekert. Voor een echt goed zingende
vink worden nog steeds hoge bedragen aan geld ontvangen. Als een
liefhebber zin heeft in een vink die hem qua zang goed bevalt dan worden
prijzen tot € 250,= betaald. Tijdens onze gesprekken hoorden we van een
liefhebber die circa 25 jonge vinken had opgekooid die tegen het einde
van het jaar in de schuur worden opgehangen en gedurende 16 uren per dag
van licht worden voorzien. Hij heeft zendapparatuur geïnstalleerd
verbonden met luidsprekers binnen in huis. Daar houdt hij als hij thuis
is in de gaten of er al gezongen wordt. Hij haalt de kooitjes dan met
enkele tegelijk naar binnen en geeft de vinken een kans om hun zang te
laten horen. Op die manier krijgt men natuurlijk vinken die met Kerstmis
al binnen zingen. En zolang ze niet naar buiten gaan blijven ze zingen.
En dat kan zelfs zijn tot aan Augustus. Ze mogen vóór die tijd wel naar
buiten maar lopen dan een kans om in de rui te schieten. Een "goei" vink
wordt later nooit meer binnen gezet. De liefhebbers hebben er een enorme
hekel aan als hun vink zit te "wieten" of te "schooien". Hoe meer
"drift" er op een vink zit hoe korter de slagen worden. Nergens worden
zoveel vinken gevangen als in onze omgeving en dat vangen heeft er niet
toe geleid dat ze er niet meer vóórkomen op den duur. Integendeel,
vooral de laatste jaren komt de vink in steeds grotere aantallen voor.
Dat heeft er misschien ook wel een beetje mee te maken dat veel nesten
worden uitgehaald. De vinken beginnen dan een volgend nest en van de
opgebrachte vinken worden de jonge poppen losgelaten. Die jonge poppen
werden vroeger nog wel eens bewaard tot het voorjaar en dan in de buurt
van goede vinken losgelaten in de hoop dat daardoor de slag van meer
vinken zou verbeteren. Een beetje afhankelijk waar de volière staat is
het ook mogelijk om vinken in een klepkooi te vangen. Die kan gewoon aan
de volière worden gehangen of in de buurt daarvan maar dan moet er wel
een lokvink ingezet worden. Natuurlijk mag er niet gevangen worden
tijdens het broedseizoen want dan is het risico groot dat er ergens
jongen zonder verzorging komen te zitten. Als klepkooi hebben we heel
veel verschillende modellen gezien maar de vroeger meest voorkomende
klepkooi was er een met een centraal gedeelte voor de lokvogel(s) en
vier vangcompartimenten. Twee boven op het gedeelte van de lokvogel en
één aan elke zijkant.
Vinken werden vroeger ook veelvuldig op "het vinkenslag" gevangen.
Maar dat was tijdens de trek en de vinken die dan werden gevangen waren
voor onze begrippen qua zang niet goed genoeg om ze op te kooien. Ze
werden meer als bijproduct gezien waarvan er hooguit enkelen werden
bewaard om in het voorjaar als broekvink te fungeren. Dat een dergelijke
vangopstelling toch "vinkenslag" werd genoemd heeft waarschijnlijk alles
te maken met het feit dat door de eeuwen heen dit soort slagnetten werd
gebruikt om vogels voor de consumptie te vangen. En daar waren deze
vinken natuurlijk goed genoeg voor. Sinds kort zijn op meerdere plaatsen
zogenaamde inloopvangkooitjes in gebruik en die zijn ook heel effectief.
Het zijn van fijn gaas gemaakte kooien niet hoger dan 15 cm. In het
midden is een vak waar een lokvogel inzit en aan de zijkanten zijn
aparte vakken gemaakt met naar binnen gerichte trechtertjes van b.v. 10
cm lang. Maar er zijn ook modellen met schuifdeurtjes die met een
draadje omhoog worden gehouden en die dichtvallen na het passeren door
de vogel. En ze lopen er in gegarandeerd en kunnen er niet meer uit. Ze
worden gebruikt boven op een voederplaats die door jonge vinken wordt
bezocht. Mocht er in de woonomgeving een vink komen wonen dan is het
zinvol om in de loop van het broedseizoen steeds op dezelfde plaats elke
dag een beetje kempszaad te voeren. Ze komen dat steeds ophalen als ze
er aan gewend zijn en brengen aan het eind van het broedseizoen ook de
jongen mee.
In alle verhalen hebben we een prachtig Tilburgs woordgebruik met
betrekking tot het vangen en houden van vinken gehoord. Een vink kan
"verlut" zijn. Ze kan "schooien" en "wieten". Ze is druk of "zeeg". Als
je "tjoekt" dan reageert ze. Ze komt groot in "un nistje". Als ze
gevangen is gaat ze in "unne leuper".
In het boek "HALT POLITIE" lazen we een verhaal over het vangen van
vinken met behulp van staltnetten.
"Zo wil ik hier zeker niet
vergeten te vermelden, de wijze waarop in de zomer jonge vinken worden
gevangen. Het vangen van jonge vinken vindt plaats zo in de maanden juli
en augustus en wel in percelen dennenbos waar deze jonge wildzangers
zich gedurende langere tijd ophouden. Door de vogelvanger zijn de vinken
al lang ontdekt en hij heeft al weken tevoren een voerplaats aangelegd.
Zo’n voerplaats beslaat een oppervlakte van drie bij anderhalve meter.
Het aanleggen ervan bestaat uit het verwijderen van terplaatse
neergekomen dennennaalden, hetgeen zodanig moet geschieden, dat alleen
zwarte grond of donkerbruine humus zichtbaar is. Is de vogelvanger
eenmaal zo ver gevorderd, dan strooit hij op zo’n plaats een grote
hoeveelheid hennepzaad uit. Omdat de ondergrond donker is en goed
aftekent bij het veel lichtere hennepzaad valt de voerplaats, ook voor
de vogels, meteen op. Iedere dag controleert de vogelvanger het
uitgestrooide zaad. Als er lege bolsters ("bluisters") en
vogeluitwerpselen worden aangetroffen, dan weet hij dat de vogels zijn
aangelegde voerakker hebben gevonden. Als dat het geval is, zal hij
waarschijnlijk nog enkele dagen wachten met het opstellen van de
vangmiddelen. Eerst als de vogels vertrouwd zijn geraakt aan de open
plek in het bos waar het eten zomaar voor hen klaar ligt, zal de
vogelvanger toeslaan. Zodra het licht wordt en een nieuwe dag begint,
strijken de jonge vinken bij tientallen neer op de voerplaats want door
het geduldige wachten van de vogelvanger is het niet bij een enkeling
gebleven die de voerplaats heeft ontdekt. De vogelaar weet op een
gegeven moment genoeg van het doen en laten van de jonge vinken af en
zal ook precies op tijd met zijn vangmiddelen ter plaatse aanwezig zijn.
Tussen twee in de grond gestoken staanders wordt op de voerplaats het
dunne nijlonnet gespannen terwijl bovendien, tussen het uitgestrooide
zaad, met vogellijm ingesmeerde buntstengels worden geplaatst, zodat
zowat elke vogel die de voerplaats bezoekt gevangen wordt.
Gewoontegetrouw zit in een apart vogelkooitje een vink die als lokvogel
nabij de voerplaats is neergezet. Het komt ook voor dat zo’n vogel niet
in een kooi zit opgesloten. In dat geval is de lokvogel voorzien van een
zogenaamd broekje waaraan een nylondraad is bevestigd. Het andere einde
van die draad is bevestigd aan een lange spijker die in de onmiddellijke
nabijheid van de voerplaats in de grond is gedrukt. Op die manier wordt
het wegvliegen van de lokvogel verhinderd. Zoals de voorafgaande dagen
komen de jonge vinken naar de voor hen bekende voerplaats. Omdat het
staltnet practisch niet is te zien en ze bovendien nog worden gelokt
door hun soortgenoot vliegen zij zonder aarzeling op de vangplaats af.
Velen van hen raken verward in het net en de vogels die bij toeval het
net ontweken zitten in de kortste keren geheel onder de vogellijm. In
sommige delen van ons bewakingsgebied kwam het vangen van jonge vinken
erg veel voor. Meestal zochten we na de middag in de daarvoor geschikte
dennenbossen naar ingerichte voerplaatsen. We wisten er meer dan tien
liggen. Maar het was natuurlijk gokken waar de vogelvangers de volgende
morgen zouden toeslaan. Aangezien de vogelvangers vaak meer geluk hadden
dan wij, keerden we dikwijls zonder succes huiswaarts. Toch hielden we
moedig vol en zo kon het gebeuren dat we op een gegeven dag toch succes
hadden. De vogelvangers zelf leidden ons feilloos naar hun vangplek. In
eerste instantie waren we weer bij de verkeerde voederplaats toen een
voor ons nog onzichtbare vogelvanger een geweldige fout maakte. Hij had
een sigaar opgestoken en de reuk daarvan drong door tot de plaats waar
wij ons bevonden. Geholpen door de wind konden we gemakkelijk de
richting bepalen waarin we moesten gaan zoeken. Terwijl wij ijverig
voortslopen ontdekten we amper twintig meter van ons verwijderd twee
personen die bezig waren met het plaatsen van lijmstokjes. In de
nabijheid zagen we ook een staltnet opgesteld. Twee vogelkooitjes
voorzien van lokvogels waren al neergezet. Nadat ze de gehele voerplaats
nog eens gecontroleerd hadden, kwamen ze in onze richting gewandeld. We
kwamen overeind en de vogelvangers begrepen wel dat hun doen en laten
was gevolgd en gaven alles toe."
Bericht in "de witte spreeuwen" van mei 1983
Om te beginnen wil ik u duidelijk zeggen dat ik Nederlands-Brabantse
ben. Mijn man heeft wildzangvogels als hobby. Toen wij vorig jaar juni
bij een vrouwtjesvink 4 jonkies hadden, hebben we ze met nest en al in
huis gehaald. Doch na een paar dagen bleek DAT vrouwtje niet zo goed te
voeren en dus moest DIT vrouwtje het maar doen. Dat is prima gegaan en
na ongeveer drie weken konden ze met kooi en voer naar buiten. Ik kon
hen dan in de tuin voeren. Mijn man heeft nog een hobby namelijk vissen.
Op een goede dag had hij bij zijn thuiskomst na het vissen nog wat maden
over. Dus ook hij nog even voeren. En ja hoor hij vergat het deurtje te
sluiten. Drie van de vier jonge vinken kozen de vrijheid. Twee daarvan
kon hij zo van de volière plukken, maar de vlugste zat in een wip in een
hoge boom achter ons huis op een pleintje. Dus mijn man met de
vishengel, die te kort bleek te zijn (ongeveer 9 meter) er achteraan.
Met een lange vriend (ruim 2 meter) die er ook niet bij kon. Ze hebben
daar een uur gestaan. Zelf stond ik nog in de tuin in de lucht te turen
en opeens vloog er een jonge vink op ons eigen rode pannendak. Ik dacht
"dat is ie". Dus ik roepen en inderdaad hij kroop naar beneden. Ik
haalde vlug een bakje voer en een lucifer waar ik ze mee had gevoerd en
ging er mee naar boven. Daar hing ik door het raam van de slaapkamer. De
vink sprong zo op het voerbakje want die had honger. Al ben ik geen
voorstander van vogels in de hand, ik heb me er toen maar tegen verzet
en ben met het beestje in de hand naar het pleintje gelopen om te vragen
of die kerels dat vogeltje zochten. Die twee mannen zijn er nog niet
overheen. De vink maakt het nu (februari 1983) nog prima. Ik ook!! Aan
u, Belg, moet ik toch niet zeggen wat ik ze voerde?? Vette korrel, made,
geknipte meelwormen (even in heet water), miereneieren en insectenvoer.
Dit tot een papje vermengen en voederen maar. Na verloop van tijd wat
vaste insecten en na een week of vier aten ze zaad. Ze hadden mij niet
meer nodig en ik kon op vakantie
Probeersel om van trekvinken (waolen) en jonge vinken redelijke
zangers te maken
Er is een geval bekend van een oud baasje in België dat op tamelijk
grote schaal probeert jonge trekvinken op te leiden tot goede zangers.
Daarvoor heeft hij een kooi gebouwd van een meter of drie breed, twee
meter hoog en maar 30 cm. diep. Daarin zitten alleen maar poppen. Aan
twee zijden op de kop van die kooi zijn twee ronde kooien gemonteerd
waarin goed zingende vinken zitten. Tegenover dit geheel zitten meerdere
tientallen "waolen" opgekooid in heel simpele kooien zelfs zonder
"roesten" (zitstokken). In het voorjaar houdt hij op zijn gemak al die
vinken in de gaten. Op die manier selecteert hij de wat betere zangers
eruit. En zijn norm is natuurlijk dat de zang goed genoeg is voor
wedstrijden in België.
Karel en ik waren in juli 2005 een dag te gast bij een echte
Belgische vinkenier uit Pittem de heer André Demeijere. Van hem kregen
we een kwekersvademecum van de Avibo waarin o.a. de resultaten van een
groot onderzoek onder de leden staan afgedrukt betreffende de
zangopleiding van jonge vinken. De vragen die aan de orde kwamen staan
hieronder met de antwoorden van de meerderheid:
Wanneer leren de jongen de zang aan? Tijdens de opgroei in
het nest en onmiddellijk na het uitvliegen.
Op welke manier leer je de jonge vinken zang aan? Met een
leervogel of CD.
Hoeveel liedjes moeten er minstens op een CD of bandopname
staan? 10 tot 12 per minuut.
Wanneer en hoeveel keren per dag laat je deze liedjes horen?
3x per dag een kwartier.
Welk soort slotzang heeft jouw voorkeur? Suskewiet.
Op de tentoonstelling in februari werden de vinken niet alleen op
schoonheid gekeurd.
Het is een traditie van jaren dat op de tentoonstelling in februari
de vinken al zingen. En vooral op de zondagmorgen komen daar heel veel
liefhebbers van vinkenzang uit Tilburg en de wijde omgeving op uit. De
vinken zijn door de leden van de club al beoordeeld op hun zang. Er
wordt op twee manieren naar de vinken geluisterd. Er is een prijs voor
de vink die de beste slag laat horen en er is een prijs voor de vink die
de meeste slagen per uur maakt. Ze worden dus beoordeeld op kwaliteit en
kwantiteit. Het keuren op kwantiteit is boven omschreven. Het keuren op
kwaliteit gebeurt als volgt. Het aantal vinken wordt ingedeeld in b.v.
vier groepen. Er worden ook vier keurmeesters aangewezen. Elke
keurmeester luistert een kwartier naar de vinken in elke groep. Hij
beoordeelt in elk vak de vinken op de kwaliteit van de gebrachte slagen
en kent daar punten aan toe. De beste mag maximaal 30 punten krijgen en
elke vink die heeft gezongen krijgt zo een bepaald aantal punten. Na een
kwartier moeten de briefjes waarop de punten staan vermeld worden
ingeleverd en schuift de keurmeester naar een volgend vak. Elke vink
krijgt op die manier 4 x een aantal punten. Als van vier keurmeesters de
punten per vink zijn opgeteld weet men welke de beste vink wordt
gevonden.
|