INHOUD VEUGELTJES VANGEN
INHOUD VAN RIJSWIJK
CUBRA HOME
 

!

Beste lezer, kennis van tradities is een waardevol bezit, maar zo ook de Brabantse natuur. Graag wijzen wij u er daarom op dat het vangen en in bezit hebben van inheemse vogelsoorten en het toepassen van beschreven vangmethoden verboden en strafbaar zijn (artikel 11.37 en 11.40 Besluitactiviteiten leefomgeving).

- Vink

- Keep

 

- Distelvink

- Sijs

- Barmsijs  

- Groenling

- Geelgors

- Goudvink

- Frater

- Europese kanarie

- Nachtegaal

- Zwartkop

- Zanglijster

- Merel

- Veldleeuwerik

- Pestvogel

- Europese kwartel

- Europese tortel

 

Henk van Rijswijk & Karel Hermans

Kneu of kneuter (Carduelis cannabina)

De mannen hebben een karmijnrode borst en voorhoofd. De pop heeft dat niet en is meer gestreept. De kneu wordt tot een van de beste zangers onder de wildzangvogels gerekend. De zang is aangenaam, zeer afwisselend en tamelijk luid. Alhoewel de kneu zeer geschikt is om in een volière te houden, wordt hij toch niet zo tam en vertrouwelijk als het sijsje, de putter en de goudvink. Spijtig genoeg verliest hij in gevangenschap zelfs met de beste verzorging zijn karmijnrode kleur op borst en voorhoofd. Omdat de kneu oliehoudende zaden verkiest komt het vooral in een kleine kooi vlug tot vervetting. De kneu is een vogelsoort die ook veel wordt gevangen. Dat vraagt weer om een speciale benadering. Die kunnen het best gevangen worden op zogenaamde "verkensroes" (varkensgras) en op zwarte grond, liefst iets oplopend, waarop plakken vogelmuur ("miert") worden neergelegd. Je vangt ze het beste op de terugtrek in februari of maart. Maar op de trek in september oktober kan ook. In plaats van "miert" worden dan "molmtakken", die dan veel zaad bevatten, gebruikt om de kneuters aan te trekken. De officiële naam voor die "molmtakken" is bijvoet. De "molmtakken" worden ergens naast het aangelegde pleintje geplaatst met de bedoeling dat de kneuters er in vallen en vervolgens op het pleintje tussen de lijmtakken. Je hebt een plek van ongeveer 1 meter breed en 4 meter lang nodig. Maar als er "verkensroes" op een pad staat kan dat ook heel goed. Hier vertelde een van de vogelvangers ons nog een mooi verhaal. Hij had met zijn maat net een flink stuk pad volgelegd met lijmpijlen toen er een man verscheen met een klein poedeltje en dat beestje zat natuurlijk in een mum van tijd van voor naar achter en van onder tot boven onder de lijmpijlen. Zij lieten zich natuurlijk niet zien. Voordat er gevangen wordt eerst enkele dagen voeren met rood koolzaad (nootzoet of raapzaad rood) en een klein beetje negerzaad. De topper onder de kneutervangers, Jaon Bosch, proefde zelf of het wel goed was. En dan op een morgen voordat het licht wordt het hele gebiedje volsteken met lijmpijlen. Vroeger werden vooral buntpijlen gebruikt maar die hebben het nadeel dat ze erg licht van kleur worden. Dat is te ondervangen als je de buntpijlen snijdt als ze nog groen zijn en dan meteen in een krant wikkelt. Dan blijven ze jarenlang groen. Maar vaak werden roestige hevels uit de textielindustrie gebruikt. De lijmpijlen worden thuis al ingesmeerd en in zeildoek vervoerd op het lichaam waardoor de lijm soepel blijft. Er wordt wild door elkaar heen gestoken en als er heel weinig tijd meer is tot het licht wordt dan worden de lijmpijlen er opgegooid. En dan maar afwachten. Je hoeft er niet meteen bovenop te zitten want kneuters blijven gemakkelijk lang aan de lijm hangen in tegenstelling tot verschillende andere vogelsoorten. Ze worden meegenomen in een iets vergrote knikkerzak van vitrage nadat de vleugels zijn ingewreven met zand om de lijm niet meer te laten plakken. Thuis worden de kneuters met een beetje boter ingesmeerd of soms ook afgedaan met wasbenzine dan kunnen ze meteen weer vliegen. En de poppen worden losgelaten. Ze gaan dan in een grote "stalleuper" en krijgen hetzelfde zaad dat bij het vangen is gegeven aangevuld met een beetje universeelvoer. In vroegere tijden werden de kneuters niet gevoerd maar werden ze uitsluitend gevangen op de toen nog veel voorkomende koolzaadvelden. Dat gebeurde van half juli tot half augustus en vooral in de week voor de kermis. Kneuters worden veel minder uitgehaald dan vinken maar het gebeurt wel een enkele keer. Het nest wordt op lage plaatsen aangelegd. Bij zelf opgebrachte en bij jong gevangen kneuters kun je vrij snel zien wat de mannen zijn. De vleugels uitspreiden en kijken naar de grote slagpennen. De mannen hebben een witte streep die praktisch tegen de schacht van de slagpen zit en bij de poppen zit die streep daar zeker een millimeter vanaf. Als je het nestje met jonge kneuters vindt en je ziet kans om de oude erbij te vangen dan blijven die voeren. Om die oude vogels te vangen werd een klepkooitje gebruikt dat uit twee boven elkaar liggende compartimenten bestaat. Onderin, aan drie kanten dicht en aan de vierde kant een schuifje. Daarin werd het nestje met jongen geplaats en in de buurt van de vindplaats gehangen. Het bovenste deel bestaat uit een enkelvoudig klepkooitje. De jongen zijn te zien door een bodem van spijltjes tussen de twee compartimenten en ze zijn natuurlijk ook te horen door de oudervogels.

Omdat kneuters in grote groepen trekken, eind augustus schieten ook de hier gebroede jonge kneuters bij elkaar tot grotere groepen, heb je er snel een flink aantal van te pakken en is de noodzaak van uithalen niet zo vlug aanwezig. Die grote aantallen komen de laatste jaren niet zoveel meer voor omdat de geschikte plekken om te foerageren niet meer aanwezig zijn. Soms wordt bij het vangen van kneuters nog een distel erbij gezet om een putter te kunnen vangen als die toevallig langs komt. Kneuters (en heel veel andere vogels) werden vroeger ook veelvuldig gevangen op het zogenaamde "vinkenslag". Bij ons was dat een opstelling van 15 meter lang. Die bestond uit een dubbel slaand net van 2 meter aan elke kant, dat open werd gelegd naar buiten toe. Daardoor ontstaat in het midden een plein van 15 x 3,70 meter. Er moet namelijk een overslag zijn van ongeveer 30 centimeter. Op het plein zitten verspreid een aantal lokvogels van verschillende vogelsoorten (in ons geval vooral kneuters, putters en schrijvers) aan een zogenaamd "ruurke", een hefboompje dat met een touwtje kan worden opgewipt waardoor de er met een "broek" aan vastzittende vogels een vliegende beweging gaan maken. Daarmee kun je uit de verte aanvliegende vogels lokken. Maar als ze vlakbij zijn mag er geen beweging meer zijn. "Nie ruuren as ze er boven hangen". Want dan jaag je ze juist weg. En als een klucht kneuters valt dan moet je het net al dicht slaan als de kneuters nog zo’n 30 cm boven de grond zijn want ze hebben vaak de neiging om meteen nadat ze de grond raken weer omhoog te gaan als ze iets onverwachts zien. En dan gaan ze steil omhoog. Aan de buitenkant van het net zitten half in de grond gegraven een aantal lokvogels (putters, kneuters, een geelgors) in heel kleine kooitjes die van boven ook van spijltjes zijn voorzien. Daar wordt meestal een klein koolblad opgelegd om ze niet te veel te laten opvallen. De lokvogels reageren toch voornamelijk op het geluid dat ze horen van de aanvliegende vogels. De netten werden vanuit een schuilhut dichtgetrokken. Na elke "trek" wel er voor zorgen dat er geen veertjes (vérkes) op het plein achterblijven. Ikzelf heb enige jaren ervaring met een dergelijk "vinkenslag" want eind jaren vijftig, begin jaren zestig, heb ik bij Dré Jonkers in Aarle regelmatig mee aan het "vinkenslag" mogen zitten. Dat was net vóór en onmiddellijk na ons trouwen. Daarvoor had ik een officiële Belgische vergunning. Dat ik hier terecht kwam was louter toeval en had alles te maken met het feit dat ik bij Brouwers Lakenfabrieken werkte en daar samenwerkte met Louis Dusee en Joan Verhoeven die in Aarle al vele jaren meevingen. Voor het opzetten van een vinkenslag was het wel handig als je relaties had met een weverij want voor een grote vangopstelling had je enorme veren nodig die in ieder geval werden gebruikt aan de slaghouten van een buckskingetouw. Meestal gingen we tijdens de trek, oktober en november, ’s zaterdags op de fiets naar Jonkers en waren we daar een uur voordat het licht werd om alles in gereedheid te brengen. Alles wat werd gevangen werd in Aarle achtergelaten want er was toentertijd enorm strenge controle door de vliegende brigade in dat gebied. De vogels werden in de loop van de week opgehaald. Samen met ons Jeanne ging ik zondag na de middag ook wel eens vogels ophalen. Die werden dan één voor één in een nylonkous geknoopt en bij ons Jeanne onder haar boezem gehangen. Die had er dus weer een functie bij en ik hoefde niet op een vogeltje te kijken. Daar werd in al die jaren nooit gezocht. Althans niet door de controleurs. Vers gevangen vogels moet je bezig houden. Regelmatig kijken of ze niet dik gaan zitten en ze eventueel opporren en veel verschillende zaden aanbieden. De echte kenners van de kneuter onderscheiden naast de rode kneuter ook een grijze, een bruine en zelfs een met een gele borst. De laatste worden zelden gezien en aangeduid als "heikneuter". Ik dacht dat je die alleen bij mensen tegenkwam. De grijze en bruine kneuters zouden beter zingen en ook sterker zijn. En laatst hoorden we ook het woord "peekneuter" gebruiken als aanduiding voor een heel bepaalde rode kleur. De borst en het voorhoofd van het mannetje van een zogenaamde "peekneuter" zijn oranje in plaats van rood. Nog niet zo lang geleden hebben wij kunnen constateren dat het vangen met zogenaamde inloopvangkooien ook heel goed werkt. Zo’n kooi van stevig gaas bestaat uit een centraal gedeelte waarin een kneuter zit opgekooid. Rondom dit gedeelte is een achttal vangkooitjes geformeerd van hetzelfde gaas en elk kooitje voorzien van een omhoog te schuiven deurtje dat door een klein mechaniekje op hoogte wordt gehouden. Een inlopende kneuter beroert een draadje waardoor het deurtje naar beneden valt. De kooi is niet hoger dan ongeveer 15 cm. Het werkt kinderlijk eenvoudig en kneuters hebben toch kennelijk de gewoonte om vlakbij de opgekooide kneuter neer te strijken en er dan over de grond naar toe te lopen. De kooi was opgesteld op een stukje begroeid land waarvan een vierkante meter was zwart geharkt. Het was toen ongeveer half maart en toen zag je al veel koppeltjes ontstaan. In de meeste gevallen werd tegelijk met een man ook een pop gevangen in het kooitje ernaast. Groot voordeel van zo’n vangkooi is dat je er niet bij hoeft te blijven en af en toe maar eens poolshoogte hoeft te nemen.

In het boek "HALT POLITIE" kwamen we voor het vangen van kneuters nog een andere vangmethode, dan we tot nu toe hebben beschreven, tegen. We lazen daar het volgende:

"Het was half april en zoals zo veel vogelsoorten hadden ook de kneuen grote groepen gevormd. Wij bevonden ons in een gebied waar elk jaar omstreeks die tijd erg veel kneuen werden gevangen. Vooral dat jaar waren de vogelvangers actief en dat kwam omdat kneuen erg veel geld opbrachten. De velden die de vangers voor deze soort van vogelvangerij uitzochten, waren bouwlanden die met vele soorten onkruidzaden waren begroeid. De middelen die ze er voor nodig hadden waren enkele hoopjes mest, een vogelkooitje met daarin een kneu als lokvogel, en uiteraard een hoeveelheid lijmstokjes. Honderden van die lijmstokjes werden op de hoopjes mest geplaatst en als daarna het vogelkooitje met de lokvogel in de nabijheid van die plaats werd opgesteld, was de vangplaats gereed. Als er kneuen in de nabijheid van de vangplaats kwamen, begon de lokvogel te roepen en overvliegende vogels van die soort, streken dan meestal neer op de hoopjes mest, waar ze dan direct in aanraking kwamen met de vogellijm. Ze waren dan ook meteen gevangen. In het terrein waar we ons bevonden, stond hier en daar een boerderij vanwaar wij, met behulp van een verrekijker, onopgemerkt het in de wijde omgeving gelegen landschap observeerden. Bij één van die gelegenheden zagen wij, misschien wel een kilometer van ons verwijderd, dat twee personen zich in dat veld ophielden. Zij stonden in gebukte houding bij enkele hoopjes mest. Uit hun bewegingen maakten wij op dat ze doende waren om de mesthopen vol met lijmstokjes te plaatsen. Terwijl wij hen in hun bewegingen volgden zagen we dat één van die personen overeind kwam om vervolgens in de richting te wandelen van een schuurtje. Toen deze persoon bij het schuurtje kwam, stond hij stil om aandachtig de omgeving te bespieden. Kennelijk achtte hij de kust veilig, want na enige ogenblikken ging hij naar binnen. Zijn verblijf in dat gebouwtje was maar van korte duur. Al vlug kwam hij daaruit weer tevoorschijn. Hij had nu een vogelkooitje bij zich en wandelde terug naar de vangplaats. Nadat het vogelkooitje was opgesteld gingen de mannen het schuurtje binnen om vandaar de vangerij te volgen. Dit gaf ons de gelegenheid om ongemerkt te naderen. In het gebied kwamen ontstellend veel kneuen voor. Regelmatig zagen we ze in onze nabijheid. Ze waren niet bang of schuw en iedere keer als ze gestoord wegvlogen, streken ze tien meter verder weer neer. Wij zullen ongeveer zestig meter van het schuurtje verwijderd zijn geweest, toen beide mannen daaruit tevoorschijn kwamen en in de richting van de vangplaats liepen. Zoals later bleek waren er enkele kneuen met de vogellijm in aanraking gekomen. Was dat nu maar enkele ogenblikken later gebeurd, dan hadden wij tenminste onopgemerkt het schuurtje kunnen bereiken en was de hele affaire een stuk gemakkelijker geweest. Wij werden ontdekt en de mannen gingen er meteen vandoor. Met de hond aan de lijn zetten wij de achtervolging in. Eén van hen gaf het al vlug op en bleef staan. Deze werd opgevangen door mijn maat. De andere persoon, die een voorsprong had van zo’n tachtig meter, ging echter door. De afstand tussen hem en mij werd steeds groter. Toch bleef ik hem achtervolgen en probeerde van alles om op hem in te lopen. Ongeveer honderd meter verder moest ik het opgeven. Ik was bek-af. Zo goed en zo kwaad als ik dat nog kon riep ik de man toe:- blijf staan of ik stuur de hond-. De man draaide zich om en riep terug:- stik maar-. Daarop liet ik de hond los. Als een pijl uit een boog vertrok deze richting vogelvanger. Hij had hem zo te pakken en nog voor ik ter plekke kwam had hij de vogelvanger veranderd in een vogelverschrikker. Zijn jas en zijn broek waren totaal verscheurd. De vogelvanger nam het erg sportief op en zei: -ik heb er zelf om gevraagd maar de volgende keer ga ik weer op de vlucht-. Samen keerden we terug naar de vangplek en verwijderden daar de lijmstokjes. De vogels hebben we afgedragen aan de daarvoor aangewezen opslaghouder".

Een kneu is een van de beste zangers van de wildzangvogels en het is een genot om op een mooie zomeravond in de buurt van de volière te gaan zitten om alleen maar te kijken en te luisteren naar deze knappe zanger.