Groenling, groenvink of doornvink
(Carduelis chloris)
Wie kent deze forse olijfgroene vink niet, waarvan het mannetje
onmiddellijk opvalt door zijn heldergele vleugelvlekken, de gele grote
slagpennen en staartpennen. De poppen zijn matter van kleur en neigen
naar grijsgroen. Ze hebben een forse snavel (11 à 12 mm) en donkerbruine
ogen. Robuuste vogels zijn het, die uit het noorden grijzer en groter,
die uit het zuiden bruiner en kleiner. Het zijn zowel stand- als
trekvogels. Je komt de groenling vrijwel overal tegen in parken en
tuinen maar ook in gemengde bossen. Verder zijn bomengroepen langs
boerderijen en bomenrijen langs wegen favoriet. Hij eet vooral bessen,
bladknoppen, onkruidzaden en insecten die op de grond worden gevangen.
De keuze van de nestplaats en de bouw van het nest is voorbehouden aan
het vrouwtje. Ze bouwt een komvormig nest met twijgjes, hooisprietjes,
wortelvezels, mos en dierhaar. Daarin deponeert ze 5 of 6 lichtblauwe
eitjes met bruine spikkels. Vanaf half april kun je de volledige legsels
al aantreffen en dat gaat door tot in augustus. Na 13 of 14 dagen
broeden, alleen door het vrouwtje, worden de jongen geboren. De eerste 8
dagen wordt het nest zuiver gehouden. Jonge groenvinken eten veel en
vliegen met 14 dagen uit. Nog eens 14 dagen later zijn ze zelfstandig.
Zij zwerven in groepjes door de velden. Groenvinken zijn echte
vegetariërs, die zich voeden met onrijpe zaden en bladknoppen. Gedurende
de winter storten ze zich massaal op de rozenbottels. Ze worden het
meest gevangen samen met andere vogels als vinken en kneuters. Er zitten
vrijwel altijd enkele exemplaren bij. Maar ze worden alleen meegenomen
als er speciaal om is gevraagd. Ze worden in het najaar ook heel
gemakkelijk op rozenbottels of op een zakje pinda’s gevangen. In de
volière zijn ze gemakkelijk te houden mits die goed droog is en groot
genoeg, want ze kunnen zich tegenover kleinere vogelsoorten weleens
aggressief gedragen. De zang stelt niet veel voor. Jan P. Strijbos
schrijft er in zijn boekje "De vogels rondom ons huis" als volgt over.
"Het meest horen we een lang, hees, nasaal klinkend geblèr. Vooral op
drukkend warme zomerdagen kan hij dreinerig zitten blèren en zó
aanhoudend, dat je jezelf afvraagt wat mankeert dat beest vandaag toch?"
Een heel ander geluid laat dr. Jac. P. Thijsse horen in zijn
befaamde boek "Het Vogeljaar".
"Hij zit wel graag in de toppen van de
bomen en laat dan een zonderling geluid horen. Een langgerekte roep wel
twee seconden van duur, in het geheel niet klinkend of welluidend, maar
toch te zacht om hem snerpend te noemen. Het is een mooiweer- en
tevredenheidsgeluid en als een stuk of zes groenlingen tegelijk zo aan
de gang zijn, dan begin je dat vanzelf prettig te vinden. Zingen doen ze
ook dan werkelijk zeer liefelijk en zacht. Heel dikwijls zingen ze
bijgaand wijsje."
|
|