Pestvogel
(Bombycilla garrulus)
Ondanks zijn onsympathieke naam wordt de pestvogel tot een van onze
fraaiste, zoniet de fraaiste, wintergasten gerekend. Een prachtige
vogel, 18 cm groot, die aan de bovenkant grotendeels zijdeachtig rood
grijsbruin is. Kenmerkend is de gele rand aan de onderkant van de
staart. (Bij de Japanse pestvogel is dat oranjerood). Opvallend is ook
de naar achter afhangende rose-bruine kuif. De keel is zwart met aan
weerszijden een witte baardstreep. Vooral de scharlaken rode schildjes
aan de uiteinden van de slagpennen zijn bijzonder. Het verenkleed is zo
dicht dat het lichaam voortreffelijk beschermd wordt tegen afkoeling.
Bij vriestemperaturen tot onder de twintig graden zitten ze nog prachtig
in de veren. Het verschil tussen een man en een pop is niet te zien.
Sommigen beweren dat bij het mannetje het rood in de vleugels helderder
is en beter zichtbaar. Het is een gezellige vogel en zeker niet schuw.
Vooral in Finland treft men ze het talrijkst aan als broedvogel. Ze
hebben een voorkeur voor lariksbossen met daarin veel besdragende
struiken. Ze eten dan ook heel veel insecten en wel voornamelijk muggen
want daar zijn er volop van in zijn leefgebied. In september loopt het
goede leventje van de pestvogel definitief ten einde. De miljoenen
insecten zijn verdwenen en de hongerstillende bessen moeten worden
opgezocht. In de winter leven ze uitsluitend van bessen van
verschillende bomen en struiken. Omdat bessen weinig voedingsstoffen
bevatten, moeten ze ongeveer 170 gram, dus driemaal het eigen
lichaamsgewicht, eten om de energiebalans in evenwicht te houden. Daarom
is zijn eetlust enorm en laat zelfs een zekere gulzigheid zien. In ons
land wordt de pestvogel sporadisch gesignaleerd tijdens de trekperiode
als wintergast en dan meestal van november tot februari. Hij is dan te
vinden op allerlei overgebleven bessen zoals de lijsterbes, jeneverbes,
hulst, cotoneaster, vuurdoorn en rozenbottels. Deze trekbewegingen zijn
zeer onregelmatig en treden ineens massaal op. In het jaar 1975 waren er
ineens enorme aantallen pestvogels in onze omgeving. Bekend is toen dat
er een groot aantal zijn neergestreken in de volop besdragende bomen op
het Oranjeplein in Goirle. Daar zijn er toen honderden gevangen in dat
jaar. Mogelijk liggen aan deze massale trekbewegingen van pestvogels
populatieschommelingen ten grondslag die volgens sommige deskundigen
perioden van 3-4 jaren vertonen. Vroeger beweerde men glashard dat hij
om de zeven jaren verscheen. Ze verlaten zelden de koude gebieden en dan
vooral wegens voedselschaarste. Ze zijn niet schuw en als ze in onze
streken neerstrijken zijn ze vrij gemakkelijk te vangen. Maar je moet
dan nog wel weten hoe. Een van onze informateurs kreeg vroeger van een
oudere liefhebber het idee aangereikt om een top te maken en op de
zijspranken een aardappel te plaatsen waarin dan weer een aantal
lijmpijlen werden gestoken. Deze methode werd uitgeprobeerd op een
plaats waar toen 22 pestvogels bivakkeerden en waar veel struiken met
bessen stonden. De top werd in de struiken geplaatst maar geen enkele
vogel werd gevangen. Wel werd goed gekeken naar de methode van
verplaatsen en van fourageren. Het bleek dat de hele groep zich op
eenzelfde struik stortte en die vervolgens leeg at. Een reden om eens
een heel andere methode te gebruiken. De betreffende vanger sneed een
aantal berkentakjes en smeerde die helemaal in met lijm om ze vervolgens
in de top van de struik te plaatsen die nu aan de beurt was om
leeggegeten te worden. En deze methode werkte prima. In korte tijd werd
een flink aantal van deze mooie vogels gevangen. Vroeger, maar nog niet
zo lang geleden, schrokken de mensen als ze een pestvogel zagen. Men
legde een verband met de invasies van pestvogels en het ontstaan van de
pest. Wie een pestvogel zag, waande zich oog in oog met de dood.
Kennelijk was de pest ooit uitgebroken tegelijk met het aanwezig zijn
van grote aantallen pestvogels. In de volière zijn ze goed te houden op
universeelvoer aangevuld met rozijnen, stukjes appel, miereneitjes,
meelwormen en groenvoer.
|
|