CuBra

Van alpinopet tot kippenbout

 

Huub Moonen

 

 

 

Zonder aanwijsbare oorzaak of reden viel het me deze week ineens op. Weet u wat er totaal uit het straatbeeld is verdwenen? De alpinopet! Het koddige hoofddeksel dat vroeger vrij massaal het hoofd der werkende klasse bedekte en versierde. Tegenwoordig loopt jong en oud rond met een fleurig baseballpetje op hun knar of een buitenmodels muts. Al dan niet voorzien van de reggaekleuren. Welbeschouwd is mijn late constatering van deze verdwijning slordig, zo niet respectloos te noemen. Want ook mijn bloedeigen vader droeg buitenshuis altijd een alpino. Hij bezat er zelfs twee, een voor door de week en een voor de zon- en feestdagen. Eerlijkheidshalve moet ik u melden, het flatteerde hem niet. Als hij het petje nou nog joyeus en zwierig gedragen zou hebben alla, maar het stond altijd strak op zijn hoofd met dat lullige pinnetje recht omhoog. Er zijn mensen die kunnen om het even welk hoofddeksel opzetten, het staat hun allemaal. Mijn vader behoorde niet tot deze categorie mensen. De alpino bezorgde hem ten onrechte een enigszins boerse en wat sullige uitstraling. Persoonlijk kamp ik met hetzelfde euvel. Of ik nu als soldaat de baret, als PTT er de uniformpet, of in mijn nadagen als postbode het trendy TNT petje droeg, ik werd er niet aantrekkelijker door. Vandaar dat u mij, zelfs bij temperaturen van min 20 graden, blootshoofds door het leven ziet banjeren. Misplaatste ijdelheid wellicht.


Hoe grillig en onvoorspelbaar zijn de gedachtekronkels die ontspruiten aan ons brein!! Enkel doordat ik melding maak van mijn vader en zijn alpino, komt er een herinnering bovendrijven uit reeds lang vervlogen tijden. Als een soortement van bonus, een extra beloning. In een van mijn eerdere verhaaltjes heb ik terloops al vermeld, dat wij vroeger thuis enige tijd kippen hebben gehouden. Niet zozeer als hobby, maar meer uit economische overwegingen. Want vrijwel de gehele eierenproductie werd verkocht aan buurtbewoners, familieleden, of andere gegadigden. Voor de gigantische prijs van zes of zeven(gulden)centen per stuk, afhankelijk van de grootte van het legsel. Helaas waren de eindjaren vijftig ook een tijd van armoe troef en centenbijten, dus was de negotie mijner ouders zeker geen vetpot. Maar elke cent winst was er één. En een mens doet wat in zijn drift! Denkt u nu niet dat zij een legbatterij exploiteerden. Welnee, er scharrelden een stuk of tien kiepen rond in de door mijn vader eigenhandig getimmerde ren. Aan mij viel de twijfelachtige eer ten deel om met enige regelmaat die ren om te spitten. Als 10 jarige knaap is het omgooien van een slordige 12 bij 3 meter toch een flinke kluif. Voor mij althans ruimschoots voldoende om me voor het leven de lust tot tuinieren te ontnemen. Eerlijk gezegd, geloof ik ook niet daardoor iets te missen. Uiteraard was er ook een haan present in onze pluimveestapel. Mijn vader had die gekocht bij een boer in een naburig dorp. Ik meen Udenhout. Een prachtige haan, mooi van kleur, stoer van statuur. Er was slechts één minpuntje hij was zo ontaard gemeen en vals, iedereen was er bang van en durfde de ren niet te betreden wanneer hij daar koning kraaide. Vrij spoedig is hij ook geruimd en vervangen door een vredelievender exemplaar. Op welke manier of door wie, kan ik me niet meer herinneren. Hij is in elk geval niet, ontdaan van zijn veren en branie, bij ons op tafel verschenen. Dat weet ik zeker. Dus vermoedelijk zal de ruimer het vruchtgebruik wel als loon hebben bedongen.


In het vrijstaande schuurtje achter op de plaats had mijn vader een binnenhok geknutseld compleet met roesten en leghokken. Voor de jeugdige lezers en niet ingewijden, een roest was een ronde stok waarop de kippen rustten en sliepen. Hun kop ingetrokken tot tussen hun verenpak. Het schuurtje was maar een halfsteens bouwseltje dus zal het wel vaak kleumen zijn geweest voor die beesten. Maar Marianne Thieme was nog niet eens geboren en de partij voor de dieren bestond nog niet. Om de kippen te herinneren aan hun taak en het leggen te stimuleren, lag in ieder hok een kalkei. Blijkbaar wekte dit imitatiegedrag op, want elke kip legde trouw iedere dag weer een kakelvers eitje. Wanneer een kip te vaak verzuimde en was uitgelegd, dan waren tevens haar dagen geteld en restte haar als dank voor bewezen diensten de slacht. De kosten wogen dan niet langer op tegen de baten. Dit klinkt misschien cru en harteloos, maar het was de realiteit. Trouwens dit was overal het lot van het huisvee of het nu konijnen, kippen, of varkens betrof. Hun einde was de kookpot en het servies. Zo hadden wij weer eens een kip die in de overgang was gesukkeld en was uitgelegd, dus slachttijd. Pa, normaliter de zachtmoedigheid zelve, zou hoogstpersoonlijk de executie voltrekken. Hij bijltje dat doorgaans werd gebruikt om kachelhout te hakken, was voor deze gelegenheid nog eens extra geslepen. Mijn zus en ik stonden door het raam van de gesloten achterdeur het tafereel te bekijken. Nieuwsgierig maar ook een beetje griezelend en verrast door vader zijn plotse bloeddorstigheid. Drie meter bij ons vandaan zat pa op zijn knieën boven het afvoerputje. Sjaal om, alpino op. (Daar is hij weer!) Hij hield met zijn linkerhand een hevig spartelende en tegenstribbelende kip vast bij de achterpoten - bij de voorpoten gaat moeilijk want die heeft een kip niet- en in de rechterhand het geheven bijltje. Na enige tijd had de kip zich verzoend met haar nakende einde en legde ze gewillig de kop op het hakblok. Toen mijn vader evenwel bleef volharden in het maken van schijnbewegingen draaide ze haar kopje weer omhoog en keek met haar ronde gele ogen vragend op naar haar ‘beul`. Mijn vader echter liet zijn bijltje zakken, schudde mistroostig nee, en plaatste de kip weer in de ren. Van pure opluchting of uit dankbaarheid voor zoveel humaniteit, is ze weer kort aan de leg geraakt.


Het heeft niet geholpen. Haar eierrek was definitief leeg, dus ook hier kwam van uitstel geen afstel. Door ervaring wijs geworden werd ditmaal voor de slacht een beroep gedaan op een oom van me. Mijn oom had voor zijn nummer in Nederlands Indië gediend tijdens de politionele acties en had mogelijk mede hierdoor, minder last van scrupules en fijngevoeligheid. De kip heeft het geweten! Met zijn eerste houw jaste hij een stukje van de snavel af, de tweede betekende de genadeslag. Voor ons als kinderen was het een rare gewaarwording, een kip zonder kop fladdert nog lang na. Mijn oom heeft zich opgewerkt tot onze vaste ‘huisslager` wanneer we weer slachtkippen hadden. Zijn optreden met de bijl was echter eenmalig. De andere keren draaide hij ze achteloos de nek om. Bij eentje evenwel niet ver genoeg, die trok aan haar stutten en hebben ze huizen verderop weer gevangen. Of dit voorval heeft meegespeeld in het beëindigen van de kippenliefde en eierhandel van mijn ouders, is me nooit verteld. Feit was wel dat mijn vader, toch een vleeseter bij uitstek, slechts matig en met beduidend minder smaak, at van de kippensoep en de gebraden bouten of vleugels. Klaarblijkelijk heb ik via de genen het nodige van mijn vader over geërfd, want ook al draag ik geen alpinopet, met het stijgen der jaren openbaren zich steeds meer kenmerken die mij nopen om in navolging van Stef Bos te getuigen; ‘ Papa ik lijk steeds meer op jou`.