CuBra

Gesloopt maar niet vergeten

 

Foto: CuBra

Wat heeft de gemeente Tilburg toch tegen mij? Overijverig en met gezwinde spoed is ze bezig mijn verleden letterlijk met de grond gelijk te maken. Althans, mijn visuele geheugensteuntjes daaraan.   Zolang als ik leef ben ik al een ingezetene van deze gemeente en heb in die tijd slechts in vier huizen gewoond. Daarvan zijn er nu, tegelijkertijd, twee gesloopt. Definitief van de aardbodem weggevaagd. Hoog tijd dus om mijn herinneringen vast te leggen, aleer de ziekte van Altzheimer of andere vormen van vergeetachtigheid toeslaan.

Mijn jeugdjaren heb ik doorgebracht in de parochie Hoefstraat. In de bisschoppenbuurt om precies te zijn. Nieuwbouwwoningen, kort na de oorlog gezet. Een kinderrijke buurt zonder veel haat of nijd. In een straal van honderd meter woonden er ook nog drie tantes met hun gezinnen, dus het was een gezellige boel. Als kind vond ik ons huis best ruim. Keuken, voorkamer, bijkeuken met toilet en trap naar boven. Eerste etage, drie slaapkamers, een diepe inbouwkast en een douchecel. In verhouding tot de slaapkamers was die douchecel heel groot. Onnutte ruimte want er was geen warm water dus die werd toch nooit gebruikt. Daarbovenop nog een open vliering, een heerlijke speelplaats bij slecht weer. Een vrij diepe achtertuin met schuurtje completeerde het geheel. Bewust heb ik het lekkerste tot het laatst bewaard, in de keuken was een hele grote en diepe kelder. Kwam je via de voordeur en de gang de keuken binnen dan liep je onder het daar boogvormig plafond, recht tegen de kelderdeur. De kelder werd verlicht door een kaal peertje, boven aan de trap was de schakelaar, en diende als opslagplaats voor bederfelijke waren en vooral de aardappelen. Eenmaal per jaar werd er daar een partij patatten gedumpt om U tegen te zeggen. En zelfs al kregen ze scheuten zo dik als kabeltouwen die werden tot de laatste pieper verorberd. Mijn vader had daarvoor de halve kelder uitgetimmerd. Hij was toen timmerman, dus hij had de kunde en waarschijnlijk goedkoop materiaal. Want ook de loze ruimte naast het toilet had hij omgetoverd tot een kolenhok. Als vlijtig baasje timmerde hij op de plaats nog een kippenren, compleet met binnenhok in het schuurtje. Mocht u nu concluderen dat ik niet mag klagen, gezien de verse eitjes, dan moet ik u corrigeren. Die gingen namelijk aan onze neus voorbij, die waren bestemd voor de verkoop. Slechts bij ziekte kregen we een rauw geklopt eitje met een scheutje cognac, als medicijn. Wij waren echter zelden ziek, en veinzen of simuleren werd altijd doorzien en beloond met een extra lepeltje levertraan als bonus.

Het dagelijkse leven voltrok zich in de keuken. Wanneer ik mijn ogen sluit zie ik de inrichting nog zo voor me. De schuifdeuren die de afscheiding vormde met de voorkamer en die zelden open gingen. De granieten aanrecht met het gasstel, daarnaast de Pelgrimkachel met vier gaten. De tafel voor het raam met vier stoelen, de radiodistributie aan de muur tussen keukendeur en inbouwkast. Op het gasstel werd de was gekookt en soms (in dezelfde ketel) ook mosselen. Zilveren gulden erin om vergiftiging te voorkomen. De geur was raar genoeg vrijwel identiek. Alleen, de mosselen smaakten beter. De scholletjes op vrijdag, glimmend donkerbruin met oranje stippen, schoongemaakt en gepaneerd gebakken. Of peestamp, die weeïge geur heb ik nu nog in mijn neus. De hachee maakte echter veel goed. Wij hadden het niet breed (wie wel toen?) maar honger hebben we nooit geleden. Zelfs vlees was bij ons geen spaarzaam luxe artikel. Mijn moeder fietste namelijk regelmatig naar het slachthuis om te kijken of daar toevallig geen vrijbankvlees werd verkocht. Dat was altijd maar een gok, want dat was vlees van noodslachtingen of zoiets dergelijks. Het fijne heb ik er nooit van begrepen. Soms werd er melding van gemaakt in de media, maar vaak niet. Het vlees was niks mis mee, alleen stukken goedkoper dan bij de slager. Een keurmeester van het slachthuis deelde dan volgnummers uit aan de talrijke schare belangstellenden. En dan was het wachten geblazen tot de verkoop begon. Vaak stonden mijn zuster of ik, nummertje in de hand geklemd, het plaatsje te bewaren terwijl moeder thuis nog even ging werken. Maar ze was altijd op tijd terug om zelf met de keurmeester te handelen en marchanderen over de kwaliteit, hoeveelheid, en prijs van het vlees. Wanneer de buit groot was en moeder in een goede bui verkeerde, werd een gedeelte wel eens gebruikt om kroketten te maken. Eerst een krachtige bouillon trekken, daarna het gros van het vlees uit de soep vissen, klein maken, en een luchtige ragout gemengd met het vlees in een schaal gieten. Die schalen gingen dan een nacht de kelder in om te rijpen en op te stijven. De voorpret behoorde tot de charme van dit feestmaal, want dan mochten we altijd helpen. Onze hulp bestond uit het feit dat we met een lege melkfles beschuiten moesten verkruimelen tot paneermeel. Hadden we voldoende dan werd er een eitje geklutst en kwamen de schalen naar boven. Met een vork werd er dan wat beslag afgeschept, handmatig in de vorm van een kroketje geboetseerd, door het ei en het paneermeel gerold en op een schaal gelegd. Wanneer alle beslag op was kon het bakken beginnen. Tientallen kroketjes lagen dan te wachten om soldaat te worden gemaakt. En dat wachten duurde altijd lang! Zo herinner ik me nog levendig dat op een keer, de ambachtelijke lekkernijen waren net gerold, een tante op bezoek kwam. Een van mijn moeders jongere zussen kwam onaangekondigd binnenlopen. Het was best een aardige tante en ze zou normaal met gejuich zijn begroet, maar nu even niet. Dat werd er niet beter op toen ze, kijkend naar de stapel kroketten, zei dat ze wel wilde blijven eten. Of dit scherts was of een serieuze mededeling kon ik niet inschatten. Maar uit voorzorg verdedigde ik mijn kroketjes door fijntjes op te merken; ‘gasten zijn vandaag niet welkom`. ‘Nou moe`, was haar lachende commentaar, ‘ik zal nog eens gezellig langs komen`. Maar na enige tijd vertrok ze toch weer, goedgemutst doch kroketloos. Hebberig en onbeschoft gedrag mijnerzijds, dat weet ik nu, maar toen vond ik het, gelet op de exclusiviteit der spijze, een normale reactie.

Dit verhaal kwam weer in me op terwijl ik toekeek hoe of een grijper, hapje voor hapje, het huis opvrat waarin dit tafereel zich voltrok. Het huis dat zoveel herinneringen aan een leuke en onbezorgde jeugd in zich herbergde. Rationeel gezien was sloop verdedigbaar. Het waren inderdaad nu verouderde, poppenhuizen. Alleen is het wel confronterend als een stuk van je verleden zo bruut en definitief wordt plat gegooid. Het doet je het juk der jaren nog even extra gevoelen.