CuBra

Het knusse leven in de jaren vijftig

 

Huub Moonen

 

Het gevaar dat kleeft aan een gelukkige jeugd, is de vervorming van je herinneringen.

Het geheugen blijkt namelijk een zeer selectief en onbetrouwbaar iets.

De meeste zaken krijgen een roze gloed, terwijl de schaduwzijden nadrukkelijk worden weggefilterd.

Verstandelijk weet je dat het een tijd was van sappelen, armoede, en de eindjes aan elkaar knopen.

Toch wordt dit gegeven door het geheugen gebagatelliseerd en overheerst voornamelijk het positieve. Het overweldigende succes van de expositie "Knus" in het Noordbrabants museum in Den Bosch bewijst nadrukkelijk dat ik niet de enige ben die de jaren vijftig koestert en mogelijk idealiseert.

 

Waren die jaren dan ook inderdaad zulke knusse, gemoedelijke en gelukkige jaren?

Voor de jeugd wel, voor de volwassenen beduidend minder.

Ons land was zo kort na de grote wereldbrand nog volop in opbouw, er was nog schaarste op allerlei gebied, maar vooral en voornamelijk baarde het chronische gebrek aan financiën de mensen zorgen.

Werk was er in overvloed. De bereidheid tot werken eveneens, 48 uren per week minimaal, alleen was het loontje dat men daarvoor ontving wel erg karig.

Het weekloon werd nog handje contantje uitbetaald en op zaterdagmiddag door de kostwinner aan moeder de vrouw overhandigd, die zich voor even schathemeltje rijk waande.

Wanneer echter het loon was verdeeld over de diverse potjes in huis, waaruit de vaste lasten werden betaald, via de opschrijfboekjes de lopende rekeningen bij bakker, slager, kruidenier, melk - en groenteboer waren voldaan, was het leeuwendeel alweer verdwenen en restte er een nieuwe week van centenbijten. Eén schrale troost, dit was geen specifiek Tilburgs of Brabants euvel, maar een nationaal verschijnsel. Getuige het refrein van een liedje van Max van Praag uit die jaren.

Een schrijnend tijdsbeeld op muziek gezet, noem het maar knus!

 

Maar zaterdagmiddag is alles voorbij

Dan zijn er weer centen en moeder lacht blij.

Dan kan ze weer halen en alles betalen

Dan is het voorbij met die uitkienerij.

Hoera er zijn weer centen, hoera er is weer geld.

Nou kan de deur weer open, wanneer er wordt gebeld.

Mijn ouders waren, zoals toen gebruikelijk, bij iemand ‘ingetrouwd’ en woonden op een bovenwoning.

Toen mijn zuster geboren werd kwamen zij in aanmerking voor een eigen huis en verhuisden wij naar een nieuwbouwwoning, twee straten verderop. In de bisschoppenbuurt in de parochie Hoefstraat.

Revolutiewerk, want binnen niet al te lange tijd zullen die alweer ten prooi vallen aan de slopershamer.

Wederom een stukje vroeger, voltooid verleden tijd.

Gezien de voorwaarden woonden daar allemaal gezinnen van ongeveer dezelfde leeftijd met minimaal twee kinderen, een vrij jonge, gezellige en kinderrijke buurt dus. Burenhulp en saamhorigheid waren nog volop aanwezig, afgunst onbekend. Logisch, want waarop zou men afgunstig moeten zijn?

Iedereen had evenveel, namelijk niks. Toegegeven, eventueel had men - met het water in de mond - de buurman of buurvrouw kunnen aanschouwen. Maar meneer pastoor had er terdege ingehamerd dat het

op grond van het negende gebod een doodzonde was, om andermans onkuisheid te begeren.

Meneer pastoor had toch een dikke vinger in de pap ten tijde van het ‘Rijke Roomsche Leven’.

Zowel op sociaal als religieus gebied waren de dienaren van de kerk alom vertegenwoordigd.

Geen kaartclubje, naaikransje of tuindervereniging van enige omvang, of een geestelijke adviseur werd daar aan toegevoegd. Alsof de tuinbonen, prei en dahlia’s niet zouden groeien zonder hun goedkeuring.

Ook werden door de parochieherders met enige regelmaat huisbezoeken afgelegd, subtiel werd er dan gezinspeeld op gezinsuitbreiding, terloops rookte men een der spaarzame sigaren op en verdween het zondagse borreltje van de heer des huizes - opvallend snel - achter de knopen van de toog, waarna men met een herderlijke vermaning het huurpandje weer verliet. Op naar de volgende beminde gelovige.

Toch was elke zondag het kerkgebouw vier keer eivol, of toch minstens redelijk gevuld.

Vrouwen links, mannen rechts, geknield op tamelijk oncomfortabel meubilair, staarden met meer of minder aandacht naar de rug van de voorganger, die tientallen meters verder aan het altaar zijn mystieke handelingen verrichtte. De preek was in zoverre welgekomen, dat men dan met veel geschraap, geschuif en geknars de stoelen kon omkeren en even relaxed kon gaan zitten.

Als ik me goed herinner, zoniet zal ik ongetwijfeld gecorrigeerd worden, legde dan ook de celebrant het kazuifel af alvorens plaats te nemen op het pluche. De celebrant preekte niet, daarvoor was een co-star opgeroepen. Gekleed in albe en stool beklom die het preekgestoelte om de kudde te stichten in niet mis te verstane bewoordingen. Berouwvol boog men het zondige hoofd onder de gesel der ‘Goddelijken toorns’.

Vooral met Kerstmis tijdens de nachtmis puilden alle kerken uit. Met recht nachtmis, want die begon pas in het holst van de nacht. Feitelijk moest men spreken van nachtmissen, want het waren er drie. Waarvan één hoogmis. Desondanks verdrong de geloofsgemeenschap zich al ruim voor aanvang in het kerkportaal. De relatieve laatkomers zagen de bui al hangen en zeulden hun halve ameublement met zich mee om zich verzekerd te weten van een zitplaatsje, want het was een hele zit.

Devotie en naastenliefde allerwegen. Terwijl het orgel met zijn majestueuze klanken de kerk vulde tot in de kleinste hoekjes, leunde ik over de balustrade van het koor en bekeek vanuit mijn hoge positie de aanwezigen. Met eigen ogen zag ik een man onwel worden en in elkaar zakken. Was de reden de geur van de talloze brandende kaarsen, of het feit dat hij nuchter was om ter communie te mogen gaan?

Ogenblikkelijk sprongen er zes mannen overeind en droegen behulpzaam de ongelukkige naar buiten.

Schijnbaar was het ernstig en serieus, want ik heb geen der hulpverleners terug zien komen in de kerk.

Ons jongenskoor zong alleen tijdens de eerste en de laatste mis, de hoogmis hadden we vrijaf.

We verlieten het koor en liepen naar het patronaatsgebouw, 100 meter verderop, in de Hoefstraat.

Daar kregen we een warm worstenbroodje. Wat een ongekende heerlijkheid. Wat een delicatesse.

Ik kan me niet herinneren ooit iets gegeten te hebben dat lekkerder was dan dat eerste worstenbroodje.

Wat wilt u ook 1957, armoede troef. We hadden thuis niet eens een kerststal, en zeker geen kerstboom.

Ja, een grotje van crêpepapier, daar moesten we het mee doen. En een boek trouwens, wanneer je dat opensloeg dan ontvouwde zich een complete kerstgroep. Dat lag opengeslagen op tafel te pronken.

In de keuken hingen er enkele takken aan de muur, versierd met rode linten en een verwaaide kerstbal.

Alleen in de keuken, want daar werd in geleefd. De schuifdeuren naar de voorkamer werden slechts met communiefeesten en soortgelijke hoogtijdagen geopend. Verder was dat streng verboden gebied.

Kerstdiner? Nooit van gehoord! Wij aten altijd erwtensoep, daar was mijn vader namelijk dol op.

Extra dik, dat wel, rijkelijk gevuld met een flinke hiel en volop vrijbankvlees. Niks mis mee, toch?

Ik hoor het mijn vader nog zeggen: "Laat andere mensen maar biefstuk of varkenshaas eten, ik weet zeker dat ze niet zo lekker gegeten hebben als wij". Waarvan akte.

Als toetje hadden we standaard chocoladepudding met slagroom. De slagroom werd gehaald bij een cafetaria in de Besterd, bij Van der Made. Gewoonlijk moest ik die halen, ik kreeg dan een pannetje mee of de schaal van het lampetstel en een theedoek om het geheel op de terugweg af te dekken. Voor een dubbeltje slagroom alstublieft. En maar snoepen en likkepotten. ‘Je hebt toch niet aan de slagroom gezeten hé?’ ‘Nee moe, echt niet.’ Zelfs de brillenglazen zaten nog vol en hadden meer weg van matglas, in plaats van optische hulpmiddelen.

Was dat knus? Ja, kleinburgerlijk misschien, maar wel knus.

 

Alles en iedereen kwam in die dagen nog aan de deur, de groenteboer, de melkboer, de fondsbaas. Zelfs de postbode, en die nog wel twee keer per dag. Of colporteurs met hun modieuze stofzuigers.

Veel van die leveranciers kwamen met paard en wagen. Die hadden alle tijd van de wereld dus werd er geregeld gestopt voor een praatje en een bakje koffie. Handel en paard stonden gewoon voor de deur.

Nu is ook een paard maar een mens dus gebeurde het wel eens dat ze zich sanitair moesten ontspannen.

Stomverbaasd en met open mond vergaapte ik me daaraan. Niet de omvang van hun geslacht wekte mijn lachlust op, maar de gigantische hoeveelheid urine die daar schuimend op het wegdek werd neergestort zoveel te meer. Snotverdorie, dat loog er niet om, maar het liep vanzelf wel via de goot de putjes in, de straat was verder toch leeg en obstakels in de vorm van auto’s, waren er nog niet.

De meeste mensen waren al blij dat ze een fiets hadden, die vertegenwoordigde ook een vermogen.

Pietje Pelle met zijn onverwoestbare Gazelle, was behalve een strip, ook nog een ideaalbeeld.

De overheid onderkende dit gegeven en de rechterlijke macht beloonde fietsendieven dan ook met een jarenlange gevangenisstraf. Tegenwoordig verdwijnen fietsen met een zodanige snelheid, dat de fietsfabrikanten gedwongen zijn hun personeel te laten overwerken om aan de vraag te kunnen voldoen. Daarnaast is de criminaliteit zo complex en veelzijdig geworden dat de politie niet aan opsporing toekomt, ondanks ingegraveerde postcodes of ingebouwde chips komen ze zelden weerom.

Ook ons gezin ( 5 personen) is al minstens 10 maal ondergedompeld in deze poel van jolijt. Lachen!!! Nee, er stonden in onze straat nog geen auto’s. Er reden er simpelweg nog maar enkele rond in de stad.

Soms stond er enige tijd een vrachtwagen langs het trottoir geparkeerd. Die was van een buurman die internationaal vrachtwagenchauffeur was en getrouwd was met een Hongaarse vrouw. Maar nooit lang.

Ook woonde in onze straat een gezin die hadden een motor met zijspan. Daarmee werden in de zomer vaak dagtochten gemaakt. Hij reed, lange lederen jas en handschoenen aan, motorbril en helm op.

Zij, gelijk gekleed, achterop. Hun twee watjes van zonen, helmpjes en brilletjes op, werden in het bakje geladen, dekzeiltje over hun knietjes om de kou te weren. Daar vertrokken ze, de kapsoneslijders.

Zwaaiend alsof ze de koninklijke familie waren. Er zwaaide nooit geen hond of buurtbewoner terug.

Het stelde ook niet veel voor, in de vooravond kwamen ze weer thuis behangen met bloemenslingers. Waren ze gewoon naar de bloembollenvelden geweest in Hillegom en Lisse.

Nou een bezoek aan Peerke Donders was nog spannender.

 

Bij alle geboden en verboden die je tijdens de opvoeding kreeg aangereikt namen discipline en respect voor het gezag een belangrijke plaats in. Op het werk was deemoedigheid en nederigheid ten overstaan van superieuren welhaast verplicht. Waarschijnlijk nog een nasleep en gevolg van de bezettingstijd.

Of het nu meneer de directeur, meneer de dokter, meneer pastoor of een politieagent betrof, er werd tegenop gekeken. Het ontzag voor het gezag, nam ook wel eens groteske vormen aan. Wanneer wij op straat voetbalden, met de straatputjes als doelpalen, werd er altijd een uitkijk op de hoeken geposteerd.

Gewoonlijk iemand die door het ontbreken van talent of het dragen van het verkeerde schoeisel niet mee mocht – of kon doen. Zijn taak was om op te letten of er geen politieagent in het vizier kwam want voetballen op straat was officieel verboden. Kwam er daadwerkelijk in de verte een agent aanfietsen dan klonk de angstige kreet: ‘pliesie, pliesie’ waarop de bal werd veiliggesteld en de spelers wegstoven om buiten het zicht van de ambtsdrager hun misdaad te overdenken. Met bonkend hart, zwaar hijgend.

Een ouder vrouwtje, Anneke genaamd, runde in onze buurt een snoepwinkeltje. Een weidse benaming voor een rijtjeshuis dat niet als zodanig te herkennen was. Men moest het weten, anders liep je er aan voorbij. Sjef, de echtgenoot van Anneke, had in een voorkamertje een toonbank in elkaar geknutseld.

Dat was ook zijn enige bijdrage aan de nering, want met de snoepverkoop bemoeide hij zich totaal niet.

Anneke was behalve oud, ook ijverig, geduldig en ruimdenkend, want ook op zondag kon je er terecht.

Men diende dan wel achterom te komen. Met je losse centen in de klamme hand geklemd stond je dan te dubben wat of je zou nemen. Er was ook zoveel te koop; dropkoppen, jodenvet, belga’s, duimdrop, kattenspouw, kauwgom, roze en mierzoet, met plaatjes van filmsterren of zangers(essen), spekken stroopsoldaatjes, schuimblokken, zoethout. Als je keus gemaakt was en je centen ingeleverd waren dan overtuigde Anneke zich altijd eerst of de sterke arm der wet niet aanwezig was om haar op heterdaad te betrappen, alvorens je toestemming kreeg om te vertrekken. Een overdreven vorm van voorzichtigheid.

Op zondag waren in heel Tilburg maar enkele agenten in dienst, dus zou het wel heel toevallig zijn geweest wanneer een van hen in onze ietwat achteraf gelegen buurt, rond zou fietsen.

 

 

Ook op school heerste orde en tucht. De fraters waren baas in hun klassen met 40 of meer leerlingen.

Veel fraters waren behalve met een roeping, ook gezegend met een paar harde en losse handen. Met een zekere regelmaat werd er een corrigerende en pedagogische optater verkocht. Vaak waren de wat grotere en oudere leerlingen die op de achterste banken zaten, de slachtoffers. Doorgaans kregen die de leerstof al voor de tweede keer aangeboden, een enkeling zelfs voor de derde, zonder dat dit overigens aan de studieresultaten te merken was.De intelligentie en oplettendheid achter in de klas, was schaars.

In de vierde klas ging een medeleerling na een gigantische oorvijg totaal door het lint. In blinde woede en uit frustrerende machteloosheid pulkte hij het inktpotje uit de lessenaar en dronk dat tot de laatste druppel leeg. Men kon zich toen als leerkracht nog lijfstraffen permitteren, zonder beducht te moeten zijn voor represailles. Had je al de moed om je thuis over de tuchtening te beklagen, dan was de kans groot dat je bij wijze van bonus er nog een lel bij kreeg. Het zal wel verdiend zijn, zo redeneerde men.

Pas daarna volgden de vragen over het hoe en waarom. Maar het kwam bij geen enkele ouder op om gewapend met een honkbalknuppel, eens even verhaal te gaan halen bij de school en de bewuste frater.

Het begrip ‘doorslaande argumenten’ werd toen iets anders verstaan, en minder ruim geïnterpreteerd.

 

Ook in het patronaatsgebouw waren de fraters aanwezig als toezichthouders en ordebewaarders.

Soms fungeerde er tevens een jong kapelaantje als aanspreekpunt. Het patronaat was bedoeld om de jeugd voor de gevaren van de straat te behoeden en hen met sport en spel aangenaam bezig te houden.

Want luidt het oude spreekwoord niet; ‘Ledigheid is des duivels oorkussen’?

Eén keer per maand op zondagmiddag na het lof, werd er ook film gedraaid in het patronaatsgebouw. Het voert te ver om de film nog als wereldwonder te betitelen, maar het was toch een vrij uniek uitje. Het snorrende geluid van de projector en het streperige aftellen tot de start van de film, riepen toch een zekere hooggespannen verwachting op. Ook de stereotiepe en klassieke filmbreuk had zijn charme.

Het aangeboden programma week uiteraard sterk af van dat wat de reguliere bioscopen vertoonden.

De Metropole draaide films met Norman Wisdom, een komiek met typisch Engelse humor, die vooral leuk was wanneer hij in het begin door de wereldbol of gong van Rank (de filmmaatschappij) heen jaste en dan zijn kirrende en aanstekelijke giechel op de bezoekers losliet. Of een andere lolbroek, want er werd wat afgelachen in die jaren, George Forby. Persoonlijk vond ik die beduidend minder amusant.

Hij begeleidde zichzelf op de banjo of de ukelele (daar wil ik vanaf zijn) en zong dan met zijn ietwat neuzelende stem wereldhits: ‘When I’m cleaning windows’ en vooral zijn fameuze ‘It’s in the air’.

Dan waren de romantische, blijmoedige operettefilms met Rudolf Schock nog beter te pruimen.

Het filmvermaak in het patronaat was nog zoeter, de dikke en de dunne, Rintintin, Roy Rodgers en Tom Mix vormden daar vaak de hoofdmoot. En vooral niet te veel vrouwen op het witte doek!

Het is me soms nog een raadsel hoe of ons ras heeft kunnen overleven, want de geestelijkheid streefde een strikte scheiding der seksen na. Vrouwen en meisjes werden waar mogelijk buiten zicht gehouden.

Aparte scholen, aparte verenigingen, zelfs aparte bezoektijden en filmvoorstellingen in het patronaat.

Na schooltijd in de buurt en van op afstand in de kerk zag je de meisjes en dan wist je als schooljongen niet wat je er mee aan moest. Voorlichting was niet aan de orde, en laten we eerlijk wezen, ook onze moeders wakkerden de latente lustgevoelens in ons niet aan met hun obligate bloemetjesschorten en hoofddoeken. Zelfs niet met de gesteven witte schort op zondag en het stomme hoedje voor in de kerk.

Je moest al iemand kennen die geabonneerd was op de leesmap, waarbij je dan stiekem in De Lach en de Piccolo ontdekte dat het vrouwelijke lichaam geen afwijking was, maar een bekoorlijke creatie.

Was dat knus? Ik vind van wel. Overgeorganiseerd en bedillerig misschien, of wat voor termen u er op los wilt laten, maar ik opteer voor gezelligheid, tevredenheid, warmte en geluk. Samengevat KNUS..

 

Zijn de mensen nu gelukkiger en meer tevreden, met al hun bezittingen? Ik denk het niet.

Wanneer een peuter voor de eerste keer zijn behoefte op het potje doet, wordt hij al beloond met een mobieltje. Als ze al hun eerste communie doen, is de rozenkrans als geschenk verruild voor een digitale camera met een x aantal pixels. De bromscooter en het achterstevoren gedragen baseballpetje staat al klaar op de dag dat ze zestien jaar worden. Sinterklaas sjouwt zich een breuk aan de spelcomputers en andere elektronische rimram. Minstens twee auto’s voor de deur van hun riante koopwoning met een tophypotheek, drie keer per jaar op vakantie bij voorkeur naar de meest exotische bestemmingen.

En nog is bij veel mensen de afgunstige, chagrijnige en ontevreden trek niet van het gezicht te branden.

Gelukkig zijn de tijden veranderd, gelukkig hebben de mensen het in materieel opzicht beter gekregen.

Toch hoop ik niet dat we ooit getroffen worden door een langdurige stroomstoring want ik vrees dat dan half Nederland in paniek raakt en zich te pletter verveeld, niet wetende hoe de tijd te vullen.

Want om weggedoken onder de wollen dekens met een zaklamp de avonturen van Pim Pandoer of de scheepsjongens van Bontekoe mee te beleven is ook in onbruik geraakt.

Jammer, want ook dat was knus.