Huub Moonen

Wielrennen

De liefde voor het wielrennen is mij al van kindsbeen af met de paplepel ingegoten.

Medio jaren vijftig, stroopten mijn ouders tijdens het wielerseizoen alle criteriums af.

Het vermaak en amusement waren nog niet zo dik gezaaid en het wielrennen was uiterst populair.

Als volkssport, van het volk en voor het volk, had het ook vele beoefenaars en nog meer toeschouwers.

Elke stad, dorp, gehucht of buurtschap met enige eigenwaarde, had zijn eigen ronde.

Zo had men alleen in Tilburg al; de ronde van den Besterd, de ronde van de Hasselt, de ronde van Loven de ronde van het Wandelbos, mogelijk vergeet ik er nog wel enkele.

 

Tot in de verre omtrek werden alle wielerwedstrijden door ons bezocht, soms uren ver van huis.

Mijn zus zat ontspannen bij mijn moeder achter op de brommer, een Magneetje, (tweedehands) die met speels gemak 60 km per uur reed. Gelukkig maar, want mijn moeder hield van opschieten en schroomde ook niet om het gas helemaal open te draaien. Zeer tot ongenoegen overigens van mijn vader die niet zulk een snelheidsmaniak was en door de begrenzer op zijn bromfiets, een gloednieuwe Union, niet harder kon dan hooguit 40 kilometer per uur. Niet dat hij deze snelheid ooit bereikte, want dat durfde hij niet. Dit verschil in snelheidsbeleving was nog wel eens aanleiding tot "Hoekse en Echtelijke" twisten. Gezeten achter pa zijn brede rug, mij angstvallig vastklampend aan de leren riem die de afscheiding vormde tussen zadel en duo zit, hoorde ik hem foeteren en fulmineren wanneer mijn moeder weer eens aan de horizon uit het zicht was verdwenen.

‘Stom mens, rijen als een gek, geen greintje verstand en verantwoording, subiet komen we ze tegen, liggen ze daar alle twee te lellenpoten.’

Wanneer ze elkaar dan weer troffen, omdat mijn moe ons opwachtte, spuwde hij zijn gal en sukkelde ze samen met een slakkengangetje verder naar het reisdoel.

 

Als wij bij het parcours arriveerden, volgde er een fraai staaltje volkstoneel. Oftewel volksverlakkerij.

Nog beter gezegd oplichterij, of toch minstens flessentrekkerij. Deze feiten zijn al lang verjaard dus kan ik ze met een gerust hart opbiechten, ter lering ende vermaak.

De wielerparcoursen waren doorgaans afgezet met hekken en zeildoek, wel was er een smalle opening gelaten waardoor de bezoekers naar binnen konden. Uiteraard en bij voorkeur tegen betaling.

Daar stonden dan enkele mannen bij met een armband om, die hen een gewichtige machtspositie bezorgde. Geld was bij ons nooit zo rijkelijk voorhanden, dus was moeders credo: ‘betalen kan altijd nog’. Mijn moeder benaderde daarom deze controleurs ook altijd met de vraag, wat of er aan de hand was. Verbaasd over zoveel stompzinnigheid, antwoordde die:‘Wielrennen’, waarop mijn moe veinsde daar niet voor gekomen te zijn. Sterker nog, daar gaf ze helemaal niks om en als ze het had geweten was ze thuis gebleven, maar nu had ze die hele afstand gereden om familie of kennissen te bezoeken die een of ander feestelijk feit te vieren hadden, die woonden schijnbaar toevallig op het parcours, maar ze vond het nog al iets om daar dan ook nog eens voor te moeten betalen.

Vaak was deze naturelle en overtuigend gebrachte verzuchting al voldoende, om ons vrije doorgang te verlenen. Waren de controleurs wat argwanend of wantrouwig, dan viste zij als wettig en overtuigend bewijsstuk vanuit haar tas een pakje op, voorzien van een feestelijk papiertje en strik en gelastte boos en geërgerd dat dan de heren maar voor aflevering moesten zorgdragen, want háár zin was al lang over.

Nou dan gingen ze door de knieën, reken maar van yes. Dat het pakje een leeg doosje bevatte en de tas gevuld was met boterhammetjes, koffie en een fles limonade als leeftocht, behoefde ze niet te weten.

Mijn vader hield zich tijdens deze koehandel wat afzijdig. Hij was minder brutaal en assertief en voelde zich denkelijk wat gegeneerd wanneer mijn moeder haar charmes aanwendde en haar rolletje afdraaide.

Voor zover ik me kan herinneren, is het één keertje niet gelukt. Toen stond er een oud landwachter, zo’n Jan Hagel, die op onverklaarbare wijze aan de volkswoede en naoorlogse zuiveringen was ontsnapt, met een armband om de ijzeren Hein te spelen en interessant te wezen. Wat ons noopte om een andere ingang op te zoeken, waar het weer wel lukte.

Hoewel, bij nader inzien hebben we toch eenmaal moeten betalen om binnen te mogen. En nog wel door mijn schuld ook. Terwijl mijn moeder weer eens doende was Ank van der Moer naar de kroon te steken zag ik door de opening het peloton passeren en zei in mijn jeugdige onschuld en naïviteit: "Schiet eens een bietje op, want ze zijn al gestart." Een forse pijnlijke por tussen mijn ribben was mijn beloning en hoewel ik mijn onvergeeflijke blunder terstond inzag, het kwaad was al geschied. Heel de comedia del arte, viel in duigen en er restte niets anders dan de entreeprijs te betalen. Het werd geen prettige middag voor mij, overstelpt door verwijten boog ik het schuldige hoofd. Ook schoot ons ijsje en zakje friet er die dag bij in. Toen mijn zus daarover haar beklag deed, werd fijntjes en pedagogisch mijn aandeel daaraan nog even aangestipt. Vanaf die dag imiteerde ik op onnavolgbare wijze bij de ingang, een doofstomme.

 

Wanneer we op het parcours waren werden, natuurlijk buiten het zicht van de controleurs, de bromfietsen ergens geparkeerd en de ronde verkend. Zoals de kenners onder u wel weten, doet men dit het beste door tegen de rijrichting in te lopen, aan de linkerkant van de weg. Men ziet dan de renners tijdig aankomen.

Gewoonlijk waren tegen die tijd de nieuwelingen nog doende en half koers. Deze wedstrijd werd dan met een half oog gevolgd, want het waren voornamelijk de amateurs die onze belangstelling opwekten.

Een programmaboekje, waarin de renners met rugnummer en woonplaats vermeld stonden, werd door ons zelden of nooit gekocht. Dat hoefde ook niet, want wij zagen hen wekelijks en kenden ze toch wel.

Vooral die renners die ‘het spel op de wagen’ brachten, en altijd en overal in de prijzen reden.

Mee fietsers zijn maar zelden interessant en daardoor anoniem. Doorgaans stapten die ook vrij snel af.

Ik heb eens meegemaakt dat een ‘coureur’ al na drie rondjes, vlak voor onze neus de remmen dichtkneep.

Toen zijn verzorger (soigneur) die daar ook stond, hem verbaasd vroeg waarom hij zo snel ‘de pijp aan maarten gaf’ antwoordde de renner, weliswaar chagrijnig maar verder bloedserieus: "Er zat geen suiker in munne koffie." Nou ja, daar koop je geen programma voor, dat is weggegooid geld natuurlijk.

 

Nu is wielrennen vooral leuk wanneer je een favoriet hebt, die je kunt aanmoedigen en supporteren.

Destijds waren er vrij veel Tilburgse renners die een aardig stukje konden fietsen en vooraan mee koersten. Op het gevaar af u te vervelen, noem ik enkele namen: Tonnie van de Linden, Pietje Marchant, Leo Coehorst, Theo van de Wiel, Cees Paijmans en Paul (Pauwke) Schollen. Spelfouten daargelaten!

 

Het was ook best jolig bij het wielrennen, zelfs buiten de sport om.

Over het hele parcours waren luidsprekers opgehangen waaruit gezellige en populaire muziek schalde.

Regelmatig werd die muziek onderbroken door enthousiaste mededelingen van de microfonist die zich op de jurywagen bevond. Deze man was schijnbaar een beroepskracht, want het was altijd dezelfde.

Hij blonk uit door kennis van het metier en de renners, en kon het koersverloop razend spannend maken.

Met enige regelmaat knetterde vol bravoure, zijn befaamde kreet over de ganse omloop:

"Attentie heren coureurs, de volgende ronde zijn er drie premies op de meet, drrrrie premies op de meet."

Waarna hij de gulle sponsoren (vaak de op het parcours gevestigde middenstand) uitgebreid vernoemde.

‘Een rijksdaalder geschonken door café "De hardnekkige kater" die u gaarne ontvangt in de Slobbersteeg hier ter plaatse, een peperkoek of krentenmik aangeboden door bakkerij de lange schieter, ook befaamd om zijn taaitaai, en een rookworst van slagerij Jo Bult, gekend van zijn heerlijk broodbeleg en fijne zult.’

Nou, daarvoor reden de heren coureurs de klinkers uit de grond natuurlijk.

Uiteraard droegen deze gedragen en koddige teksten wel bij aan de charme van het geheel, maar waren ze niet debet aan de onmiskenbaar verslavende werking die er van het wielrennen uitging.

Daarvoor was de geur van massageolie verantwoordelijk, het licht fluitende en ruisende geluid van de frêle wieltjes en de luchtverplaatsing wanneer een compact peloton voorbij raasde, al briesend en snuivend en scheldend. Menig toeschouwer verrassend met een verse fluim op zijn goede goed.

De kleurrijke uitmonstering en het gepiep van de remblokjes wanneer de renners afremde om vervolgens onverschrokken de bocht in te duiken. De man tegen man gevechten, de felle sprints op het scherpst van de snede, de valpartijen en lekke banden, het afzien en op de tanden bijten.

Kortom de heroïek en dramatiek.

Dat maakte (en maakt) deze tak van sport zo boeiend, onvoorspelbaar en meeslepend. Eenmaal besmet met de bacil van het fietsen, blijf je dat voor het leven en helpt geen enkel antibioticum je daar van af.

Helaas zijn de criteriums, de kermiskoersen, de rondjes om de kerk, samen met zoveel dingen uit het verleden allemaal naar de kloten gegaan. Het wielrennen is geïndustrialiseerd en een beroep geworden.

Desondanks zit ik alweer reikhalzend uit te kijken naar de start van het wielergebeuren bij uitstek, de Tour de France. Zal Lance Armstrong erin slagen deze helletocht weer winnend af te sluiten?

In elk geval weet ik zeker dat ik weer voor de buis zal bivakkeren totdat de dagelijkse etappe is verreden.

Al stijgt het kwik naar onwaarschijnlijke waarden en vallen de mussen dood van het dak, deze jongen zit met een koele pils in de hand, zich binnen te vergapen aan de verrichtingen van de dwangarbeiders van de weg..Op voorhand weet ik al dat ik me weer mateloos zal ergeren aan de malloten die in volle beklimming, al dan niet met een vlag in de nek, menen naast een renner bergop mee te moeten draven.

U moet mij op mijn woord geloven, ik ben geen agressieve rakker, maar wanneer ik dat zie dan stompte ik die gekken het liefst het ravijn in metersdiep, desnoods met een Pontiac die stopte of gewoon doorliep.

Wim van Est is weliswaar dood, maar de Tour en de wielersport leven nog.

Ook al rijdt er tegenwoordig niemand meer voor een rijksdaalder, krentenmik of rookworst, maar voor een salaris van een slordig miljoen, ze moeten er snotverdorie wel wat voor kunnen en heel wat voor doen.