CuBra

Het Oranjehotel

 

Huub Moonen

 

Onlangs bladerde ik in Het groot Tilburgs Horecaboek, daarbij stuitte ik ook op het Oranjehotel.

Mijn hart sprong op van vreugde, terwijl ik ontroerd een traantje wegpinkte. Daar heb ik ook menige voetstap achtergelaten, tijdens mijn tienerjaren. Onder de hoede van mijn vader heb ik me daar enkele jaren lang bekwaamd in de edele biljartsport. Elke zondag van elf tot twee uur kreeg ik daar stootles, en mijn vader heette niet eens Arie van voren maar Wim.

Ik zal een jaar of 14-15 geweest zijn (1961-1962) toen ik het Oranjehotel binnenstapte. Het pand bevond zich aan wat nu ten onrechte als Korte Heuvel bekend staat, en droeg een wat overtrokken en weidse benaming. De inrichting en het interieur maakte een ouderwetse en enigszins verlopen indruk. Niet echt vies of vuil, maar meer wat je noemt sjofel. Houdt u me ten goede, ik sluit niet uit dat er incidenteel wel eens een gast heeft overnacht, maar zeker geen lid van de Oranjes. Het was meer een veredeld logement met vaste bewoners, die ook altijd op hun vaste plek zaten.

De eigenaar of uitbater was Jan Segers, maar in de uren dat wij er aanwezig waren zwaaide zijn vrouw er de scepter. Zij was tamelijk onderdanig aan de heer des huizes, slaafs bijna. Om dat te compenseren leefde ze zich uit op Corke, het latere duivenvrouwtje, die daar toen werkzaam was. Continu werd die opgejaagd met niet al te vriendelijke teksten. Och arm, Corke, en haar taken waren al zo divers. Ze moest serveren, het eten opdienen aan de bewoners, misschien ook nog wel koken, en poetsen. Een echte duvelstoejager was ze en ze werd daar nogal schichtig en nerveus van.

Tegen de tijd dat wij weer op huis aangingen, verrees de baas uit zijn legerstede en kwam de boel wat ‘opvrolijken’. En al was het reeds lang middag, hij had altijd een gigantisch ochtendhumeur. Hij gromde in het voorbijgaan iets dat op een groet moest lijken, keek met een geringschattende blik naar zijn vaste gasten alsof hij ze het liefst stante pede zag opzouten, en ging zijn vrouw zitten te vervelen. Die draaide om als een blad aan een boom, sloofde zich uit met koffie en soep om haar heer en gemaal te gerieven. Zonder succes of bedankje uiteraard, dat was ook wel veel gevraagd. Het was een nare man, al was hij dan ook gildebroeder, met een karakteristieke kop met spierwit haar. Ik weet niet hoe of zijn humeur zich gaande de dag verder ontwikkelde, maar het lijkt me heel onwaarschijnlijk dat hij zich op een uitgebreide clientčle kon beroemen.

De eerste keer dat wij het hotel bezochten vroeg mijn vader de eigenaresse naar de mogelijkheid om een partijtje te biljarten. Gezien mijn leeftijd keek zij argwanend naar mij en informeerde of ik het wel kon. Na mijn vaders bevestiging haalde zij uit een afgesloten kastje achter de tapkast het doosje met de biljartballen tevoorschijn en droeg dit persoonlijk naar het biljart. Daar moest ik eerst proefstoten om haar ervan te overtuigen dat laken noch passanten gevaar liepen ernstig beschadigd te raken. Gerustgesteld nam ze haar plaats achter de tapkast weer in, om onze consumpties te verzorgen. Het biljart was groot en ouderwets, nog met die klikkertjes in de lange banden om de score bij te houden. Het stond achter in de zaak nabij de toiletten, dus met enige regelmaat had je wat aanloop. Er werd nog gespeeld met echte ivoren ballen. Erg goed onderhouden werd het niet, de stofwolken dwarrelden permanent in het rond. Toch heb ik er een leuke tijd gehad en veel geleerd.

En luidt het gezegde niet; "Wat leuk voorbij is, komt niet vervelend terug". En zo is het maar net.