CuBra

Jan Pijnenburg

 

Jeugdboek over de successen van Jan Pijnenburg - Jan Pijnenburg na een van zijn triomfen - Pijnenburg als figuur in de Tilburgse Revue Gloria Historia (foto Frans van Aarle)

 

Huub Moonen

In een van zijn columns schreef Ed Schilders het jammer te vinden dat hij nooit een frietje heeft gegeten in de snackbar van Jan Pijnenburg. Aangezien ik enkele jaren ouder ben dan hij, heb ik dat genoegen wel gesmaakt. Vaak zelfs. Mogelijk als zout in de wonde, wil ik mijn herinneringen daaraan wel met hem en andere belangstellenden delen.

Medio 60er jaren van de vorige eeuw bezochten mijn maten en ik menige tapperij in Tilburg. Een van onze vaste adressen was een café dat uitgebaat werd door Cleem en Ineke Verbunt op de Korte Heuvel. (Nu het Tribunaal.) Toevallig of niet, was de buurman de automatiek van Jan Pijn. Er werd zelfs in brede kring beweerd dat Jan Pijnenburg ook de eigenaar was van het café. Of dit op waarheid berustte weet ik niet, feit was wel dat Jan met grote regelmaat kwam aanlopen. In de vooravond, als zijn handel nog niet zo geweldig floreerde, kwam hij vaak drie tot vier keer per uur langs schuiven in zijn smetteloze witte jas. Werd hij buiten voor het raam gesignaleerd dan werd er binnen al een flesje Dab bier geopend en ingeschonken. (Bestaat dat merk eigenlijk nog?) Zonder tekst leunde hij met één bil op een barkruk, leegde binnen vijf minuten zijn flesje en vertrok weer geluidloos en zonder af te rekenen. Mogelijk had hij een weekrekening of werd zijn uitgebreide vochtregulering in de huur of pachtprijs verdisconteerd. Jan was destijds, ik schat, 62 of 63 jaar oud en leek in niets meer op de wereldberoemde wielrenner die hij, volgens de overlevering en vakliteratuur, eens geweest was. Onwetenden zouden zijn geuzennaam "Jan kanonbal" eerder linken aan de vorm van zijn hoofd, dan aan zijn legendarische snelheid op een racefiets. Hij was vrij gezet en droeg een zwaar brilmontuur, dat bovendien slecht was afgesteld en met regelmaat op het puntje van zijn neus balanceerde. Derhalve was hij constant bezig met het omhoog duwen van dit optische hulpmiddel. Dit bezorgde hem (ten onrechte) een wat sullige uitstraling. Als wielerliefhebber, maar ook als persoon, vond ik dit een ietwat sneue vertoning die absoluut niet strookte met mijn idee van beroemdheid. Verder bleek Jan best een aardige man zij het een beetje afstandelijk. Hij liet zich niet verleiden tot luchtige kout of boertige luim en anekdotes uit zijn ongetwijfeld rijke verleden kwamen al helemaal niet ter sprake. Op zich wel logisch, want wat moest hij met ons, een stelletje brooddronken en opgeschoten snotblagen. Na verloop van tijd werd hij wel wat amicaler en de conversatie socialer.

Welke malloot heeft toch ooit de kreet bedacht; "één glas bier, zijn twee sneeën brood"? Wanneer wij -in de kleine uurtjes- het café van Cleem verlieten, barstte ik altijd nog van de honger. Nu leeft een mens niet van brood alleen, dus brachten we Jan Pijnenburg zijn zaak een tegenbezoek. Dit was een pijpenla, vijf bezoekers en je kon er je kont al niet meer keren. Maar kraakhelder en van hetgeen dat er te nuttigen viel, zou zelfs de meest kritische Rob Geus nog ‘vrolijk` zijn geworden. ‘De Pijn` hemzelf stond achter de counter, toen nog gewoon toonbank, en bakte persoonlijk de friet. Doorgaans trakteerde ik mezelf op een sateetje met een goddelijke pindasaus, uit eigen keuken. Wanneer onze brallerigheid een bedenkelijk volume bereikte, ging de keukendeur wel eens open en kwam Mimi, de vrouw van Jan, eens kijken wat voor zootje ongeregeld hun zaak zat te bezoedelen. Mimi was een felle tante. Zelfs Jan was er bang van, of keek haar minstens naar de ogen, dus haastte ik me om haar tot mijn favoriete keukenprinses te benoemen en haar saté uitbundig te roemen. Flemerig misschien, maar wel tactisch. Mimi ging gestreeld weer af naar haar recht, het aanrecht. De grote Jan Pijnenburg knipoogde samenzweerderig naar me en verdomd hij lachte zelfs een beetje. Toch heb ik ook van zeer nabij meegemaakt dat het karakter, de strijdlust en het heilige vuur dat Jan kanonbal tot een wereldtopper maakte, ondanks zijn leeftijd, nog latent sluimerend aanwezig was. We kwamen een keer wat later van de buren. Jans snackbar was reeds gesloten en Jan was doende het trottoir voor zijn zaak aan te vegen. Een van mijn maten schopte quasi leuk het afval uit elkaar. Omdat hij ons kende zei Jan, nog vrij rustig: ‘Doe dé na nie jongen, doar héddé toch niks aon’. Tamelijk beneveld en als slecht verliezer nogal narrig, omdat hij de hele avond al verloren had met biljarten, flipperen, toepen en gooien, recidiveerde de aangesprokene, stompzinnig grijnzend. Jan haalt uit met zijn veger en slechts millimeters boven het schedeldak van mijn maat houdt hij in. Ik verschoot als een idioot, om niet te zeggen, ik schrok me kapot. Haastig trok ik mijn maat uit de gevarenzone, bood Jan uit zijn naam excuses aan, en ging met knikkende knieën huiswaarts. Ondanks onze verhalen heeft het slachtoffer nooit echt beseft, hoe dicht hij bij de eeuwige roem is geweest. Met gekliefde schedel sneven, door toedoen van Jan Kanonbal Pijnenburg.