CuBra

Op ziekenbezoek

 

Huub Moonen

 

 

Op ziekenbezoek

 

Onlangs was ik op bezoek bij een dierbaar familielid, gelegen in het St. Elisabethziekenhuis. Een straf en een kwelling, want ik heb het niet zo op ziekenhuizen. Ook vrees ik dat mijn bezoek het genezingsproces van de patiënt zal bevorderen noch versnellen.  Doorgaans leun ik over het voeteneinde van het bed waarin het familielid of de bevriende relatie ligt te lijden en ben na twee minuten al door mijn tekst heen. Na tien minuten voel ik het zweet reeds in mijn nek prikken en zou het liefst spoorslags weer vertrekken. De aanblik van de infusen, wondvocht- en urinezakken die doorgaans rijkelijk het lichaam der geliefde patiënt  ‘versieren`  doen me gruwen. Gelukkig is mijn gezondheid van dien aard dat ik persoonlijk er slechts zelden iets te zoeken heb, of te laten onderzoeken, wat in wezen nog beroerder en beangstigender is.

 

Mijn aversie tegen ziekenbezoek is het gevolg van een jeugdtrauma, opgelopen dankzij tante Annie. Feitelijk was het niet eens een echte tante, maar een nicht van mijn oma, die toen bij ons ‘inwoonde`. Destijds -toen de bejaardenzorg nog in de kinderschoenen stond-  een normaal en veelvoorkomend verschijnsel, een situatie die ik echter niemand zal aanbevelen. Maar dat is weer een ander verhaal. Wanneer in ons gezin plus oma iets te vieren was, kwam ook tante Annie altijd het feestje opleuken. Tante Annie had de geneugten van het huwelijk nooit aan de lijve ervaren en was daardoor enigszins verzuurd geraakt. Ze had een zeurderige, krakerige stem en haar gezondheidsperikelen waren haar meest geliefde en enige bijdrage aan de feestvreugde. Stond je net op het punt om een blokje kaas of plakje worst te verorberen, kwam ze weer met een of ander onsmakelijk verhaal op de proppen.  Zelfs wanneer ze zich in zwijgen hulde was haar aanschouwen al geen pretje. Het mensje had weinig mee, het was al niet moeders mooiste en haar rode, schrale huid, werd ook nog eens geteisterd door een hardnekkig eczeem. Zielig natuurlijk, maar het vergrootte wel je begrip  waarom zij uiteindelijk ongebruikt retour afzender is gezonden.

 

Wanneer de maag dermate hersteld was dat je een toastje makreel of eiersalade overwoog, vond oma dat zij niet kon achterblijven en ging in geuren en kleuren aan tante Annie uitleggen hoe of de wijkverpleegster haar open benen behandelde, tweemaal daags. Alsof de weeïge, penetrante geur van ether die deswege in huis hing, te negeren viel. Ja, wij lachten wat af tijdens onze feestjes toen. Met veel sissende en tuttende geluidjes betoonde tante Annie haar medeleven met oma’s malheur. Toch kon ze het niet nalaten om haar ‘moeilijke voeten`  in de strijd te werpen en op tafel te gooien. Zij had, volgens eigen zeggen, zulke moeilijke voeten dat zij zich niet alleen op aangepast schoeisel voortbewoog, maar zelfs thuis onder haar ledikant nog een paar orthopedische pantoffels had staan. Mogelijk kunt u een beetje invoelen hoe groot de opluchting was, wanneer oma haar twee borreltjes advocaat met slagroom had leeg gelepeld en aangaf dat het haar bedtijd was. Ook tante Annie zette dan haar hoed op, wenste ons welterusten en slofte huiswaarts op haar moeilijke voeten, uitbundig en hartelijk uitgezwaaid door allen. Waarna de hapjes en drankjes op slag een stuk beter smaakten.

 

Op enig moment werd tante Annie opgenomen in het ouwe Elisabethziekenhuis, geen idee waarom. Mijn moeder had de beurt om haar te gaan bezoeken en zei dat ik maar mee moest gaan, want dat zou tante wel gezellig vinden. Of ik, als tienjarig knaapje, het ook gezellig vond, werd niet gevraagd. Via een zijingang van het ziekenhuis kwamen we terecht in een vrij kleine kantine, propvol mensen. Op mijn vraag waarom we niet doorliepen, wees ma naar een man die voor een blauwe lijn staande stoïcijns de massa bezag, de portier. Pas toen de grote klok versprong naar het begin van het legale bezoekuur, deed hij een stapje opzij en dromden de aanwezigen het ziekenhuis binnen beladen met fruitmandjes of een bosje bloemen. Wij hadden een flesje vruchtendrank bij ons van Hero, gezond.

Na een vriendelijk – onbeantwoord- knikje naar de portier, kwamen we terecht in een lange gang. Aan beide zijden daarvan bevonden zich de afdelingen. De geur die er hing deed me meteen denken aan oma haar open benen. Lysol en ether. Moeder wist waar we zijn moesten en stapte stevig door. Op de afdeling werden we opgevangen door een struise non, compleet met habijt en kap, die bits om de bezoekerskaart vroeg. De hoofdzuster. De verpleging was toen nog vrijwel geheel religieus getint. Mijn moeder toonde haar de kaart. Geldig voor twee personen, want zonder kaart kwam je er niet in. Zelfs al lag je reutelend op sterven, zonder kaart geen bezoek. Op een grote zaal met links en rechts bedden vonden we tante Annie. Ze oogde vrij monter en leek niet al te ernstig beschadigd te zijn. Ook was ze inderdaad blij om mij te zien, want ze gaf me een dikke zoen en een klef pepermuntje. Het laatste kon ik nog het meeste appreciëren. Terwijl mijn moeder gelaten de klaagzang van tante aanhoorde, keek ik de zaal een beetje rond. Sindsdien ben ik de mening toegedaan dat als je ellende wilt zien, je een ziekenhuis moet bezoeken. Korte tijd hierna bezochten wij wederom het Elisabeth. Toen wel via het carré en dan direct rechtsaf naar de Chapelle Ardente, de dodenkamertjes, omdat tante Annie vredig en rustig was ontslapen in de Heer, en daar lag opgebaard.

 

Vele tientallen jaren daarna kwam op een feestje tante Annie nog eens ter sprake. Na het genot van enkele neutjes vertelde mijn moeder lacherig, dat tante Annie op een van haar laatste dagen nog was ontmaagd. Door een gynaecoloog. Toen hij bij haar een inwendig onderzoek diende te verrichtten. Dikke pret.  Al even melig en lacherig zei ik, dat het onverwachte overlijden van tante Annie me nu een stuk duidelijker was geworden. Tante Annie was zich natuurlijk kapot geschrokken!