Het Bambihertje
Eens kocht zij het
bambihertje voor haar zoontje. Ze was gelukkig want het
kind scheen bij uitzondering te willen spelen met het
opblaasbare plastic bruine hertje met de witte stippen
terwijl het al het andere speelgoed dat zij hem zo
zielsgraag gaf achteloos, onverschillig en nauwelijks
aangeraakt in een hoek smeet.
Nu had zij het kind blij
kunnen maken, bij uitzondering. Het kind was wild en
ongezeglijk. Ze wist al zo lang dat het een
ondefinieerbare ziekte had. Zij alleen wist het. het
felbegeerde zoontje dat toch nog na de dochters was
gekomen, dat zij onder haar hart gedragen had, dat haar
dierbaarder was als haar eigen bloed, dat zoontje was
ziek, op een vreemde manier ziels- of hersenziek,
beschadigd, geschonden, gebrekkig.
Nu had zij het blij
kunnen maken met de Bambi; slechts met de Bambi wilde
het spelen en het speelde ermee toen de zuster van de
moeder weer eens op bezoek kwam, wiens achteloze,
onvoorzichtige en onbeschaamde sigaret de mooie droom
vernietigde: de dierbare, kostbare en boven alles
gekoesterde Bambi liep leeg als een ballon door een
plotselinge speldenprik en was veranderd in een
nutteloos, waardeloos vod.
|