Mijn kameraad, een vogel
De kleine vogel bleef mij
trouw als geen ander. Zijn zwarte beweeglijke
kraaloogjes keken beurtelings wantrouwend en
zelfverzekerd naar mij vanuit de vesting van zijn kooi.
Als hij zich echt lekker in zijn veren voelde jubelde
hij mee met Wagners Opernchöre en poetste hij
triomfantelijk en vergenoegd zijn verenpak, bestaande
uit citroengele donsveren en een grijsgroen gestreept
colbertje van dekveren. Af en toe klemde hij een veertje
knerpend tussen zijn snavelhelften als was hij van plan
te gaan nestelen, geheel buiten het seizoen, en keek het
dan verbaasd na als het voor zijn pootjes neerdwarrelde
in het schelpenzand. Aarzelend eerst nipte hij aan het
badwater in het plastic badje. Dan opeens een kloek
besluit: het hele gevederde lichaampje wierp hij in het
water dat om hem heen spetterde en hij schudde zich
opgewekt uit. Hij sprong hoog op, telkens weer, en
klemde de tengere geringde pootjes om de hoge plastic
witgelakte spijlen van de kooi. Hoopvol pikte hij in het
aarden bakje. Zou er nog een restant van het eivoer
inzitten? Na zijn dagelijkse strapatzen stak hij
's-avonds het kopje en een pootje in het donzige
verenpak.
Nooit verweet hij mij
mijn afwezigheid, nooit snauwde hij, nooit was hij
corrupt, haatdragend, verraderlijk of agressief.
|