Zelfportret als pinguïn
De gang is waggelend,
schommelend, alsof de bodem van goede Moeder Aarde mij
niet wil dragen, alsof het dunne ijs van de
werkelijkheid wakken kan vertonen, alsof de aarde voor
mijn voeten open kan scheuren, waarna ik in een peilloze
kloof tuimel.
Maar de kop is opgeheven alsof ik in hogere regionen, in
een ijle atmosfeer iets op wil snuiven van schoonheid
temidden van lelijkheid, iets van verheffing temidden
van grijsgrauwe trieste troosteloosheid, iets van poëzie
temidden van een prozaïsche werkelijkheid, iets van
gave, zuivere harmonie temidden van gebrokenheid en
chaos of iets van warmte temidden van ijzige kilte.
De zaken waarnaar ik op zoek ben zijn als zeldzaam,
kostbaar goud temidden van zand en stof; niet aan de
orde van de dag, zo zelden aangetroffen.
|