Twee vrienden
Eens had ik een vriend.
Zijn kaken werden omlijst door een zware, zwarte baard
en zijn gezicht werd gedomineerd door zijn mokkabruine
Indonesische ogen waaruit een stroom van intelligentie
en warmte mij tegemoet kwam.
Maar de jarenlange, gegronde, gefundeerde traditie van
onze vriendschap leek schijnbaar vernietigd door enkele
misverstanden zoals een rietstengel breekt en buigt
onder een orkaan, als waren de fundamenten rot, poreus,
berustend op een moeras en stond het gebouw van onze
vriendschap op instorten.
Zoals een eigenmachtige, eigenzinnige schaakspeler de
stukken van de tegenspeler van het bord wist, autoritair
verhinderend dat deze nog aan zet komt, verbrak hij de
communicatie.
Hij was verwond door een speldenprik zoals iemand anders
door een kankergezwel en daarna vatte onuitroeibare
paranoia bij hem post en haatdragendheid en hatelijkheid
regeerden voortaan zijn gedrag.
Niettemin waren de zondagen zonder hem als een woestijn
waarvan kennelijk de seconden door mij geteld dienden te
worden als de evenzovele zandkorrels van het tropische
landschap.
Zeven jaar later vond ik een nieuwe vriend bij het kalm
kabbelende water van de Rijn, bij Oosterbeek en Arnhem,
waar bevallige villaatjes schijnbaar vermoeid tegen de
heuvels leunen.
|