Duisternis van de dood en
licht van verbondenheid
Een optocht van auto's
komt me tegemoet op de snelweg naast mijn huis. Vanuit
mijn hoge uitkijkpost, vanachter mijn bureau, observeer
ik hun koplichten die oplichten in de donkerte, waarna
de voertuigen passeren en hun weg vervolgen.
Is ons leven hiermee niet
vergelijkbaar: een kort, hel verlicht moment tussen
oceanen van eeuwige duisternis?
Enkele vroegere, geliefde metgezellen, die een stuk van
de weg aflegden met mij, moesten reeds vaarwel zeggen,
maar zij zijn voorgoed bij mij in mijn nachtelijke en
dagelijkse dromen.
Hun gestalten zijn niet
vervaagd door de uitzinnige absurditeit van de dood; het
is alsof ons gesprek doorgaat, alsof ik hun taal, hun
woorden hoor, die zij nu uitspreken aan de andere kant
van de scheidslijn, die geenszins definitief is. Onze
verbondenheid blijft als een rode draad lopen door het
bonte weefsel van mijn leven, van mijn belevenissen.
Er is geen afscheid; in
licht en duisternis van mijn leven leven zij voort met
mij, mijn geliefden.
|