Als kinderen
Het is al te zien als je
langs de ramen loopt die de vertrekken begrenzen waarin
zij zijn ondergebracht en waarin zij hutje bij mutje
zitten aan lange tafels.
Daar staan in de
vensterbank poppen en beren waarmee de oma's en opa's
knuffelen alsof zij met een enkele reis zijn
teruggekeerd naar de tijd waarin zoiets gewoon bij de
leeftijd hoorde.
Je vangt hun blikken op
die vanachter het glas naar je staren of de ruimte in
turen als zagen zij reeds het gebied dat hun spoedig
toebedeeld zal zijn, dat niet zover achter de horizon
ligt.
Het zouden de blikken van
jouw vader of moeder kunnen zijn die hulpeloos en
vertwijfeld vragen om aandacht, om een hand in de hunne,
om een metgezel op de trieste
en uitzichtloze weg die
zij bewandelen, om een metgezel in het land van de
kindsheid en vervreemding waarin zij nu onbestemd
ronddolen.
En mededogen en
vertedering bezetten je hart om de ongehoorde roep van
de ouderdom, om jouw vader en moeder, eens zo krachtig
en vitaal, nu hulpeloos en als kinderen met vragende
ogen en handen.
|