Een vrolijk freuletje?
Een
bejaarde buurvrouw gaf ons, kinderen nog, eens het boek
cadeau, nog uit haar eigen jeugd, met de titel:
"Het vrolijke freuletje". Daarin wordt
verhaald over vrolijke "bakvissen" die zich
door hun minnaars laten ophalen in vandaag de dag
gedateerde auto's, die tennissen en snoepen van bonbons,
dan wel, figuurlijk gesproken, van de feestelijke bonbon
die het hele leven voor hen schijnt te zijn.
Ik
moest hieraan denken toen ik, zeventien jaar geleden, in
dienst kwam bij een verzekeringsmaatschappij via een
uitzendbureau.
Joyeuze
blauw-wit gestreepte markiezen schermden de ramen van de
kantoortuin af en het resterende zonlicht speelde
opgewekt over de vele tafels, over de planten, in leven
gehouden door de zegeningen van de hydrocultuur en over
de computers die de frisse, kwieke meisjes het werk,
maar dan met name het denkwerk, bespaarden, zodat hun
conversatie zich onbeteugeld kon wijden aan de film van
gisteravond, sex, hun minnaars, de sport, auto's, de
aankoop van huizen, make-up, kleding en vakanties.
Terwijl
zij ongeremd voortbabbelden bewogen hun handen zich in
rap tempo over de toetsenborden om het databestand van
verzekerden aan te vullen met steeds nieuwe maar
soortgelijke gegevens, die de machine willig en
onbeperkt toeliet tot haar elektronische geheugen.
Schijn bedriegt.
Niks poëzie
of romantiek van puberteit of adolescentie.
Want
wat aan de fleurig gestifte lippen van deze reïncarnaties
van het prototype "Joop ter Heul" ontsnapte
leek meer geschikt voor de vuurmond van een kanon of
voor de handen van een slinkse boogschutter die
onomkeerbare, doelgerichte pijlen afschiet op het
kwetsbare hart van een weerloos slachtoffer:
"Je
kunt zien dat het glazuur van jouw tanden aan het
verslijten is"
"Wij
bepalen wel achter jouw rug of je hier kunt
blijven"
"Jij
mag hier de klus opknappen en daarna kun je
opdonderen"
"Je
kunt wel aan jou zien dat je geen geld hebt"
En,
achter mijn rug:
"Zij
is niet zo tof"
"Zij
is goed voor een typekamer"
"Zij
heeft vlekken in haar gezicht"
Ook
het restaurant van deze florissante instelling bleek een
mijnenveld dat men niet roekeloos en onverhoeds moest
betreden want nadat men aan de counter bijvoorbeeld vis
met knoflooksaus had verkregen (volgens stevig
gefundeerde katholieke traditie alleen verkrijgbaar op
Goede Vrijdag) werd men zonder enige waarschuwing
getrakteerd op het relaas van een collega die als een
onbeschaamde aasgier of hyena uit was op de erfenis van
een demente schatrijke oom en met name op een
Samoeraizwaard, eens meegebracht uit het Verre Oosten en
op een schild van een Galapagos-schildpad en andere
schatten, verborgen in een hutkoffer op de zolder van
zijn huis en aan het licht gekomen door slinks, sluw en
onverhoeds speurwerk van mijn tijdelijke collega en zijn
achterbakse neef.
Een
"welwillende" andere collega liet niet na deze
van advies te dienen:
"Geef
die man toch een paar gulden; hij leeft nog in de
dertiger jaren; hij is dement; hou hem gewoon voor de
gek en laat hem zijn "schatten" verkopen!
Mijn
tijdelijke contract liep ten einde toen ik de deur van
dit broeinest van achterklap, beledigingen,
ongebreidelde lompheid en wat dies meer zij opgelucht
dichtsloeg om er nooit in weer te keren.
|