Een doodgewone winterdag?
Eens
zag ik een oude man voortschuifelen door de sneeuw: in
de driehoekige uitsparing van zijn jas was een das
geknoopt.
Was
hij het?
Was hij
degene met wie ik dertig jaar daarvoor onuitgesproken,
alleen via mijn opstellen, had gecommuniceerd, alsof wij
twee gevangenen waren die slechts via heimelijke
briefjes contact hielden?
Was
hij het: mijn oude leraar Nederlands?
Het was
niet mooi en harmonieus wat hij ons voorspiegelde: het
was storm en vuur, waanzin en oorlog; of verbeeld ik me
dat?
Was
hij het die de krukken van een medescholier van de
monumentale trap afsmeet die de centrale hal van de
school sierde?
Was
hij het die de grap lanceerde over de baby die met een
scheermes in een hoekje werd gezet?
Stond
in zijn verbeelding het bombardement van Dresden zozeer
op de voorgrond dat het mij nu nog nachtmerries bezorgt?
Was hij
het, meneer S., en durfde ik hem niet aan te spreken?
|