Tafereeltjes uit een fotoalbum
Vervuld
van heimwee sla ik het oude album open.
Daar
is mijn moeder met op haar schoot onze zo geliefde
Driekus, een donkerbruine hond, die we hadden ingelijfd,
die tot onze familie was gaan behoren, die evenveel
rechten had als de andere gezinsleden, maar die minstens
zoveel bij te dragen had tot de sfeer, de liefde en de
harmonie tussen ons.
Het
zonlicht van de zomer komt door het zuidelijke raam
binnen en overspoelt het hele tafereeltje en Driekus
lacht als het ware met opengesperde bek terwijl mama
dankbaar en opgetogen haar dierbaarste kameraad streelt.
Driekus
en mama rusten beiden in het graf.
Daar
is het portret van een 20-jarige vrouw, van mijzelf.
Onwetend nog, maar vastberaden, terwijl jeugdige
overmoed mijn trekken tekent, ga ik een leven tegemoet
dat mij in onvermoede diepten zal storten en in
ongekende hoogten zal stuwen, als een onwillige
passagiere van een achtbaan of wildwaterbaan, een leven
dat het gezicht zal tekenen met lijnen en vlekken, een
leven dat als een worm zal knagen aan de rijpe vrucht
van mijn persoonlijkheid.
En
op die andere foto zie ik de silhouetten van mijn arme,
kwetsbare, betreurenswaardige ouders tegen de
achtergrond van een meer en omringd door een regiment
van zwarte boomstammen; van mijn ouders, na alle pijn
van het leven solidair en trouw tot in de dood.
Voor mijn
ogen vervluchtigt mijn hele verleden, het gaat op in
ijle rook, in damp, in mist......