Schooljaren
Het
gebouw waarin wij - scholieren - de eenmalige, kwetsbare
jaren tussen onze puberteit en volwassenheid grotendeels
doorbrachten was ten tijde van haar oplevering tijdens
de dertiger jaren een opmerkelijke noviteit in onze
woonplaats en een prototype van "Nieuwe
Zakelijkheid"; aan langgerekte gangen lagen de
eendere lokalen en helemaal aan het eind van de
voornaamste gang verhief zich een brede toren die
gedeeltelijk uit glas-in-loodwerk bestond; inwendig
herbergde zij een monumentale trap die dagelijks door
vele leerlingen beklommen en afgedaald werd, in de
ruimte die meneer V., met gepaste trots en geheel in
overeenstemming met zijn beroepsdeformatie "de
Hall" noemde.
Meneer
V. stond aan het hoofd van de bonte schare van de
leraren. Hij zetelde in een ruime kamer waarin zijn
bureau wegzonk als een atoom in een universum, op de
eerste verdieping van het langwerpige gebouw,
opgetrokken uit beige, haast lichtgele bakstenen.
Met
hem had je meestal niet zoveel te maken, maar hij
behartigde ook zaken als de noodzakelijke elastiek in de
pijpen van onze oranje gymbroekjes of de dringend
gewenste afstand tussen de danspartners bij het
jaarlijkse grote feest, de "grote avond",
waarbij je opgetuigd diende te verschijnen. Het gerucht
deed de ronde dat hij met een liniaal in de hand de
dansvloer betrad om er zeker van te zijn dat men niet te
dicht in elkaars armen rondwalste. Dit alles ter
bestrijding van de "zedenverwildering".
Meneer
V. woonde in een boomrijke straat samen met zijn oude
moeder en zijn kamer op de eerste verdieping sprak tot
mijn verbeelding: van buiten af kon je reeds vermoeden
dat hierin alle prullaria nauwgezet vermeden waren en
dat slechts de extreme, welhaast militaristische orde
heerste die hij eveneens in zijn beroepsuitoefening
wenste te handhaven.
Ik
draai de caleidoscoop van mijn verleden om en om: bonte
patronen verschijnen en vervagen en maken plaats voor
andere.
Alles
is onvergetelijk en eenmalig en de beelden zullen bij
mij blijven zolang mijn geest mij vergezelt in dit
leven.
|