|
Ineke
Broeckx - Korte verhalen
Tranen
om een dode hond
Ik
noemde hem mijn poolvos en hij scheen te luisteren
naar die naam. Toen ik eens terugkwam van mijn werk
was hij blij en onbekommerd achter mijn fiets aan
komen huppelen: blij en onbekommerd staken we over bij
de stoplichten, roekeloos en in weerwil van het in
dubbele rijen aanstormende verkeer. Vanaf die dag
bleef hij bij ons en hij zou gedurende dertien jaar
bij ons blijven; onze trouwe, lieve, intelligente
Driekus. (Wij hadden hem aanvankelijk nog aangegeven
bij de politie, echter met de heimelijke hoop en
verwachting dat zijn eigenaar niet zou komen opdagen;
we hadden onze nieuwe kameraad al ingelijfd, in bezit
genomen, we hielden al van hem)
Zijn vacht was mokkabruin en hij had een witte bef en
lichtbruine vlekjes aan zijn poten.
Hoe kon hij spelen met de mosgroene tennisbal! We
hadden hem geleerd te “bidden”: hij zat dan op
zijn achterwerk met de voorpoten in de lucht geheven;
als hij dit even volhield kreeg hij iets lekkers.
Mama’s pantoffels haalde hij van boven als ze “die
halen!” zei; netjes deponeerde hij ze een voor een
voor haar voeten. Het was amusant, want haast
menselijk hoe hij zich behaaglijk, lui en
“onbeschaamd” kon uitrekken op de leren bank, de
achterpoten wijd uiteen. Met zijn fijnzinnige
hondeninstinct voelde hij alles aan wat zich in onze
huiselijke kring afspeelde, hij kende iedere nuance in
onze stembuigingen en toonhoogte. En als er eens een
scène was, dan dook hij wijselijk maar bang achter
het bankstel om weer te voorschijn te komen als de
storm was overgedreven. Zijn herkomst is ons altijd
onbekend gebleven; hij leek door een godsgeschenk in
ons leven gekomen.
In zijn dertiende levensjaar volbracht hij de
dagelijkse wandelingen niet meer.
Treurig moesten we aanzien hoe hij door zijn
achterpoten zakte, terwijl hij nog aangegeven had naar
buiten te willen. Huilend zat ik bij hem.
In mijn armen stierf hij, kalm en stil; met de
wijsheid van zijn instinctieve berusting gaf hij zich
over.
|
|
|