Houden van de nacht
De golvingen en welvingen
die zijn als scheerschuim of sneeuw van het witte dekbed
bedekken mijn lichaam als de verre reis begint.
Ik zal zeegezichten zien
of groene lagunes of hoog oprijzende torens, omwalmd
door roetwolken of het graf van Louise de Coligny en
haar gebeente, voor altijd rustend in de crypte. Ik zal
dansen op een onwerkelijk bal, liefhebben, varen op de
golven.
Er is geen ontkomen aan
dat bij het ontwaken op de dorre en doodse snelweg naast
mijn huis onveranderd het ene blik het andere
achtervolgt in een nooit eindigende race zoals iedere
morgen en dat de bestuurders die zijn als monniken in
hun cellen stuurse en norse blikken naar buiten werpen
en voor zich uit, naar de dag, naar de toekomst, naar de
schijnbaar veelbelovende verten die nooit hun beloftes
waarmaken
|