Arnhem,
1965
Het was totaal ongebruikelijk voor de dochter van een
klein ambtenaartje meegenomen te worden op een geheel
exotisch uitstapje naar Arnhem, maar die vreemde,
bejaarde meneer was helemaal uit Australië gekomen en
logeerde nu in de voor hem vrijgemaakte slaapkamer in
het arbeidershuisje. Mouncey was zijn naam: hij leerde
haar te tellen in het Engels (haar allereerste Engelse
les) en nam vader, moeder en dochter mee naar het dure
hotel, waar ze thee dronken uit een zilveren theepot die
aangevat werd met een luxe witte servet van echt linnen
met ingeweven motieven.
Nog maar vijfentwintig jaar geleden hadden bloedige en
ijzingwekkende gruwelen het oude continent in hun greep
gehouden en Mister Mouncey, zoals de dochter hem ook
later bleef noemen in haar gedachten kwam kennelijk
voorgoed afscheid nemen van zijn kameraden.
In Oosterbeek aanschouwden ze de lange, parallelle rijen
met witte kruizen, zover het oog reikte, tegen het decor
van het groene gras, elk ervan symbolisch voor een eens
geleefd leven, voor het leven van een nog jonge man, een
leven vervuld van dromen, van ambities, voor een op
gruwelijke en uiterst zinloze wijze in een zinloze en
absurde strijd voorgoed tot stilstand gekomen leven.
Het begripsvermogen van een twaalfjarig meisje schoot
totaal tekort voor de omvang van een dergelijk
gigantisch drama.
Heel haar leven zou zij de zilveren vulpen bewaren, een
ongehoord cadeau, een onvoorstelbaar luxe artikel,
waarmee zij tijdens haar schoolcarrière nauwelijks
durfde te schrijven, die Mister Mouncey haar gezonden
had na zijn terugkeer naar het verre, exotische
continent. In het doosje dat de pen omsloot zat een
kaartje verstopt met de tekst: "Hope you haven't
forgotten to count twenty in English".
|