Onbekend
maar zo dichtbij
Een wit licht schemert sinds kort door het matglas van
de voordeur die van
de mijne gescheiden wordt door het portaal. Slechts een
eenzame stoel met
paarse, gecapitonneerde zitting getuigt nog van het feit
dat hier eens
mensen woonden, dat twee mensen elkaar hier eens vonden
tot het schreien van
een onschuldige baby de oren van hun onbekende buurvrouw
bereikte.
De flat is leeggeruimd en de buren zijn vertrokken. Zij
waren niet mijn
eerste buren. Een oude man ging hen voor, die is
weggekwijnd aan een
slopende ziekte. Daarna woonde er korte tijd een mevrouw
die innerlijk
verscheurd werd door een ongelukkige liefde. Zoveel wist
ik wel maar geen
van hen leerde ik werkelijk kennen, geen van hen deelde
zijn/haar
zielenroerselen met mij, geen van hen at met mij aan
dezelfde tafel. Zij
kwamen en gingen haast geruisloos, met stille trom en
hadden hun leven zo
dichtbij geleefd, hun individuele leven met zijn
vreugden en
teleurstellingen. Op het podium van hun harten was een
voorstelling gaande
waarvan ik geen getuige, geen toeschouwer was of mocht
zijn. Zij namen hun
geheimen mee, in het graf of naar de nieuwe bestemming
die zij uitgekozen
hadden en verdwenen in onbereikbare verten.
Zij voltooiden hun leven elders op onbekende plaatsen,
in onbekende oorden.
De liefde, de vriendschap, de kameraadschap, de
verwantschap lieten kansen
liggen, gouden kansen, die nooit benut zijn tot zij
voorgoed verkeken waren.
|