Ontmoeting
in een Duitse stad
De stad is sfeerloos geworden, sfeerloos gemaakt nadat
helse bombardementen
haar middeleeuwse en renaissancistische luister
vernietigden die in later
jaren vervangen werd door een welhaast eenvormige
architectuur. De
dramatische staketsels, de overblijfselen van de
herenhuizen, hadden zich
afgetekend als kale silhouetten tegen de gevel van de
kathedraal die op
wonderbaarlijke wijze gespaard bleef en nog tot op de
dag van vandaag haar
torens ten hemel heft in een wedijver met de sterren,
met God. Aan haar voet
strekt zich nu een gigantisch consumptie-paradijs uit
dat heel de EEG en
half hongerend Afrika kan voorzien van CD's en van
mosgroene en turquoise
beha's, om maar enkele artikelen te noemen. Duizenden
mannen en vrouwen
doorkruisen de straten, door elkaar heen krioelend als
mieren, op jacht naar
de goederen, op jacht naar gekocht geluk.
Onze reis had gevoerd naar deze metropool aan de Rijn.
Te midden van de
menigte zag ik die ene mevrouw met zilverwit, opgestoken
haar en zalmroze
regenjas, die mevrouw op wie mijn oog viel en wiens
verleden, wiens
meisjesjaren mij onbekend bleven, evenals haar (oorlogs?)herinneringen,
opgeborgen in de natuurlijke ladekasten van haar brein,
evenals haar
gevoelens, evenals haar bestemming, in dit of in een
ander leven.
Na mijn thuiskomst scheidden ons honderden kilometers en
nog denk ik aan
haar, op wie mijn oog viel om een onbekende reden, als
wilde ik een van de
miljoenen uitkiezen, een van de miljoenen beschrijven,
een van de miljoenen
in gedachten houden, misschien omdat het zo ondoenlijk
is hen allen waar te
nemen, van hen allen te houden.
|